Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXIII

Vanmorgen, toen ik net begonnen was de koffie op te schenken, was er enig gierend motorgedruis op de Kloveniersburgwal. Ik keek uit het raam en zag mijn oudste kleinzoon Jan, die beneden bezig was zijn hemelsblauwe scooter neer te zetten bij de wallekant.

Jans scooter is een afschuwelijk opzichtig vervoermiddel, want of de hemelsblauwe kleur van het ding op zichzelf nog niet voldoende was, heeft het van achteren een soort mastje, waaraan een vossestaart bungelt.

‘Gunst jongen, wat griezelig,’ heb ik - de eerste keer dat ik die staart zag - gezegd. En Jan heeft gezegd: ‘Ach grootmoeder, het is een aardigheidje...’

Ik heb er verder natuurlijk over gezwegen, maar ik vond het wèl vréémd: Jan, die zóveel van dieren houdt met zo'n arme, mooie, zielige staart achter op zijn scooter!

Later heb ik van Sofietje gehoord, dat hij die droeve trofee had gekregen van een medestudentje, een zekere Emilietje, die nogal op hem gesteld moet zijn. ‘Als aardigheidje, grootmoeder... Jan vindt 'm zelf geloof ik óók wel wat eng...’

[pagina 109]
[p. 109]

Ik liep snel naar de keuken. ‘Aafje, hebben we nog appeltaart? Jan uit Haarlem komt er aan.’

We hàdden nog appeltaart.

‘Ha fijn,’ zei Jan, naar het me voorkwam enigszins verstrooid.

Hij was op het bankje bij het raam gaan zitten en ik keek - zoals altijd - met zekere trots naar hem. Hij was op zijn negentiende echt wel een aardige jongen om te zien, die oudste kleinzoon van me, zo lang en zo bruin en - om met Aafje te spreken - ‘zo lossig in z'n scharnieren’. Alleen over zijn haar kan ik beslist niet juichen. Hij draagt het namelijk kortgeknipt met alleen van voren een smal richeltje recht naar beneden gekamde pony. Dat hebben veel jongens tegenwoordig en ik mag nog blij zijn, dat hij niet - als massa's anderen - een baard heeft, hoewel ik ten volle zijn rècht om er een te hebben, erkèn.

Jan is student in de biologie en hij was gekomen - zei hij - om me te vertellen dat hij zijn eerste tentamen had gedaan.

‘En is het goed afgelopen?’ vroeg ik.

‘O ja,’ zei hij, zonder enig enthousiasme, ‘dat wel...’

‘Ben je dan niet blij?’ vroeg ik, wat onzeker.

De jongen keek somber voor zich uit en zweeg. In zijn zwarte spijkerbroek en khaki-kleurig windjak, had hij iets van een gedesillusioneerde koorddanser. ‘Lieverd,’ zei ik, ‘wat heb je?’

Jan zette zijn appeltaart op de vensterbank en keek me met zijn lichte ogen aan. ‘Ik zit ergens mee,’ zei hij. ‘Ik heb dit tentamen gedaan voor Emilietje, niet voor mezelf. En ik heb besloten, dat dit dan maar meteen het eind moet zijn. Ik wil niet verder gaan met mijn studie! Er komen dingen bij te pas, die me niet liggen. Ik kan er niet tegen om dieren uit elkaar te halen. Ik houd van levende dieren, niet van dieren op sterk water. Het hóórt er natuurlijk bij, maar voor

[pagina 110]
[p. 110]

mij is dat dierkunde-practicum altijd wéér een ellendig gedonderjaag. Ze zeggen, dat het laf van me is... Nou goed, dan ìs het maar laf!’ Hij greep zijn appeltaart en begon verwoed te eten.

‘En je vader?’ vroeg ik.

‘Dat is het hem nu juist,’ zei hij. ‘Hij zou het niet erg vinden als ik overzwaaide op chemie of iets dergelijks, maar hij zou er wat van krijgen als-ie hoorde, dat ik helemaal genoeg heb van de studie... O grootmoeder, ik heb er zo hartgrondig genoeg van! Ik wil heel wat anders, ik wil zangles gaan nemen, en liedjes zingen, bij de guitaar...’

‘Dus...,’ stamelde ik. ‘Liedjeszanger?’

Jan stoof op. ‘Nou? En?’

De jongen was kennelijk overstuur door de beslissing, die hij had genomen.

Gek is dat...,’ zei ik, een beetje verdrietig. ‘Je vader móést indertijd zijn studie afbreken omdat er geen geld meer was. En jíj...’

Jan haalde geïrriteerd zijn schouders op. ‘Laten we nu niet sentimenteel worden, grootmoeder! Vader heeft zich er best doorheen geslagen. En wat mij betreft, ik geloof niet, dat ik echt een mens voor de studie ben. Omdat ik van paarden en honden en katten houd, ben ik plant- en dierkunde gaan studeren, en dat is stom van me geweest. Dat begrijp ik nu.’

Ik bracht het gesprek op Emilietje. ‘Wat zegt die ervan, Jan?’

Tot mijn verbazing zei Jan, dat het hem geen snarsel kon schelen wat Emilietje ervan zei. ‘Ik vond haar indertijd wel aardig, maar dat is helemaal over. Dat heb je soms als je elkaar beter leert kennen. Ik heb dat tentamen gedaan om haar te laten zien, dat ik de studie best aan zou kunnen als ik het zou wìllen. Maar nu zitten zij en de hele biologie me

[pagina 111]
[p. 111]

tot híér! Als je haar met dat eigenwijze air op college ziet zitten... En Hanna zei gisteren nog...’

‘Wie is Hanna, Jan?’

In Jans ogen kwam een zachte uitdrukking. ‘Hanna? Dat is dat meisje van bij ons om de hoek. Haar vader is pianoleraar en ze is heel muzikaal. Ze heeft al es voor de radio gezongen, liedjes...’

‘Bij de guitaar,’ vulde ik lachend aan.

Jan kreeg een rood hoofd en knikte. Het was een heel klein beetje als een bekentenis...

En toen was er buiten ineens een groot lawaai van stemmen en - even - het woedende geblaf van een hond.

We liepen naar het raam en keken omlaag.

Beneden, bij de hemelsblauwe scooter, was een oploopje en middelpunt van dat oploopje was meneer Mars, onze conciërge, die luid schreeuwend een kleine lichtbruine hond vasthield bij zijn staart.

Je behoort als dame natuurlijk niet uit een raam te gaan roepen, maar ik deed dit toch. Ik riep: ‘Wat is dat met die hond?’, en meneer Mars keek even snel omhoog en riep: ‘Die hond heeft de staart van uw bezoek te pakken! Hij heeft 'm gestolen van de scooter!’, en Jan riep: ‘Laat u die hond maar los! Hij mag de staart hebben. Laat los!’

En toen liet meneer Mars los, en de kleine lichtbruine hond schoot vliegensvlug met zijn buit de burgwal af, in de richting van de Nieuwmarkt.

‘Daar gaat-ie!’ lachte Jan. ‘Daar gaat de staart van Emilietje!’, en ik geloof werkelijk, dat hij bijzonder in zijn schik was met deze oplossing.

In elk geval, er viel na dat incident beter met hem te praten en ik heb hem zover weten te krijgen, dat hij me beloofde het afzweren van de studie nog even in bedenking te houden. ‘Ik kan natuurlijk overzwaaien op chemie,’ zei hij. ‘En

[pagina 112]
[p. 112]

misschien zou ik dan toch zanglessen kunnen nemen, en mijn microscoop omwisselen voor een gitaar...’

‘Wat had-ie?’ vroeg Aafje, nadat Jan vertrokken was.

‘O van alles,’ zei ik vaag. ‘Hij heeft een nieuw meisje, ze heet Hanna...’

Aafje glimlachte. ‘Net als z'n vader. Die had ook aldoor een nieuw meisje. Wat hebben wij op dat punt niet allemaal met hem meegemaakt!’

Ja, dat hebben we zeker. Vroeger, in ons grote bovenhuis, was het altijd een komen en gaan van Jans meisjes. En achtereenvolgens kwamen al die meisjes tenslotte terecht bij mij, om haar hart uit te storten. Ik bleef zo gezegd zitten met de narigheid, en mijn zoon Jan fladderde en flirtte vrolijk verder. Toevallig heetten een paar van Jans meisjes ‘Miepje’, wat voor Aafje aanleiding werd àl zijn meisjes Miepje te noemen. ‘De Miepjes van Jan’ kwamen bij mij, en ze bléven bij mij komen. Eens, op mijn verjaardag, zaten er vijf op een rij toen Jan zijn entrée joyeuse maakte met een zesde...

Gertje belde zoëven op om te zeggen, dat Henk weer een opdracht heeft. Hij moet een schommelstoel ontwerpen, die in meer dan één richting schommelen kan. Een zenuwenstoel, zegt Gertje. Maar het betaalt goed. Gelukkig, dan kunnen Rex en Lex deze zomer gaan kamperen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken