Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen
Afbeelding van De werksters van halfvijf en andere gelijkenissenToon afbeelding van titelpagina van De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.48 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werksters van halfvijf en andere gelijkenissen

(1969)–Karel Eykman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]


illustratie

[pagina 33]
[p. 33]

De zoon die kwijt was

Iemand had twee zonen.

De jongste van de twee zei: ‘Vader geef mij het gedeelte van wat jij hebt dat ik mag hebben’. En die vader deed het. ‘Wat van mij is is even goed van anderen’, dacht hij, ‘anders heb ik niets aan wat ik heb’. Zo'n vader was dat.

Hij verdeelde alles tussen zijn zoons, ook de oudste zoon kreeg zijn gedeelte, zelfs nog meer dan zijn jongere broer want dat hoorde zo.

De oudste wist niet goed wat hij moest met wat hij kreeg, hij liet dus maar alles bij het oude en ging weer verder werken in de grote familiezaak beneden want dat moest ook gebeuren vond hij.

Maar de jongste die wist het wel, die wilde gebruiken wat hij gekregen had, die ging naar de bank om zijn geld op te nemen, die ging op reis, ver weg, heel ver weg. En overal waar hij kwam wilde hij veel uitgeven en veel weggeven. ‘Wat van mij is is ook van jullie’, riep hij.

Hij was royaal daarin leek hij op zijn vader, hij trakteerde kinderen, hij wilde altijd gasten om zich heen hebben als hij ging eten en drinken. Het beste eten en drinken dat er in huis was moest dan op tafel komen.

Hij wilde dat er muziek was en dat iedereen meedeed met dansen. Hij voelde zich blij en wilde andere mensen ook blij maken. Hij wilde dat de wereld er vrolijk uitzag.

Omdat hij dat zo graag wilde merkte hij niet dat de wereld er niet altijd en overal vrolijk uitziet. Hij merkte gewoon niet dat het winter werd, dat er steeds meer mensen waren die niet aan werk konden komen en niet genoeg te eten kregen, hij merkte het pas toen hij alles had weggegeven: er

[pagina 34]
[p. 34]

was hongersnood in het land waar hij was. Dat was zijn schuld niet, maar hij zat ermee. Hij moest een baantje zoeken en dat viel niet mee.

Met veel moeite kreeg hij gedaan dat hij werk mocht doen wat andere mensen te vies vonden om te doen: in de bijkeuken achter een hotel, borden wassen, de restjes eten in de vuilnisbakken doen, die vuilnisbakken goed aanstampen en naar de stoep zeulen. En als hij dat niet vlug of goed deed kreeg hij een trap na. Vaak had hij zo'n honger dat hij wel de restjes uit de vuilnisbak zou willen eten, maar hij was bang dat iemand het zou zien en niemand gaf ze hem.

Hij was een arme, bange jongen geworden hij leek niet meer op wat hij vroeger was, hij leek niet meer op zijn vader.



illustratie

Hij zat maar op die vuilnisbak over zichzelf te denken en in zichzelf te praten en hij zei tegen zichzelf: ‘Dit gaat niet, dit is geen leven meer, ik ga dood van de honger; de knechtjes van mijn vader hebben het nog beter dan ik. Ik ben niets meer dan zo'n knechtje, een echte zoon van mijn vader ben ik allang niet meer, dat ben ik niet waard. Ik kan hoogstens nog als knechtje in de zaak van mijn vader gaan werken. Daar krijg je tenminste

[pagina 35]
[p. 35]


illustratie

[pagina 36]
[p. 36]

nog te eten. Alleen daarom zou ik terug kunnen gaan. Alleen daarom. Niet omdat ik zijn zoon ben. En hij stond op om te gaan.

Het werd een lange reis want hij was ver van huis.

 

‘Mijn zoon, je bent mijn zoon’, hoorde hij.

Het was zijn vader die hem al gezien had toen hij nog ver van huis was, die hem tegemoet was gekomen en die wel degelijk vond dat hij zijn zoon was.

 

‘Jij bent er weer’, zei die vader, ‘kom, we gaan groot feest vieren, iedereen uit de straat mag komen, ga zitten in de mooie stoel, je leeft weer voor me, toen je er niet was, was het alsof je dood was maar nu ben je er weer’.

Al het personeel kreeg vrij om mee te feesten. Er was muziek en er werd ruimte gemaakt om te kunnen dansen.



illustratie

Toen kwam de oudste zoon thuis, hij was de hele dag op stap geweest en

[pagina 37]
[p. 37]


illustratie

[pagina 38]
[p. 38]

hij was moe. Wie maakt er toch zo'n lawaai bij ons in de straat dacht hij maar toen zag hij dat het bij hem thuis was en tegelijk botste hij bijna tegen een jongen op die met een enorme taart aan kwam lopen.

‘Wat is er toch aan de hand?’ vroeg hij.

‘Meneer, uw broer is teruggekomen meneer’, zei de jongen, er is groot feest, u komt toch ook boven?’

Maar de broer wou toen niet meer thuis komen. Hij werd opeens zo ontzettend kwaad, nooit, nooit was er voor hem en zijn eigen vriendjes feest, nooit kreeg hij eens wat. Het was altijd zo vanzelfsprekend, zo gewoon geweest dat hij er was. ‘En die mooie broer van mij’, zei hij stamp-

[pagina 39]
[p. 39]

voetend, ‘die heeft al het geld van mijn vader opgemaakt, en de manier waarop hij het heeft opgemaakt zal ook wel niet al te fatsoenlijk zijn geweest’.

‘Wie zegt dat?’ zei de vader, die was komen kijken waar zijn zoon bleef.

‘Waarom ben je kwaad? Omdat je zelf nooit wat kreeg? Maar heb je dan nooit begrepen dat alles wat van mij is al van jou was. Jij bent mijn zoon en je broer is dat ook. Die dacht dat hij geen zoon meer van me kon zijn, dat hij er niet meer bijhoorde, dat hij net zo goed dood had kunnen zijn. Maar hij leeft weer, hij is weer wat hij moet zijn, mijn zoon. Daarom moeten we wel feest vieren en vrolijk zijn, we kunnen het niet laten, kom mee!’



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken