Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XVII

Vanmorgen ontmoette ik in de groentehal een oude vriendin. Of vriendìn, vriendìn... Ik ben indertijd gelijk met haar op de Franse School van de dames Durand geweest. Ze was toen, voor zover ik me herinner, een mooi meisje. Ze had lichtblonde krullen en ze droeg smokwerk-jurken, wat - in mijn jeugd - iets heel bijzonders was. Ze heette Mildred, en Mildred was - ook al weer in mijn jeugd - een heel bijzondere naam. Bovendien had ze een vriendje met een geruite pet en bruine glacé-handschoenen, dat na vieren op haar wachtte bij de volgende brug, een veilig eind uit het gezicht van de oudste juffrouw Durand (die met de wrat op haar kin), die geen vriendjes som en bij haar school duldde.

Misschien begrijpt u het al, Mildred was in de ogen van mij en in die van de andere meisjes van onze klas een soort ‘glamour girl’. We bewonderden haar en we waren een klein beetje jaloers op haar... We giechelden om haar, maar tegelijkertijd trachtten we haar - heel voorzichtig - te imiteren...

Mildred was ‘geen goeie omgang’ voor mij, vonden mijn ouders. Maar achteraf geloof ik niet, dat Mildred ooit iets

[pagina 81]
[p. 81]

echt verkeerds heeft gedaan. Ze was zich alleen maar wat eerder dan wij, blagen, bewust van haar jeugd en haar charmes.

Nu ja, in zeker opzicht hebben wij allemaal later onze schade ingehaald. Mildred was een flirt, zeiden mijn ouders. Maar hoe heb ik - toen de deur van de Franse School eenmaal goed en wel achter me gesloten was - niet geflirt met mijn eigen goeie, lieve Rente!

‘Ja,’ zult u zeggen, ‘maar dàt was het echte.’

Dat wàs het echte, maar toch... Maar toch, heb ik bij tijden niet op schandelijke wijze misbruik gemaakt van mijn macht over de arme jongen? Ik weet het niet... Bij Mildred was het toentertijd een spel met de allures van iets heel ernstigs. En bij mij was het iets heel ernstigs met de allures van een spel. Wat is nu eigenlijk erger?

Maar om terug te komen op Mildred en de groentehal. Ik stapte er binnen met mijn boodschappentas en vóór me was een wat sjokkerig-dikke vrouw in een oude regenjas en met een verkleurd groen alpino-petje op. De vrouw streek met een, om zo te zien nogal zwartige en onverzorgde hand een haarpiek uit haar ogen, trapte een paar op de grond gevallen slabladen onder de kassa, en begon uitdagend te lachen toen de groentehandelaar haar vroeg niet in alle tomaten te knijpen met het oog op de hygiëne.

Door die uitdagende lach herkende ik haar. Ja, nu zag ik het wel, maar lieve hemel, wàt was ze veranderd, de mooie Mildred met de blonde krullen en de smok-jurken en de vriendjes bij de volgende brug...

‘Gunst,’ zei ik, ‘ben jij het?’

‘Ja,’ zei ze, ‘ik ben pas hier in de buurt komen wonen. We hebben geruild.’

‘Gezellig,’ zei ik, maar ik geloof niet, dat ik dat echt meende. Op de een of andere manier was ik verbijsterd over de

[pagina 82]
[p. 82]

verandering, die zich aan Mildred had voltrokken. Het moet - uiteindelijk - medelijden zijn geweest, dat mij er toe bracht haar te vragen of ze zin had om even met me mee naar huis te gaan voor een kopje koffie.

Ze had wel zin, maar - gelukkig - geen tijd. ‘Een volgende keer graag,’ zei ze. ‘Nu moet ik naar het veilinglokaal, hier om de hoek, om te zien wat mijn overgordijnen opbrengen.’

‘Je overgordijnen?’ vroeg ik verbaasd.

‘Ja,’ zei ze. ‘Dat vertel ik je straks wel. Ik zal buiten wachten tot je hier klaar bent met je boodschappen. Maar neem niet die appels. Die krijg je de helft goedkoper op de markt.’

Terwijl ik mijn raapsteeltjes en tomaten kocht, gluurde ik naar buiten, naar Mildred, die er nu, in het volle zonlicht, nog armzaliger uitzag dan daareven. Wat was er in vredesnaam met haar gebeurd? Ja, jòng was ze natuurlijk ook niet meer, maar hoe kwam ze er zó verwaarloosd en armoedig uit te zien? Ik meende me toch te herinneren, dat ze helemaal geen gek huwelijk had gedaan indertijd.

‘Ja,’ zei ze, toen ik even later op haar verzoek een eindje mee opliep in de richting van het veilinglokaal, ‘ja, zoals je weet was mijn man tandarts. Maar hij heeft de praktijk opgegeven. Hij leeft nu stil en dus moeten we bezuinigen.’

‘O...,’ zei ik een beetje bête. ‘En waaròp bezuinig je nu bijvoorbeeld?’

‘Op alles,’ zei ze, met een fanatieke schittering in haar ogen. ‘Op eten en kleren en op de kapper. Het enige dat aan toiletmiddelen nog het huis in komt, is tandpasta. En ik stuur ook alles wat we niet meer nodig hebben, naar de veiling. Vorige week heb ik mijn gasfornuis verkocht en nu kook ik op oliepitten. En vandaag gaan de overgordijnen van onze slaapkamer. Die hebben we toch nooit dicht omdat we op een blinde muur uitkijken. Die brengen allicht een tientje op, en dat gaat allemaal in een potje.’

[pagina 83]
[p. 83]

‘Wat een toestand,’ zei ik. ‘Maar ja hè, wat moet, dat moet.’

Nu scheen ik Mildred echter in haar eer te hebben aangetast. ‘Zó erg moet het nu ook weer niet,’ zei ze. ‘Maar bezuinigen is een sport, waardoor je steeds méér gegrepen wordt. Als je ziet wat een mens allemaal kan uitsparen en als je ziet wat ik iedere week naar de spaarbank breng...’

Met een vaag gevoel van schuld heb ik afscheid van haar genomen. Wie had vroeger kunnen denken, dat de luchthartige Mildred ooit geld op de spaarbank zou brengen! En ik? Toen ik erover nadacht, kwam het me voor dat ik de laatste jaren nooit iets anders had gedaan dat er geld àf halen.

Later, toen ik met mijn koffie voor het middenraam zat en uitkeek over de daken en de lichtgroene boomtoppen, troostte ik me met het idee, dat je beter niet kunt bezuinigen dan bezuinigen als een kip zonder kop, zoals Mildred dat doet. Die vrouw was vroeger mooi en nu is ze een vogelverschrikster geworden. Ik dacht aan het verkleurde alpinopetje en de vlekkigere regenjas en de haarpieken... Prettig voor haar man, zo'n haveloze figuur over de vloer! Nee, ik geloof echt, dat een mens op zó'n manier een te hoge prijs betaalt voor zijn spaarcentjes.

Met de visketel voor Gertje is het vorige week allemaal nog net op tijd in orde gekomen. We hebben er eentje goedkoop kunnen krijgen via Aafjes broer, die met emaille op de markt staat. Gertje zegt, dat de Van Haasterens enthousiast waren over haar kalbeljauw. Gelukkig maar, want nu hoor ik, dat die mensen zich helemaal nieuw gaan inrichten in een flat, wat voor Henk - als binnenhuisarchitect - wel eens een flinke opdracht zou kunnen betekenen.

Gisteren was Jolien uit Haarlem hier in haar nieuwe voorjaarsmantel, een licht-mosgroene. ‘Here,’ zei Aafje, ‘mevrouw, het is toch nog geen weer voor zoiets duns.’ En daar-

[pagina 84]
[p. 84]

na zei ze: ‘De kleur kleurt u natuurlijk niet, en het model maakt dik, maar voor de rest is-ie keurig, vooral de knopen.’

Jolien keek naar mij met een rood hoofd van schrik. ‘Het is een pracht van een mantel,’ zei ik. ‘De kleur. En de stof. En het model maakt helemaal niet dik. Aafje zanikt.’

Aafje zette een schaal met gesmeerde beschuitjes vóór ons, op de lage vensterbank. ‘Ik zanik niet,’ zei ze. ‘Ik zeg wat ik vind,’ maar dat hoorde Jolien gelukkig niet. Die was begonnen aan een lang verhaal over haar man en de kinderen. Jonge Jan had zijn eerste tentamen gedaan, en Sofietje wilde nog maar steeds trouwen met die onmogelijke Harry, en Jolly was naar de kapper geweest en had nu zo'n raar modern hoofdje, en Dick was doende met het construeren van een tweetraps-raket (in het schuurtje en zonder ontplofbare stoffen), en de kanarie van Hubertje deed het nog maar steeds niet in zijn nieuwe kooi... ‘En Jan zelf, moeder, Jan zelf werkt te hard. Die twee andere directeuren zijn te oud, ze schuiven alles af op hèm. Hij eet zo ongeregeld en hij is bijna nooit meer rustig thuis. Soms denk ik wel es...’ Ze zweeg, maar ik begreep wat ze wilde zeggen: soms denkt ze wel es aan de kleine eenvoudige etage, waar zij en Jan gedurende de eerste jaren van hun huwelijk woonden. Zij deed de was en breide sokken en kookte zo zuinig als maar mogelijk was; en hij timmerde een boekenkast, en een tafeltje voor de radio, en later de babybox voor hun eerste kind...

‘Aafje,’ zei ik, toen Jolien vertrokken was, ‘waarom deed je daarnet nu weer zo onaardig tegen mevrouw uit Haarlem over die mantel?’

‘Waarom,’ zei Aafje, ‘kóópt ze dan ook zo'n mantel? Al dat groen! Ze ziet er in uit als een snijboon.’

En toen heb ik verder maar gezwegen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken