Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XXVIII

Tanja is gisteren met haar schip vertrokken uit de haven van Amsterdam. Jan heeft haar weggebracht in zijn wagen, die helemaal was volgeladen met bagage. Wat een sleep heeft het lieve kind meegenomen! Nu ja, de reis duurt minstens zes weken en als ze echt in de hitte komt, heeft ze natuurlijk massa's katoenen jurken nodig.

[pagina 131]
[p. 131]

Haar vertrek heeft - gek genoeg - even iets gehad van een vlucht. Ze moest vóór vier uur aan boord zijn en we hadden afgesproken haar zo tegen tweeën te komen halen van haar derde etage in de Rivierenbuurt. Maar het zal net tien uur in de morgen zijn geweest, toen ze met haar hele hebben en houwen bij mij kwam aanzetten. Ze was met een taxi gekomen en de chauffeur moest drie maal op en neer om de koffers naar boven te brengen.

‘Maar kind,’ zei ik, ‘is dat nu niet een beetje mijl op zeven? Straks moet alles weer de trappen àf. We hadden toch afgesproken, dat Jan en ik, zo tegen tweeën...’

‘Jan komt me tegen tweeën híér vandaan halen,’ zei Tanja. ‘Ik heb hem er al over opgebeld. Ik zal u zeggen, moeder... Ik durfde niet langer thuis te blijven. Ik wilde weg zijn vóórdat de mevrouw van tweehoog terugkwam uit de stad... De stumper was gaan winkelen...’ Ze lachte wat schuldig. ‘Ik heb weer es wat stoms uitgehaald.’

‘Ik wilde mijn woninkje netjes achterlaten,’ ging ze verder. ‘Ik heb op m'n platje alle kleden uitgeklopt, en alle kussens, óók dat ene, dat de hond van Gertje laatst stuk heeft gescheurd... Ik dacht niet meer aan die scheur en ik gaf het kussen een stevige mep met de matteklopper, waardoor het ineens helemaal uit elkaar kwam te hangen en de vulling eruit stoof. Een véren vulling... De lucht is minutenlang vol geweest met pluizerig gedwarrel. Allerlei vogels kwamen in het geweer en fladderden weg met veertjes in hun bek. Maar de hoofdmassa is door de open balkondeuren binnengewaaid bij de mevrouw van tweehoog. Ik moet er niet aan denken hoe het er daar op het ogenblik bij haar uitziet! Ze heeft haar ameublement net laten overtrekken met zwarte pluche...’

‘Nou,’ zei ik, ‘die paar onnozele veertjes waaien er wel weer af,’ maar Tanja zei, dat ze - hangend over het plathek-

[pagina 132]
[p. 132]

je - net een klein stukje van de zwartpluchen salon had kunnen zien. ‘Alles was grijs en wit, moeder. Haar clubfauteuils zagen eruit als twee woedende zwanen. En haar arme oude poes liep niezend te jagen op hele drommen veren verzamelende mussen... Ik zou geen tijd hebben gehad om de boel te helpen opredderen en daarom ben ik toen maar hals over kop verdwenen. Het is een miserabele houding van me. Zou ik haar straks nog even opbellen, die mevrouw van tweehoog?’

Ik heb Tanja aangeraden de mevrouw van tweehoog níét op te bellen. ‘Stuur haar een kaartje uit Napels of Algiers... En vergeet het voorlopig. Laat het begin van je vakantie niet bederven door een paar ongelukkige veren.’

Tanja zette een plaat op de gramofoon. ‘O.K,’ zei ze.

 

's Avonds, met Jan en Jolien uit Haarlem, praatten we nog wat na over Tanja's onbedachtzaamheid. ‘Ze heeft het van niemand vreemd, moeder,’ zei Jan lachend. ‘Wat hebben we daar vroeger in dat grote, oude bovenhuis niet allemaal beleefd met ú!’

Ik knikte, enigszins beschaamd, want ik vrees, dat ik indertijd een verschrikkelijk soort bovenbuur ben geweest. Tegenwoordig heb ik mezelf wel wat meer onder controle, maar die eerste jaren in dat grote oude bovenhuis...

Toch was ik altijd bezield met de beste bedoelingen ten aanzien van ‘de mensen beneden’, maar ik leerde nooit - tenminste nooit helemáál - me te gedragen als een echt prettige bovenbuur.

Ik sloeg stofdoeken uit als de mevrouw-uit-het-huis onder de bloeiende prunus stond te kijken naar de blauwe voorjaarshemel. Ik had dit natuurlijk níét behoren te doen, het is niet sympathiek als je stofpruiken laat neerdalen uit een blauwe voorjaarshemel. Dit realiseerde ik me net een paar tellen

[pagina 133]
[p. 133]

te laat. Ik sloop dan verslagen van mijn balkon naar binnen, wetend dat de stofpruiken bezig waren omlaag te dwarrelen en dat ze straks zouden hangen tussen de prunustakken...

Ik morste, zonder enig boos opzet, kolengruis over de baby-was. Ik schudde tafellakens uit als de wind net zó stond, dat alle kruimels neerstreken op een aantal afgehaalde bedden. Ik begoot geraniums boven het avondblad van meneer-uit-het-huis. En ik heb zelfs eens - maar dat is lang geleden en ik was toen nog maar pas ‘bovenbuur’ - een emmer water, waarin ik mijn hortensia had gebaad, met een stevig zetje en een denderende plens, geleegd op het grasperk in de diepte. Ik dacht zó: makkelijk voor mij en goed voor het uitgedroogde gras, zonder echter van tevoren te hebben gezien, dat beneden een heel gezelschap, geschaard om een bamboe theetafel, middenin het grasperk zat te wachten op de nachtegaal, die overigens nooit is gekomen.

Wat gaf het of ik al zei, dat het me speet! Wat hàdden ze er beneden aan als ik een begoniaatje stuurde omdat mijn vliegenkastje op hun violenbed was gevallen! Wat hielp het of ik eerlijk tobde over mijn onhandigheid dekens te gaan uitkloppen boven de Keulse pot met sperziebonen-in-het-zout op het balkon onder me!

Mijn onderburen waren engelen van goedheid; ze troostten me door te zeggen, dat het pas erg zou zijn als ik met moedwil bloempotten en strijkijzers en puddingvormen uit de vensterbank zou laten vallen. Stel je voor: met moedwil...

‘Bij vrienden van ons,’ zei Jolien, ‘is kortgeleden een heel balkon naar beneden gekomen. En later zeiden die malle bovenburen, dat dat balkon al een hele tijd “Zo raar” had gedaan. Begrijpt u zulke mensen nu?’

‘Passuöp, mevrouw!’ riep Aafje. ‘Er ligt een donderbeestje in uw kop.’

Ik viste het donderbeestje uit de koffie en zette het te dro-

[pagina 134]
[p. 134]

gen op de vensterbank. ‘Hè Jan, zou jij even de grote schemerlamp willen inschakelen?’

‘Ik wil me er niet mee bemoeien,’ zei Aafje. ‘Maar met al dat licht en de ramen open, stikken we straks van de muggen.’

Toen zei ze: ‘Ik ga nog wat koffie bijzetten. En Deventerkoek snijden. En misschien wil meneer Jan bier. Er staan nog een paar flesjes koud in de dakgoot.’

Aafje verdween naar de keuken, en de muggen kwamen en dansten om de schemerlamp, en Jan zei: ‘Weet je nog wel, moeder, in ons oude bovenhuis, die drie vleermuizen die waren komen binnenvliegen?’

En of ik dat nog weet! Het hele huis is er bij te pas gekomen. De vleermuizen vlogen langs het plafond en maakten grote schaduwen met hun hoekige vleugels. Toen we alle lichten opstaken, verdwenen ze achter een schilderij. Jan en een vriend van hem, die bij ons logeerde, hebben ze tenslotte naar buiten weten te krijgen. Na afloop is Christiaan gerookte paling gaan kopen in de nachtwinkel, en we hebben thee gezet en brood geroosterd. Het werd al licht toen we eindelijk naar bed gingen. Weet je nog wel?

Wat is het toch prettig als er iemand is, die tegen je zegt: ‘Weet je nog wel...?’

 

Van Sofietje uit Frankrijk een kort bericht. Harry is opgehouden met fotograferen, ook al omdat hij geen fototoestel meer heeft. Hij wil nu bij de film. Iets dergelijks was te voorzien.

Sofietje zelf wordt, volgens mij, afgebeuld. Ze is laatst met een hele kinderpartij uit wandelen gestuurd. Hoe ze met de tien schapen veilig in het park is aangekomen, begrijpt ze zelf niet. Later heeft ze de kinderen met hun eigen springtouwen bij elkaar gebonden, waardoor de terugtocht iets

[pagina 135]
[p. 135]

minder gevaarlijk was geworden. Ze arriveerde tenminste veilig met een huilende, in de knoop geraakte kluwen kleuters in het voortuintje van haar huis.

‘Ik begrijp niet waar ze aardigheid in heeft,’ zegt Aafje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken