Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XLV

‘Een mens kan toch feitelijk niet buiten een wekker,’ zei Aafje. ‘In de bazaar hebben ze deze week een reclame-aanbieding van eenvijfenzeventig met één jaar garantie. Zal ik er vanmiddag meteen maar eentje meebrengen?’

‘Ik houd niet van een wekker,’ zei ik. ‘Ik wordt altijd vanzèlf op tijd wakker.’

‘Behalve dan de keren, dat u níét vanzelf op tijd wakker wordt,’ lachte Aafje. ‘Zoals toen, dat u die latere trein heeft moeten nemen, waardoor u alle aansluitingen miste. U had om elf uur bij uw schoonzuster zullen zijn, en om drie uur was u er nog niet. En uw schoonzuster maar intercommunaal opbellen waar u bleef! En wij allemaal maar in ongerustheid zitten! Nee mevrouw, een mens kàn niet buiten een wekker.’

[pagina 205]
[p. 205]

Toen Aafje er die middag met haar boodschappentas op uit was getrokken, zat ik voor het middenraam met mijn verstelwerk; een hele berg sportkousen van Rex en Lex. ‘Wat een gaten!’ dacht ik. ‘Ik kan bijna net zo goed nieuwe kousen breien...’ En toen dacht ik: ‘Het zal mij benieuwen met wat voor een wekker Aafje straks thuiskomt.’

Een wekker... Ineens herinnerde ik me de najaarsreis, die Rente en ik eens, jaren en jaren geleden, hebben gemaakt.

‘Liefje,’ zei Rente toen hij me de koffers zag pakken, ‘haal die wekker er asjeblieft uit. Ik wil in mijn vakantie niet dat geratel horen. We hebben toch onze horloges.’

‘Fijn! We laten de wekker thuis!’

We trokken er op uit, en na een lange tocht, zigzag door Zwitserland, arriveerden we op een middag in Luzern, waar we een kamer hadden besproken in een groot hotel.

We hadden heel de voorgaande nacht doorgereisd en we waren doodmoe.

‘Het is nu halfvier,’ zei Rente gapend, toen we onze bagage zo'n beetje hadden uitgepakt en op de rand van ons bed zaten. ‘Als we nu es gewoon tot halfzes onder de wol kropen? Dan zijn we uitgerust voor we aan tafel gaan. Er zal wel muziek zijn in de hal. En dan nemen we eerst gezellig een of ander drankje: sherry of een cocktail. We maken er vanavond een feestje van.’

‘Dat is een reuze idee,’ mompelde ik suffig. Ik trok het dekbed over me heen. ‘Ik val om van de slaap. Welterusten...’

 

Toen ik wakker werd, bleek de schemering al te zijn gevallen. Ik keek op mijn horloge. Vijf uur. Nog een half uurtje kon ik er in blijven. Ik zou straks mijn nieuwe japon van groen velours-chiffon aantrekken. Prettig, dat het een soort velours-chiffon was, dat niet plette in de koffer. Toch had ik

[pagina 206]
[p. 206]

de japon maar vast uitgehangen. In de halfdonkere kamer zag ik hem op de deur van de spiegelkast. En Rentes donkere pak lag ook al klaar over de rug van een stoel. Wat zouden de kinderen nu doen? Niet piekeren over de kinderen! Die waren immers alle vier veilig bij Oma... Zou ik straks mijn open avondschoentjes aantrekken? Of waren die te gekleed? Nee, ik zou niet de open avondschoentjes aantrekken; de goudleren pumps waren beter voor geval Rente na tafel nog even wilde omwandelen. Enne... Zouden we vanavond Oma niet even kunnen opbellen om te vragen of alles goed was? Néé. Zonde van het geld. Als er iets níét goed was, zou Oma het heus wel hebben laten weten. Dus... De goudleren pumps... En de briljanten oorknopjes... En het groene tasje uit Florence...

Ik keek nog eens op mijn horloge. Bijna halfzes. Zou de muziek in de hall er al zijn? Ik hoorde niets hierboven. Solide gebouwd moest het zijn, dit hotel.

Ik stapte uit bed en liep naar het raam. De schemer lag als een grijze sluier over het rozenperk. Op de grote grindvlakte links stonden auto's geparkeerd. Maar ik zag geen mensen. Die waren natuurlijk allemaal binnen, bij de thé-dansant... Zouden we nog wel een tafeltje kunnen krijgen?

‘Rente!’ riep ik. ‘Wakkerworden! Het is over halfzes.’

‘Ja.’ Met één ruk zat Rente overeind. Dat was zo zijn gewoonte. Ik zie hem nog zitten in dat hotelbed, in zijn blauwe pyjama, zijn donkerblonde krulkuif jongensachtig slordig over zijn voorhoofd, zijn ogen nog dicht.

Over halfzes! We mochten ons wel reppen, anders was alles bezet.

‘Wat een rust hier,’ zei Rente, zijn das strikkend. ‘Je merkt niets van het verkeer.’

‘In Zwitserland,’ zei ik, ‘zijn de mensen veel rustiger, en veel beschaafder.’

[pagina 207]
[p. 207]

Rente lachte. ‘Een ellendige mentaliteit heb je, Josefine! Je eigen land en volk zo af te vallen... Ben je klaar? Zullen we dan maar?’

In de hoge brede gang brandde hier en daar een kleine lamp. Een knecht in een groen voorschoot verdween met een rolstoffer om de hoek van een zijgang.

‘Hoor jij muziek?’ vroeg ik. ‘Nee,’ zei Rente, ‘ik hoor niets.’

Zonder iemand te ontmoeten daalden we de trap af.

Op het eerste portaal stond een ober zonder das aantekeningen te maken op een blocnote. Toen hij ons zag, deed hij verschrikt een pas achteruit. ‘Excuse me,’ zei hij, met zijn hand de das, die er niet was, bedekkend.

‘Eigenaardig...,’ zei Rente, glimlachend.

Maar toen we beneden waren aangekomen, glimlachte Rente niet meer. Wat betekende dit alles? De hall was uitgestorven; de stoelen waren op elkaar gezet, de bloemvazen stonden op de grond, en over de vleugel lag een wit laken uitgespreid. Hoog tegen de zoldering brandde een kristallen kroon, die een kil licht verspreidde. De staande klok bij de deur van de eetzaal sloeg iets. Zes uur...

Uit de portiersloge trad een oudere man in hemdsmouwen te voorschijn.

‘Dag mevrouw. Dag meneer,’ zei hij, zich haastig in zijn uniformjas hijsend. ‘U bent de eersten van de gasten... U is nog wat vroeg... Gaat u binnen.’ Hij gooide de eetzaaldeur voor ons open. ‘Er komt dadelijk iemand bij u. U kunt mij wel vast zeggen: wilt u thee of koffie bij uw ontbijt?’

Ontbijt...? Even keken Rente en ik elkaar verbijsterd aan. Toen ineens begrepen we wat er was gebeurd. We zouden slapen van halfvier tot halfzes, maar we hadden in onze vermoeidheid doorgeslapen tot de volgende mòrgen halfzes... We ploften neer aan het eerste het beste tafeltje en gierden het uit.

[pagina 208]
[p. 208]

‘Wilt u thee of koffie bij uw ontbijt?’ vroeg de man in de uniformjas nog eens.

‘Koffie,’ hikte Rente.

‘O mijn hemel, wat dwaas!’ zei ik, mijn ogen afvegend. En ik ben nog even gauw naar boven gegaan om me te verkleden, want ik voelde me niet helemaal gelukkig in een gedecolleteerde feestjurk aan het ontbijt.

Ja, zoiets kan je overkomen zonder wekker. Enfin, Aafje heeft er nu een gekocht, voor eenvijfenzeventig, met één jaar garantie...

 

Christiaan en Elisabeth uit Amstelveen, hebben een papegaai gekregen. Elisabeth zegt dat het een kaketoe is. Hij is wit met een geel kuifje en hij heet Kareltje. Hij heeft alle twee de kinderen al in hun vingers gebeten. ‘Dan moeten ze maar wegblijven van de tralies,’ zegt Christiaan stoer. ‘Kareltje moet voorlopig met rust worden gelaten; hij moet wennen.’ Het ligt overigens - naar ik meen te hebben begrepen - wèl in de bedoeling het diertje later los door het huis te laten fladderen.

‘Ik vind het een eng idee,’ zegt Aafje. ‘U moet meneer Christiaan toch eens zien te remmen, mevrouw. Hij krijgt langzamerhand veel te veel beesten. De goudhamstertjes en de tamme kraaien zijn wel aardig, maar de witte muizen komen aldoor uit dat glazen bakje van ze. Ik durf gewoon haast niet meer naar Amstelveen.’

Maar gisteren is ze, met twee maïskolven en een zak klontjes, tòch naar Amstelveen gegaan, naar Kareltje...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken