Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XVI

Vandaag telefoneerde Gertje om te vragen of ze mijn grote visketel mocht lenen aangezien de Van Haasterens (de naam zegt me niets) morgen kabeljauw komen eten.

‘Grote visketel?’ zei ik. ‘Grote visketel? Heb ik die nog...? Lieve kind, ik zal meteen naar Aafje gaan. Misschien dat die weet waar-ie staat.’

Met een vaag gevoel van onrust begaf ik me naar de keuken. Wat was er nu toch ook alweer geweest met de grote vis-

[pagina 76]
[p. 76]

ketel? Wanneer hadden we hem voor het laatst gebruikt...? Laat es zien, was dat niet geweest in ons oude bovenhuis, toen alle kinderen - op Jan na- nog thuis waren? We hadden gasten, Engelse gasten, en die hadden gevist. Wáár, weet ik niet meer. Ik weet alleen, dat ze bij hun terugkomst een reusachtige vis meebrachten, die ze vast niet zèlf hadden gevangen. Engelsen zijn zulke overgevoelige mensen; ik heb dus niet gevraagd wáár ze hem vandaan hadden. Ik heb ze de illusie gelaten, dat ik er geen ogenblik aan twijfelde, dat het hier ‘eigen vangst’ betrof. Ik had het hart niet ze door mijn gevraag tot de beschamende bekentenis te brengen, dat ze de vis ergens (misschien bij de visafslag in IJmuiden) hadden gekòcht. Ze twijfelden geen ogenblik aan mijn stommiteit en ze waren er zo zielsgelukkig mee. Een van hen, de grootvader van de familie (een weduwnaar) heeft me later - per aangetekende brief uit Londen - uit pure dankbaarheid ten huwelijk gevraagd.

Maar om op die vis terug te komen: ik herinner me, dat Aafje hem in zijn geheel op tafel bracht. Ze moet dus de visketel hebben gebruikt. Dus tóén hadden we hem nog...

‘Ja zeker,’ zei Aafje, ‘tóén hadden we hem nog. Maar nú hebben we hem niet méér. Het is altijd hetzelfde liedje: u heeft hem jaren geleden natuurlijk uitgeleend aan mevrouw Jolien in Haarlem en die geeft nooit iets terug. En als ze iets een poosje heeft, dan ìs het van haar. U zal zien en beleven, als u haar straks opbelt over die ketel, dan weet ze van niets. “Ik heb wel een visketel,” zal ze zeggen, “maar dat is mijn eigen visketel. Ik houd niet van lenen, want je krijgt altijd last met lenen. Maar als u hem nodig heeft, moeder, dan kunt u hem natuurlijk krijgen. Er is wèl een stukje emaille uit de bodem en een handvat is afgeroest...” Zo'n soort verhaal krijg je dan. En dan vreet je je op, maar je houdt je mond omdat je geen moeilijkheden wilt hebben. Je visketel is verruïneerd en

[pagina 77]
[p. 77]

je krijgt niet eens de kans er wat van te zeggen. Gek toch, ze zou zovéél visketels kunnen kopen als ze wil, maar ze is zo inhalig...’

‘Misschien hèb ik hem haar indertijd ook wel gegeven...,’ zei ik.

Maar Aafje snoof. ‘Nee. Dat hebt u vast zeker níét! Wat moet dat nou? Nou wil die arme mevrouw Gertje hem voor één keer gebruiken voor haar kabeljauw en nu hebben we hem niet!’

Ik zuchtte. Om de een of andere reden voelde ik er niet veel voor om Jolien op te bellen. ‘Zou een nieuwe visketel duur zijn?’ vroeg ik aarzelend.

Aafje ontplofte bijna bij het idee, dat ik er blijkbaar over dacht een nieuwe visketel te gaan kopen terwijl Jolien de mijne had.

‘Een nieuwe visketel is onbetaalbaar,’ zei ze. ‘En ik zou niet eens weten waar ik hem hier in die kleine behuizing moet opbergen. En ik zou ook niet weten wat we er mee moeten aanvangen, behalve dan hem morgen uitlenen. Weet u wat ik doen zou als ik u was?’

Ik wist dat niet.

‘Ik zou mevrouw Gertje Haarlem laten opbellen,’ ging Aafje verder. ‘Mevrouw Gertje is handig genoeg om die ketel zonder één kwaad woord bij mevrouw Jolien uit huis te halen. Zó dat ze de telefoon opneemt, moet ze zeggen, dat u zegt, dat zíj hem heeft en dat zij, mevrouw Gertje, meteen met de bus komt om hem te halen. U laat u tòch zo van uw stuk praten; mevrouw Gertje kan dat zaakje beter opknappen.’

Ik schonk de koffie bij, en ging op de keukenstoel zitten. ‘Ja, maar Aafje, stel nu eens dat ik dat ongelukkige ding helemáál niet heb geleend aan mevrouw Jolien? Het gaat toch niet aan iemand zomaar te verdenken.’

[pagina 78]
[p. 78]

Aafje haalde haar schouders op en ging naar het gasstel om de melk op te zetten. ‘Ze heeft het kookboek van uw grootmoeder toch immers ook ingepikt. En de gratenbordjes. En de koperen ketel, die ze nodig had om op de kachel te zetten voor stoom toen de kinderen het op hun luchtpijp hadden... En al die andere dingen... Wees u even stil, daar gaat de telefoon.’

Ik ging naar de huiskamer en het was alweer Gertje, die belde.

‘Nee,’ zei ik, ‘we hebben die visketel niet hier. Dat dacht ik al. Aafje zegt, dat hij in Haarlem is. Als jij nu es zelf aan Jolien vroeg...’

Gertje schaterde het uit. ‘Het lijkt wel u bang bent voor Jolien, moeder! En de arme stakker is nog al zo op u gesteld! Nu goed, ik ga er wel even heen om die pan te halen. Henks broer logeert hier met zijn scooter. Die wil me best even heen en weer naar Haarlem rijden. Ik zal Jolien uw groeten doen.’

Gertje hing op en ik heb een paar uur, vaag, over haar in angst gezeten. Gertje, met de enorme visketel in haar armen, achter op de scooter van Henks broer, de Haarlemmerweg afgierend in de richting Amsterdam...

‘Als ze de deksel er nou maar op heeft gebonden met touw,’ piekerde Aafje. ‘Die sloot niet zo best en ze heeft tenslotte maar twéé handen.’

Ach ja, wat dat betreft: een mens moest drie handen hebben. Als ik drie handen had gehad had ik bij voorbeeld gisteren niet dat mooie oude theekopje van Rentes moeder gebroken. Weet u wel, zo'n kopje met van buiten wit en van binnen roze. Ik had ‘krans’ gehad bij mij thuis en ik wilde met een blad vol afwasboel naar de keuken. En omdat ik geen derde hand heb, deed ik de keukendeur open met mijn elleboog, waardoor er iets ging verschuiven op het blad, waardoor dat ene kopje viel.

[pagina 79]
[p. 79]

Het kan nog wel gekramd en dus heb ik de stukken bewaard. Het is eigenaardig als je ziet hoevéél stukken, die gekramd kunnen worden, ik nu al bewaar. Maar zulke reparaties kosten schatten en dus bewaar ik al die brokken en scherven in een oude hoededoos, tot ik er eens wat geld aan zal kunnen besteden, wat voorlopig nog wel niet het geval zal zijn, want ik heb dure weken gehad met de loodgieter bij de badcel-geiser, en de tweeling jarig, en verf voor de keukenkastjes, en nieuw zeil in het keukentje, en schoenen voor mezelf. De schoenen zijn donkergrijs met een vetertje en een hakje, en Aafje zegt: ‘Het is God verzoeken voor iemand van uw leeftijd. Vandaag of morgen breekt u uw enkel op die torens van hakken.’

Maar het zijn helemaal geen torens van hakken. Overigens, mijn voeten zijn goed en ik zie niet in waarom ik per se op oudedamesschoenen zou moeten lopen.

Dit alles terzijde. We hadden het over de visketel.

Om een uur of drie kwam Gertje boven. ‘U bent me ook een mooie,’ zei ze. ‘Jolien hééft uw visketel helemaal niet...’

En Tanja, die even was komen aanlopen om een naald en draad, omdat er een knoop van haar mantel los zat, zei: ‘Nee. Allicht heeft Jolien uw visketel helemaal niet! Ik heb 'm. Weet u wel, moeder, u heeft 'm mij indertijd meegegeven om mijn lekkend aquarium zolang in te zetten.’

‘Ja,’ zei ik, ‘nu je het zegt weet ik het wel... Die arme Jolien...’

‘U kunt beter zeggen: Die arme Gertje,’ zei Gertje. ‘Daar ben ik me dat hele eind voor niets heen en terug naar Haarlem geweest! En wat doe ik nu met mijn kabeljauw?’

‘Stoof 'm,’ zei Tanja. ‘In moten. De visketel is niet meer te gebruiken. Die staat bij mij op het platje met een aankomend seringestruikje er in.’

[pagina 80]
[p. 80]

Toen Gertje en Tanja weg waren, ging ik naar Aafje en ik vroeg: ‘Heb je het gehoord?’ En ze zei: ‘Ik was er toch bij toen u het er over had. Mij best, mevrouw. Ik heb toch ook nooit beweerd, dat mevrouw Jolien àlles van ons had! Maar ons kookboek heeft ze wèl, en de rest...’ Toen raakte ze milder gestemd en ze stelde voor om morgen toch maar es te informeren naar de prijs van een nieuwe visketel. ‘Het gaat me zo aan mijn hart,’ zei ze, ‘voor mevrouw Gertje en die kabeljauw.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken