Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XI

Toen ik gisteren in de namiddag thuis kwam uit Amstelveen, stond Aafje me in het portaaltje op te wachten met de mededeling, dat ‘Hubertje uit Haarlem’ al een hele tijd binnen op me had zitten wachten.

‘Hij heeft thee met beschuit van me gehad,’ zei Aafje. ‘Hij wilde me niet zeggen wat hij hier zo ineens kwam doen. U kent dat van 'm; gesloten als een bus, en aan de andere kant zó afgeleid. Hij zag uw leg-puzzel staan op het tafeltje, en is er meteen op aangevallen toen ie hoorde, dat juffrouw Tanja en u een hele avond hebben zitten ploeteren op de linkerbovenhoek. Affijn, ik ben toen verder gegaan met mijn strijken en hij zit nu met rode oren te werken aan de rechterbenedenhoek...’

[pagina 53]
[p. 53]

Ik hing snel mijn mantel in de kast, en ging naar binnen.

Hubert sprong op toen ik binnenkwam. ‘Dag grootmoeder. Wat een rot-puzzel!’

Blijkbaar was de rot-puzzel nu ineens belangrijker dan het hele, mij nog onbekende doel van zijn bezoek. Hubert is nu negen en ik geloof, dat dat springen van de hak op de tak van hem, juist een van zijn grote charmes is.

Ik gaf hem een zoen en streek de zware, licht blonde kuif uit zijn ogen. ‘Je haar is weer flink lang, jongen,’ zei ik, en hij keek me peinzend aan en zei: ‘Vindt u het tè lang? Ik vind, dat het me zo wel staat.’

En denkt u nu alstublieft niet, dat Hubert een ijdel en eigenwijs kereltje is; néé... Hij is een echte jongen en bij tijden wel flink ook, maar hij weet verdraaid goed wat hij wil en als hij wat langer haar mooi vindt, dan zal hij wat langer haar dragen óók.

Hij leek even gegriefd toen hij zag, dat ik lachte en zei: ‘En toch hóú ik het zoals ik het hèb, grootmoeder!’

‘Het is je eigen haar,’ zei ik. ‘En je hebt het recht zelf uit te maken wat je mooi vindt. Je vader was indertijd ook zo. Hij heeft es een keer zijn hele kamertje geel geverfd omdat-ie geel móói vond. En hij had ook es een keer het idee, dat bruinleren handschoenen mooi waren, en toen vroeg-ie die met z'n verjaardag, en toen kreeg-ie die, en toen ging-ie er mee naar school, waar de jongens hem uitjouwden omdat het eenvoudig géén gezicht was...’

‘Hij heeft die handschoenen toen toch niet uitgetrokken?’ informeerde Hubert ongerust.

‘O heden nee,’ zei ik. ‘Hij is de jongens met handschoenen en al aangevlogen. Het moet een fikse vechtpartij zijn geweest maar ze hebben je vader er niet onder gekregen. Alleen die handschoenen... Die hingen in flarden aan z'n handen...’

Hubert ging naast me zitten en knikte met veel instemming.

[pagina 54]
[p. 54]

‘Vader had groot gelijk. Ik zal toch es tegen hem zeggen...’

‘Zeg jij mij nu eerst es: had je vanmiddag geen school?’ vroeg ik. ‘En wie heeft je gebracht?’

De jongen vergat op slag de bruinleren handschoenen en zijn te lange kuif en werd door mijn vraag kennelijk geconfronteerd met het eigenlijke doel van zijn bezoek. Hij haalde wat verlegen zijn schouders op en graaide een zakdoek uit de mouw van zijn helblauwe trui. ‘Ik wilde u wat vragen, grootmoeder...,’ mompelde hij. ‘Enne... Ik had vanmiddag wèl school maar ik heb gespijbeld. En niemand heeft me gebracht; ik ben alleen gekomen, met de bus, voor het geld van de kip...’

‘Het geld van de kip’ is de tweevijftig beloning, die Hubert heeft gekregen van de overburen toen hij zondag een uit hun tuin weggefladderde goudpelhen heeft weten te achterhalen.

Dat achterhalen klinkt eenvoudiger dan het is. Als ik het verhaal, dat zijn moeder me door de telefoon deed, mag geloven, dan heeft de jongen achter de kip aan half Haarlem doorkruist.

Maar in elk geval, de goudpelhen is - gewikkeld in Huberts blazertje - veilig door hem teruggebracht naar de tuin van de overburen.

‘Voor het geld van de kip!’ riep ik. ‘Maar kind, wat mankeert je! En zo maar wegblijven van school! Weten je vader en moeder, dat je hier bent?’

Hubert stond op, en liep met zijn handen in zijn zak naar het middenraam, op zijn weg de zo moeizaam in elkaar gepaste leg-puzzel uiteenstruikelend, wat hij niet eens merkte.

‘Nee,’ zei hij, ‘dat weten ze níét. Ze zijn zo gemeen geweest; ze hebben mijn kanarie aan iemand anders gegeven. Toen ik na het koffiedrinken mijn atlas uit mijn kamertje ging halen, was het kooitje weg...’

[pagina 55]
[p. 55]

Maar waren Jan en Jolien nu gek geworden het kind zijn dierbare kanarie af te nemen! ‘Wat zeiden je vader en moeder?’ vroeg ik.

‘Niks,’ zei Hubert. ‘Ze waren er niet. We waren alleen met de naaister.’

‘En toen ben jij dus maar weggelopen... Hoe dan ook, dat is geen stijl, Hubert.’

‘Maar wat hadden zij dan ook aan mijn kanarie te komen!’ riep de jongen. ‘Hij had tòch al zo'n klem kooitje. De stakker!’ Hij kwam weer naar me toe en het zag er nu bijna naar uit of hij zou gaan huilen. ‘Ze hebben hem vast aan de moeder van die malle nicht van Zon gegeven. Grootmoeder, ik ben hier naar toe gekomen om u te vragen of u dat mens voor me zou willen opbellen.’

Ik heb gezegd, dat ik eerst Huberts huis zou opbellen, en dat heb ik dan ook gedaan.

‘O, goddank moeder!’ riep Jolien, toen ze hoorde dat Hubert bij mij was. ‘We hebben in doodsangst gezeten over het kind! Het is al halfzeven en hij was nergens. Jan komt meteen naar u toe. Wat heeft de lieverd bezield?’

Ik zei, dat Hubert naar stad was gekomen inzake de verdwenen kanarie, en Jolien zei: ‘Verdwenen kanarie? O, dus dàt is het geweest...,’ en ze vertelde dat de kanarie helemáál niet verdwenen was, maar dat Jan en zij juist ergens een extra-grote antiek-koperen kooi voor hem op de kop hadden kunnen tikken. ‘We hadden het vogeltje in zijn nieuwe kooi nog even in het ongebruikte zijkamertje laten staan en niemand mocht er met Hubert over spreken omdat 't vanmiddag een verrassing moest wezen, als Jan en ik er ook bij zouden zijn. Wie kon nu ook weten, dat hij het kanarietje zo inééns zou missen! Hij gaat ánders tussen de middag nooit naar zijn kamertje.’

[pagina 56]
[p. 56]

‘Zo zie je nu toch maar weer...,’ zei ik tegen Hubert. ‘Schaam je je niet?’

Maar hij was veel te blij om zich te schamen. En toen zijn vader hem na een half uurtje kwam halen, zei hij zacht tegen me: ‘Gelukkig maar, hè grootmoeder, dat we de moeder van die malle nicht van Zon niet hebben opgebeld... En alstublieft...’ Hij duwde me met een rood hoofd een paar kwartjes in mijn hand. ‘Dat is over van het geld van de kip... Voor een ons rumbonen. Voor ù.’

 

Toen ze Jan en Hubert de trap hoorde afdalen, kwam Aafje verschrikt aangelopen op het portaaltje.

‘Gáán ze daar nou al, mevrouw? Ik had toch minstens gedacht, dat ze hier wat zouden eten.’

‘Nee,’ zei ik, ‘Hubert had haast om thuis te komen. Hij heeft een nieuwe kooi gekregen voor zijn kanarie. En z'n moeder heeft zo over hem in angst gezeten. Die heeft al twee keer opgebeld of-ie meteen kwam.’

Aafje snoof. Ze mag Huberts moeder niet zo erg. ‘Mevrouw uit Haarlem,’ zei ze, ‘moet niet zo verzenuwd doen. Ze moet een beetje minder uitgaan, en een beetje meer thuis blijven, bij de kinderen. En nu zitten wij, voor haar plezier, met al dat brood.’

Ik begreep dit laatste niet goed, maar later bleek, dat Aafje in allerijl in de keuken voor een koffiemaaltijd voor vier personen had gezorgd. ‘En nu zijn ze weg,’ zei ze. ‘Met een lege maag. Door die verzenuwde telefoontjes van mevrouw Jolien. Ik heb stapels dunne boterhammetjes met kaas klaargemaakt. Wat doen we nu met al dat voedsel?’

‘Opeten,’ zei ik stoer. En toen hebben we tegen de klippen op dunne boterhammetjes met kaas gegeten. En nu ligt de rest in een cellofaan-zak in de broodtrommel.

Morgen wéér: dunne boterhammetjes met kaas!

[pagina 57]
[p. 57]

En dan, als dessert, Huberts rumbonen, die ik - op zijn aanwijzing - kopen zal voor de rest van het geld van de kip.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken