Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXII

‘Als we nou es iets, dat we toch nooit gebruiken, verkopen. Bij voorbeeld de fruitmesjes met het zilveren heft, of die malle cake-prikker, of de map met ouwe prenten...,’ zei Aafje. ‘Dan kon u dat geld bij een nieuwe zomermantel leggen. U ziet er uit als een vogelverschrikker in die kale blauwgrijze van vijf jaar geleden.’

Ik was me langzamerhand een beetje gaan ergeren aan Aafjes herhaald gelamenteer over mijn kale blauwgrijze. Zó

[pagina 104]
[p. 104]

erg is die mantel nu werkelijk óók weer niet. Ik heb biesjes fluweel gemaakt langs de afgesleten randen van de kraag en de manchetten, en dat staat heel apart.

Ik zei dus maar weer, dat ik er niet aan dàcht dit jaar nog een nieuwe zomermantel aan te schaffen, en Aafje haalde nijdig haar schouders op en zei, dat ik het zelf moest weten maar dat ik er veel te opzichtig uitzag met al dat fluweel, en dat meneer Jager nog zou denken dat ik trachtte hem weer aan te moedigen.

Ik ben toen even woedend uit mijn slof geschoten en heb gezegd, dat ik niet gediend was van die onzinpraat. ‘En hoe durf je die malle man van beneden erbij te halen! Je weet heel goed, dat ik hem duidelijk genoeg heb verteld hoe de zaken staan!’

‘En u weet heel goed wat ik bedoel,’ gromde Aafje, naar de deur lopend. ‘Het is voor uw eigen bestwil. Maar ik lijk ook wel gek, dat ik me er nog mee bemoei!’

De volgende dag is ze echter toch maar met de map prenten naar antiquariaat ‘Het Roosmaryn’ gegaan, waar ze er haar honderdvijfentwintig gulden voor hebben geboden.

‘Genoeg voor een zomermantel...,’ zei ze, thuisgekomen.

Ik lachte en zei: ‘Doordrijfster! Maar nee, een zomermantel koop ik níét,’ waarop Aafje de map terugsmakte op zijn plaats in de boekenkast en met een gezicht als een oorwurm verdween naar de keuken om aardappelen te schillen.

Vervelend kan het zijn, dat humeur van Aafje. Soms denk ik, dat ze wat heerszuchtig is geworden, wat eigenlijk niet te verwonderen zou zijn als je nagaat wàt ze allemaal al niet, in de jaren na mijn mans dood, voor de kinderen en mij heeft moeten opknappen.

In veel opzichten was Aafje flinker dan ik en zíj was meestal degene, die overal op af moest. Ze onderhandelde met ‘de belasting,’ met de onderwijzers van de kinderen, met de le-

[pagina 105]
[p. 105]

veranciers. Ze sjouwde stad en land af om zo voordelig mogelijk het meubilair voor onze verhuurkamers bij elkaar te krijgen, ze ging met tassen en manden naar de markt voor goedkope groente, ze breide kamisooltjes en truitjes en mutsen voor het hele gezin. Ze regelde feitelijk ook al onze huishoudelijke uitgaven en ze zat 's avonds urenlang rond te tobben met haar kasboek.

Nee, ik kan me niet voorstellen hoe ik me er door zou hebben geslagen zonder de hulp van Aafje!

‘Bemoeit ú zich nu maar niet met het geld.’ Ik hoor het haar nòg zeggen. ‘Laat u dàt nu maar aan míj over! U hebt uw handen vol genoeg met uw zanglessen-geven en uw koortjes-leiden... Nee mevrouw, dit weekend hebben we geen vlees. We moeten even zuinig aan doen, want ik heb uw grootmoeders ring-met-de-diamant weer moeten wegbrengen om de kolenrekening te kunnen betalen, en ik wil zien, dat ik 'm eind van de maand weer inlos.’

Heeft iemand, die in zijn leven zóveel moeilijkheden voor anderen kreeg te verwerken, niet een beetje recht om wat heerszuchtig te zijn...?

Ik zat dit allemaal te overdenken in mijn vensterbank. Het was avond en seringengeur dreef mijn kamer binnen. Het lijkt misschien wat vreemd: seringengeur in het hartje van de stad; er gróéien geen bloemen langs onze grachten en burgwallen, we hebben alleen maar, opzij van de iepen, de lange rijen geparkeerde auto's. Maar weet u, dat het tussen en achter en boven de oude huizen, op plaatsjes en platjes en in goten, laait van kleuren en geuren en groen? Daar bloeien nu de seringen... En na de seringen komt de jasmijn, en na de jasmijn komen de rozen...

Aafje wilde reseda en heliotroop hebben voor de bloembakken... Ze heeft altijd al een zwak gehad voor bloemen... Toen we afscheid moesten nemen van ons lieve, witte huis

[pagina 106]
[p. 106]

in het stadje aan het kanaal, heeft ze een heleboel planten uit de tuin meegenomen naar onze nieuwe woning. Ze zijn stuk voor stuk doodgegaan, alleen een hortensia is blijven leven. Die is nu een heel perk geworden, en ze staat bij Christiaan in Amstelveen, naast de garage. Het of ze de plant zelf heeft gemaakt, zó trots is Aafje op de hortensia.

Heerszuchtig? Kon je haar eigenlijk wel heerszuchtig noemen? Was het niet meer dat ze zich - nog steeds - verantwoordelijk voelde voor ons allemaal? En misschien hàd ze gelijk als ze zei, dat ik er uitzag als een vogelverschrikker in mijn blauwgrijze van vijf jaar geleden...

Ik ben naar haar kamertje gegaan. Ze had juist een stuk of wat plantjes in de dakgoot gezet om te begieten. Haar radiootje was bezig met een allertreurigst politie-bericht en om de gele kap van haar schemerlampje zwierde een vroege mug.

Ik heb haar gezegd, dat ze die prenten dan maar moest verkopen. ‘En als jij zolang het geld voor me bewaart, dan ga ik er straks, in de uitverkoop, die mantel voor kopen.’

Ze leefde helemaal op door mijn capitulatie, en de volgende dag ging ze meteen naar ‘Het Roosmaryn,’ waar ze kans heeft gezien nog een tientje méér te krijgen voor de prenten.

Het geld zit nu opgeborgen in een spaarvarken, waaruit we het - als de tijd om de mantel te kopen daar is - met een haakpen te voorschijn kunnen peuteren. Dat is dus in orde. Maar toch heeft die prenten-affaire zogezegd nog een staartje gehad.

Een paar dagen na de verkoop namelijk, aan het ontbijt, bedacht ik me ineens, dat ik indertijd mijn paspoort had opgeborgen tussen de prenten...

‘Dat kan niet,’ zei Aafje. ‘We hebben ze er een voor een uit gehad,’ maar ik zei, dat het ding waarschijnlijk was blijven steken in een van de zijvakjes van de map, en Aafje zei:

[pagina 107]
[p. 107]

‘Wat is dat dan toch ook voor een plaats om iets op te bergen!’, en ze ging spoorslags naar ‘Het Roosmaryn’, waar ze te horen kreeg, dat de map was verkocht aan een Amerikaan. Ze konden haar zijn adres geven, en Aafje galoppeerde naar het hotel, waar ze zich, langs portiers en obers en kamermeisjes, een weg wist te banen naar de kamer van de man, die juist bezig was zich te scheren en die haar met een verbaasd ingezeept gezicht aanstaarde.

Het was een handicap, dat Aafje zich niet verstaanbaar kon maken in het Engels. Maar ze zag de map liggen op een koffer en deed er een greep naar, waarna de ingezeepte Amerikaan een greep deed naar háár, en haar buiten de deur zette.

Wat er toen allemaal precies is gebeurd, weet ik niet. Het schijnt dat Aafje op de gang alarm heeft geslagen, en de Amerikaan heeft op zijn kamer alarm geslagen, en in minder dan geen tijd zat Aafje woedend te betogen in de portiersloge, en even later werd ze gevankelijk weggevoerd naar de kamer van de directeur, die - blijkbaar uitgaande van de veronderstelling dat hij te doen had met een zenuwlijderes - niet eens luisterde naar haar verhaal maar haar zondermeer door een potige liftjongen op straat liet zetten.

Aafje is toen regelrecht doorgegaan naar het politiebureau, waar ze alles heeft verteld. ‘Nou,’ zei ze later tegen mij, ‘die mooie Amerikaan zal van een kouwe kermis thuiskomen...’

Die middag werd er een kolossaal bloemstuk bij ons afgegeven.

‘Wat zullen we nú hebben!’ zei Aafje. ‘Voor ù!’

Tussen rozen en anjers vond ik een grote enveloppe, en in die enveloppe zat mijn paspoort...

‘With compliments from John Johnson, Boston, Massachusetts’.

[pagina 108]
[p. 108]

‘Zie je nou wel!’ riep Aafje. ‘Dus hij had het toch!’

Ik heb meteen zijn hotel opgebeld om John Johnson te bedanken en om excuses te maken voor het optreden van mijn huisgenote.

Het bloemstuk heb ik op de lage middentafel gezet.

‘Wat allerliefst van die man, hè Aafje.’

Aafje heeft haar schouders opgehaald en gezegd: ‘Zonde van het geld!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken