Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Josefine (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Josefine
Afbeelding van JosefineToon afbeelding van titelpagina van Josefine

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (7.80 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Josefine

(1962)–HenriĆ«tte van Eyk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XLVII

Meneer Fritsen, de belastingconsulent, die zijn kantoortje heeft onder ons plat, heeft vorige maand een typiste aangenomen.

‘Waarom doet die man dat nou!’ zei Aafje. ‘Zó druk heeft-ie het toch immers niet en het moet er allemaal maar weer af.’

Later zei ze: ‘Hij heeft 't me verteld. Ze werkt voor niks, om ervaring op te doen. Ze is bij hem gekomen via een relatie, maar ze kan niks. Hij is er mee van de wal in de sloot geholpen.’

Ik was de typiste van meneer Fritsen wel eens tegengekomen op de trap. Ze was een eigenaardig wezentje. Ze had iets van een - wat verslonsde - filmster; ze droeg als regel een zwartwollen trui en een heel kort, heel nauw rokje. Al haar twintig nagels waren roodgelakt en haar haar begon goudbruin en eindigde in platina-blonde slierten omstreeks haar schouderbladen.

[pagina 214]
[p. 214]

‘Ik vertrouw dat meisje niet,’ zei mevrouw Mars tegen juffrouw Fenkel van het vertaalbureau. ‘Meneer Fritsen is een keurig net iemand en hij heeft een gezin... Dat niemand zo'n man nu toch eens waarschuwt! De macht van het kwaad is zo groot...,’ en juffrouw Fenkel kwam naar mij en zei: ‘Mevrouw, ligt dat nu niet op ùw weg? Meneer Fritsen, in zijn onschuld... Die vrouw is een vamp. Kunt u hem niet de ogen openen?’

Ik voelde me helemaal niet geroepen meneer Fritsen de ogen te openen, maar toen ik hem die middag tegenkwam op het trottoir voor de kantoorboekhandel in het straatje, begon hij zelf over het geval.

‘U zult wel denken,’ zei hij, ‘zo'n opvallend iemand... Maar zo was ze niet toen ik haar aannam. Toen was ze in het donkerblauw met handschoenen en een paraplu en een toetje.’

‘Dat is dan wel een heel verschil bij nu,’ zei ik.

Hij zuchtte en wandelde met me mee op.

‘Ik heb haar al drie keer opgezegd maar ze wil niet weg... Best mogelijk, dat ze het goed meent, maar ik wil liever van haar af. Daarbij komt: ze kan niets. Ze zit maar te giechelen achter haar typemachine en ik moet alle brieven overtikken. Als ze de telefoon voor me opneemt, weet ik niet hoe gauw ik haar de hoorn zal afgrissen, want ze staat de grootste onzin uit te kramen tegen de mensen. Gisteren belde iemand, die in alle staten was omdat de deurwaarder net zijn boeltje had opgeschreven. Ik kon niet zo gauw tussenbeide komen. “Kop op, meneer,” hoor ik haar zeggen. “Als u straks geen dak meer boven uw hoofd hebt, dan komt u maar bij meneer Fritsen en mij!” En láchen! Ik heb zeker wel vijf minuten lang excuses staan maken voor ik die man weer wat had gekalmeerd. Ze heeft tegen de werkster gezegd, dat ze is gekomen om me wat op te vrolijken. Ze hoeft me niet op te vrolijken.

[pagina 215]
[p. 215]

Ik ben van mezelf vrolijk genoeg.’ Zijn mager zorgengezicht keek me even uitdagend aan. ‘Ze zet het kantoor vol bloemen en ze heeft gisteren een scheut odeur over m'n demi gegooid. M'n vrouw heeft de jas de hele nacht op de veranda laten hangen voor de lucht.’

‘Wat een toestand...,’ zei ik.

‘Ja,’ zei hij. ‘En als ik aanmerkingen maak, staat ze maar te ginnegappen. Het brutale nest! Ze kon mijn dochter zijn...’

‘U moet optreden,’ zei ik. ‘U moet zeggen, dat ze het kantoor niet meer in komt.’ Maar hij zei: ‘Dat heb ik al gezegd, maar het helpt niet. Niets helpt. En ondertussen brengt ze mijn naam in opspraak met haar aangeplakte wimpers. Wilt u wel geloven, dat ik in de grootste angst zit, dat mijn zoon en dochter dat mirakel ontmoeten...’

 

's Middags, aan de koffie, vertelde ik Aafje van het gesprek, dat ik met meneer Fritsen had gehad.

‘Hij kan er niet tegenop,’ zei Aafje. ‘De zielepoot. Hij heeft toch al zoveel an zijn hoofd met de migraine van zijn vrouw en met zijn zoon, die een balletmeisje wil trouwen en met zijn dochter, die haar enkel heeft gebroken op een sinaasappelschil... En al die zogenaamde klanten, die hem komen vertellen dat ze hun belasting niet kunnen betalen... Wat zal hij aan die mensen verdienen? Geen krats! En nu zit-ie in z'n kantoor nog opgescheept met dat schepsel!’ Ze schudde meewarig het hoofd.

Die middag, in de schemer, de kantoren in het huis begonnen net te sluiten, kwam juffrouw Fenkel bij ons aankloppen.

‘Er is daarnet een ontzettende scène geweest bij meneer Fritsen,’ zei ze. ‘Ik kon alles horen door het plafond. Gerda Graat wilde met hem mee naar huis...’

‘Gerda Graat?’

[pagina 216]
[p. 216]

‘Nu ja, die halfgare typiste. Ze wilde mee, en hij riep: “Over m'n lijk!”, en nu heeft-ie haar opgesloten in het kantoor. Ik ruik brandlucht! Ik ben zo bang, dat ze uit wraak bezig is het archief op te stoken in de salamander!’

‘Vijfmaal acht,’ zei Aafje kort.

‘Nee!’ riep juffrouw Fenkel. ‘Geen schandaal! Kom mee...’ Met z'n drieën liepen we de trap af naar de deur van meneer Fritsens kantoor.

‘Ik ruik helemaal geen brandlucht,’ fluisterde Aafje.

‘Misschien was het de oliestook van meneer Mars...’ siste juffrouw Fenkel. ‘Stil... Ze loopt binnen heen en weer...’ En toen riep ze ineens onberedeneerd hard: ‘Bent u dat, juffrouw Graat? Kunt u er niet uit?’

‘Ik wìl er niet uit...,’ antwoordde een wat hese, jonge stem.

We keken elkaar aan, en omdat het geen zin had daar voor die gesloten deur te blijven staan, gingen we naar beneden, naar de conciërge, meneer Mars, die misschien een extra sleutel had van meneer Fritsens kantoor.

Meneer Mars, die juist met zijn kousevoeten op de oliestook was begonnen aan het avondblad, schrok op bij onze komst.

‘Wat zegt u me daar!’ riep hij, toen hij ons verhaal had gehoord. ‘Ze kan er niet uit? En ze wìl er niet uit? Dat zullen we dan toch es eventjes zien!’ Hij begon te grasduinen in een la met sleutels en haalde er eentje uit. ‘Dat is ook meer geluk dan wijsheid, dat ik die nog onder mijn berusting heb. Komt u mee? Dan zullen we die mooie juffrouw eens gaan vertellen waar het op staat.’

Juffrouw Fenkel weifelde even. ‘Eer is teer,’ zei ze. ‘En je vangt meer vliegen met stroop dan met azijn... Als dat mens nu straks, woedend als ze is, de straat op loopt, zouden er wel eens ongelukken kunnen gebeuren; ze zou meneer Fritsen wel eens kunnen gaan opwachten met een mes... Mevrouw

[pagina 217]
[p. 217]

Van Hees is de oudste... Als mevrouw Van Hees nu eens alleen naar haar toe ging en probeerde haar wat te kalmeren voor ze vertrekt... Wij blijven dan vlak in de buurt voor geval van nood.’

Er zat wat in deze redenering en het slot was dan ook, dat ik even later met de sleutel van de conciërge de deur van meneer Fritsen opensloot en binnentrad in het kantoor.

Ik forceerde een lachje. ‘Goeienavond, juffrouw Graat. Gelukkig dat we u hoorden lopen. En gelukkig dat meneer Mars nog een sleutel had. Een mooie boel hè, dat die goeie meneer Fritsen u in zijn verstrooidheid opsluit...’

Gerda Graat zat op het bureau. Ze had gehuild, in elk geval liepen er striemen ogenzwart over haar wangen. ‘Hij heeft het met moedwil gedaan,’ zei ze, haar neus snuitend. ‘Hij haat me. En ik had het net andersom bedoeld... Ik had bedoeld, dat-ie van me zou gaan houden.’

‘Maar m'n lieve mens,’ riep ik verschrikt, ‘hij heeft vrouw en kinderen!’

Gerda's groene ogen keken me één seconde niet-begrijpend aan. Toen barstte ze, dwars door haar tranen heen, in lachen uit. ‘Allicht heeft-ie vrouw en kinderen! En ik ga trouwen met Ewald, z'n zoon. Dat is te zeggen, hij is er tegen omdat ik bij het ballet werk. En daarom ben ik juist hier gekomen. Ik wilde hem laten zien, dat ik ook nog wel wat anders kan dan dansen...’ Haar blik viel op een inktpot, die was omgevallen over een stapel brieven en ze werd ernstig.

‘Hij wist niet, dat ik het was. Hij heeft me nooit willen zien en Ewald sprak altijd over mij als Bella Gratia, dat is mijn toneelnaam. Maar nu vanavond zou de kogel door de kerk gaan; ik zou samen met zijn vader thuiskomen bij zijn moeder en zuster, en daar zou Ewald me opwachten met bloemen en vermouth en croquetjes; tien croquetjes, voor ons ieder twee...’

[pagina 218]
[p. 218]

‘Wat een verrassing voor je aanstaande schoonvader,’ heb ik gezegd. En Gerda Graat heeft gezegd: ‘Hij is daarnet vreselijk tegen me uitgevallen... Enfin, misschien kwam dat omdat-ie hetzelfde dacht als u... Stel je voor, mal oud mannetje!’ Ze heeft het ogenzwart van haar gezicht geveegd en is ijlings vertrokken naar haar aanstaande schoonfamilie, naar Ewald en de vermouth en de twintig croquetjes.

Voor ik het kantoor weer afsloot, heb ik de inktpot rechtop gezet en alles afgevloeid. De brieven waren effen marineblauw geworden. De arme meneer Fritsen heeft er zeker geen letter meer van kunnen lezen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken