Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

IV

Eigenlijk ben ik blij, dat de decemberfeesten weer achter de rug zijn. Het was allemaal wel prettig, maar er valt toch ook wat te zeggen voor een meer regelmatig en sober verloop van het leven.

‘Gezegend nieuwjaar, mevrouw,’ zei Aafje, toen ik tegen de avond van nieuwjaarsdag thuiskwam. ‘En,’ liet ze er meteen op volgen, ‘ik heb voor morgen een was van drie weken in het sop staan. Mevrouw Mars (mevrouw Mars is de vrouw van de conciërge) heeft gezegd, dat ik de grote stukken wel beneden op het plaatsje kan hangen. Ik heb niet genoeg aan de drooglijnen op het plat. En weet u dat servet, waarop Michieltje die bosbessenjam heeft gekliederd? Die vlekken gaan er niet meer uit...’

‘Jammer...,’ zei ik, mijn hoed deponerend in de groengestreepte ronde doos achter het gordijntje op de gang.

In de kamer was het nog donker en ik kroop van hoek tot hoek om de diverse stekkers en dubbele fittingen in de onzinnig laag aangebrachte stopcontacten te steken. De rose schemerlamp schoot aan, en de schemerlamp met de wat bochelige, door Elisabeth gemaakte perkamenten kap, en het muurlampje boven de theetafel, en de leeslamp bij de haard.

‘Wat een gedoe nou ineens voor u,’ zei Aafje, het spirituslichtje in de theestoof aanstekend onder de koperen ketel. ‘Maar ik zat te stoppen in mijn kamertje en ik dacht: ik laat 't vóór nog maar even donker, dat spaart, O ja, die bloe-

[pagina 22]
[p. 22]

men...’ Ze wees naar een vaas met witte seringen op de middentafel. ‘Die zijn van mevrouw Gertje. Ze kwam ze vanmiddag even aanreiken. Ze heeft de uiteinden van de stelen met de hamer platgeslagen. Dat moest, zei ze. Dan blijven ze langer goed.’

Maar dat had Gertje nu echt niet moeten doen. Bloemen zijn zo duur om deze tijd van het jaar. ‘Heeft ze wat gehad?’ vroeg ik. ‘Thee en zo?’

Aafje knikte. ‘Thee. En een boterham met kaas en een boterham met koek. Ze had niet koffiegedronken, zei ze. En ze moest meteen door naar iemand, die iets wilde laten inrichten. Ze had een rol tekeningen bij zich. Meneer Linders kon niet zelf gaan omdat-ie wat had aan z'n teen.’

Henk Linders, Gertjes man, heeft váák wat; hij heeft spit en een stijve nek en een verstuikte enkel... En nu weer een téén. En Gertje moet dan voor hem maar overal op af. Ik geloof best, dat Henk een heel begaafd meubelontwerper en binnenhuisarchitect is, maar hij is zo moeilijk in beweging te krijgen. Hij zit maar thuis, achter zijn tekentafel, en zet het ene plan na het andere op papier, maar de buitenwereld zou niets afweten van hem en van zijn plannen als Gertje er niet was. Ik krijg niet de indruk, dat Gertje gelóóft in Henks spitten en stijve nekken; en Henk zèlf gelooft er ook niet in... Hij trekt zijn schouders op en lacht met een wat vage zelfspot. En Gertje zegt: ‘Néé. Hij is echt niet mensenschuw; hij is alleen wat overgevoelig, waar het zijn werk betreft. Hij is bang zijn hoofd te stoten...’ En ik zeg dan: ‘O. En daarom laat hij jóú de kans je hoofd te stoten!’

‘Míj een zorg!’ lacht Gertje, en ze rent Henks connecties en relaties af met tekeningen en houtmonsters en verf-stalen. De hemel mag weten hoe dat gezin zou moeten bestaan als zíj er niet was.

Wie kon vroeger hebben vermoed, dat onze kleine verle-

[pagina 23]
[p. 23]

gen Gertje een zó gewiekste zakenvrouw zou worden! Vorige maand bij voorbeeld - toen Rex en Lex nieuwe schoenen moesten hebben - heeft ze kans gezien een vijfenzeventigjarige dame op tekening een ingebouwde kersehouten bar te verkopen... Zij en Henk en de tweelingen hebben 's avonds dat feit gevierd met vin-rosé en een gebraden kip.

Op een buitenstaander maken de Lindersen, in hun modern ingericht benedenhuis in de Valeriusstraat, de indruk van een gelukkige, welvarende familie. En gelukkig zijn ze ook wel: Henk en Gertje met hun twee vijftienjarige zoons. Maar welvarend! Het is bij hen een doorlopende strijd om de eindjes aan elkaar te kunnen knopen. Als Henk nu met het een of ander een paar honderd gulden heeft verdiend, komt de rekening van de tandarts, en de rekening van het elektrisch licht, en de rekening van de kolenhandel, en een aanslagbiljet van de belasting... En als dat dan allemaal is betaald, blijft er precies helemaal niets meer over.

‘Maar daarom niet getreurd,’ zegt Gertje. ‘We zien wel weer...,’ en dan zet ze de mooie houten huiskamervloer in de was, en ze snijdt ('s avonds na donker) wat groene takken van de taxishaag uit het nabijzijnde plantsoen en rangschikt die in de grote glazen bowl op de boekenkast, en ze repareert de rood- en groenwollen kussens van de stalen bank, en zet een koperen vijzel op het brandgat in het felblauwe tafelkleed, en ze schuift de grote stoel (die meer lijkt op een hondemand dan op een stoel) op de slijtplek van het naturelkleurige schapewollen vloerkleed...

En de mensen, die zo eens binnenlopen, kijken om zich heen en zeggen: ‘Hoe is het mogelijk, dat je van een zó algemeen soort woning, iets zó aparts kunt maken! Alles zo modern en zo goed verzorgd! En meneer Linders zelf altijd maar aan het werk in de bovenvoorkamer. Die man stikt in de opdrachten. Ik geloof dat ze er goed bijzitten, die Lindersen.’

[pagina 24]
[p. 24]

En dàt de mensen zoiets zeggen, is Gertjes glorie. En beschouwt u dit nu alstublieft níét als snobisme, want: ‘Als ze merken, dat je het moeilijk hebt,’ zegt Gertje, ‘dan ben je wèg.’

Misschien heeft ze gelijk. In elk geval, de Lindersen spelen alle vier hun spel op werkelijk grandioze wijze. Hoe ze het voor elkaar krijgen, begrijp ik niet, maar ze zien er altijd keurig verzorgd uit, en de vriendjes en vriendinnetjes van Rex en Lex zijn altijd welkom, en Frits - de jonge herdershond - is het bestverzorgde dier dat ik ken, en het is altijd mogelijk, dat er ‘een bordje wordt bijgezet’ als iemand tegen etenstijd komt aanlopen.

Het water in de theestoof begon te koken. ‘Zullen we thee of koffie zetten, mevrouw?’ vroeg Aafje.

‘Als het jou hetzelfde is,’ zei ik, ‘graag koffie. Mevrouw uit Haarlem heeft een groot stuk maraskijntaart meegegeven. Het zit nog in mijn koffertje.’

Aafje slaakte een kreet van ontzetting. ‘Ach lieve here, in uw koffertje! Dan zit alles weer met vetvlekken, net als vorig jaar! Mevrouw uit Haarlem heeft niet het minste begrip...’ Ze ijlde weg.

Gek, Aafje mag Jans vrouw niet. ‘Mevrouw uit Haarlem’ doet - in haar ogen - zelden of nooit iets goed. Waar zat hem dat toch in? Arme Jolien, ze meent het zo goed met iedereen, óók met Aafje.

Na een tijdje kwam Aafje terug met de koffiepot en een schaal met het stuk Haarlemse maraskijntaart. ‘Het is dit keer goed afgelopen,’ zei ze, wat stug. ‘Er zat een cellofaantje omheen, maar ànders...’

Ze installeerde zich met haar stop-werk onder de rose schemerlamp. ‘De koffie moet nog doorlopen,’ zei ze. Toen keek ze naar de witte seringen en zei: ‘Ik denk dat meneer Linders een meevallertje heeft gehad.’ ‘Ik hoop het,’ zei ik.

[pagina 25]
[p. 25]

‘Weet u nog,’ zei Aafje, ‘die ene keer, vroeger, toen we dachten dat we een huis hadden gewonnen met die loterij voor Het Kindertehuis? Ik weet ons nummer nòg, het was 1197. U belde meneer Jan op op z'n kantoor. En Gertje rekende meteen uit voor hoeveel we het huis zouden kunnen verkopen, en Tanja danste als een dolle in het rond, en Christiaan zou een fiets krijgen... U zei: “Het is te mooi om waar te zijn,” nou en dat wàs het dan ook. Wat een ellende, toen we later merkten, dat de 7 in de trekkingslijst een 9 was! Het is een misdaad, dat ze de cijfertjes op die lijsten zo klein en onduidelijk afdrukken. Affijn, wij hebben toen op ons nummer die sprei gehad.’

De telefoon ging. Het was Henk. ‘Moeder,’ zei hij, ‘groot nieuws! Ik heb een reuze opdracht: in Bergen een complete flat inrichten voor een schatrijke familie! Dat heeft Gertje voor elkaar gebracht. We zijn zo blij...’ Zijn stem sloeg over en ik geloof, dat hij niet eens hoorde wat ik tegen hem zei. ‘O jongen, lieve jongen, wat een prachtig begin van het nieuwe jaar!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken