Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946) (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)
Afbeelding van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)Toon afbeelding van titelpagina van Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.30 MB)

Scans (4.16 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een wereld in beroering. Verdere mémoires (1936-1946)

(1952)–Johan Fabricius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

45

Bij mijn terugkeer te Batavia vond ik een uitnodiging om met nog enkele andere journalisten - o.m. de pas uit Holland aangekomen Leonhard Huizinga - een vlucht door ‘De Grote Oost’ te maken. Enkele dagen later waren we al op weg.

De eerste avond landden we bij Balikpapan, dat tweemaal grondig werd vernield - in Januari 1942 door ons, en drie jaar later nog weer eens door de Japanners. Het machtige oliecentrum daar aan de oostkust van Borneo was tot een spookstad geworden, een nachtmerrie van verwrongen, roestig staal, van

[pagina 186]
[p. 186]

zwartgeblakerde palmknotsen en met petroleum volgelopen bomtrechters. De trieste karkassen van fabrieken, loodsen, electrische centrales hingen schots en scheef op hun half doorgezakte ribben en kregen een griezelig leven toen het rood van de ondergaande zon door het ijzeren vlechtwerk gluurde en bloedige ogen aan deze sombere gevaarten scheen te geven. De koortsdroom van een waanzinnige zette zich nog onder water voort: op de ondiepe zeebodem rustte een bizarre collectie trucks, luxe-auto's, kranen, motorbootjes, ketels, benzinevaten, alle half begraven onder het zand; scholen visjes zwommen in-en-uit door de vensters van de in het water gereden voertuigen.

De volgende dag Makassar. Het weerzien deed pijn. Wat een genoeglijk en kleurig stadje was dit eens. Het fort Rotterdam met zijn rode daken en zeventiende-eeuwse geveltjes stond er nog, maar het maakte een troosteloze indruk van vervuiling en verlatenheid. En was er vroeger in de ganse archipel een feestelijker, woeliger haven dan die van Makassar? Een bonte drijvende karavanserai voor de Grote Oost! Zó vol lag het water met jonken en sampans en Boeginese en Madoerese prauwen dat men, van boord op boord overspringende, zonder natte voeten te halen de tegenoverliggende kade kon bereiken. Ik heb wel eens 'n uur lang staan kijken naar dat gezellig bedrijf van kokerèllen en netten drogen, van handeldrijven en elkaar uitschelden, van vis-schrappen en toilet maken - alles op de bewegelijke bodem van dit steeds van aspect veranderende dorp, waar in- en uitvarende schepen slechts met veel gelaveer en geschreeuw een weg vonden, soms ten koste van een boegspriet die wat te ver uitstak, of van een in het gedrang geraakt jolletje. Nu was de haven leeg; er hing de stilte van een ondergegane wereld. Een Australisch soldaat, die bij enkele half uitgebrande loodsen op post stond, kon niet begrijpen wat ik aan dit stuk water en deze verlaten kaden te zien vond...

Ik maakte kennis met de nog jeugdige controleur van Paré-Paré, die naar Makassar was gekomen om zijn juist met hem herenigde vrouw af te halen; hij nodigde 'n paar Engelse correspondenten en mij uit met hem mee terug te rijden naar zijn standplaats, waar de Catalina vliegboot ons weer zou oppikken. In twee jeeps reisden we door het zo merkwaardige landschap van Maros en Tanette, met z'n ruige heuvels, die als woeste ongeschoren koppen uit de vlakte oprijzen. Hier was, sedert ik jaren tevoren eens deze zelfde tocht maakte, niets veranderd, en in de dorpen zagen wij vele vriendelijke gezichten; 'n enkele maal gingen er voor de controleur wuivende handen omhoog. Java had mij de betrekkelijkheid van zulke volksgunst leren kennen, maar als afwisseling deed deze ontvangst toch goed.

De controleur sprak vol vertrouwen over de toekomst. Moeilijkheden waren er om overwonnen te worden. Als hij nu eerst maar kleren en andere

[pagina 187]
[p. 187]

noodzakelijke artikelen kon invoeren! Het volk leed honger, en de rijsthamsteraars in het binnenland zouden hun schuren pas openen wanneer zij er, inplaats van geld, waarmee zij thans niets konden kopen, goederen voor terug kregen. Te bedenken dat onze regering tijdens de oorlog voor millioenen guldens had ingekocht en in Australië opgeslagen, om onmiddellijk de eerste nood te kunnen lenigen - en dat de dokwerkers van Melbourne en Brisbane (voor het welzijn van Indonesia!) besloten hadden het inladen van die waren te verhinderen...

Het kustplaatsje Paré-Paré bleek ook alweer vreselijk van deze gemechaniseerde moderne oorlog te hebben geleden. Tien jaren tevoren had ik eens in een oud-Indische schommelstoel in de voorgalerij van de Paré-Paré'se Soos gezeten, en ik herinner mij steeds nog het vredig beeld van grazende ganzen onder de wijd hun takken spreidende regenbomen. In de omlijsting dier bomen, op de luie deining van een kleurloze Indische middagzee, lag m'n K.P.M. bootje onder stoom en zond een zwarte rookkolom omhoog in de zonnegloeiende, door geen vleugje wind verontruste hemel. Het scheen toen alsof er te Paré-Paré in geen duizend jaren iets veranderen zou, behalve dat er bij tijd en wijle een àndere toeschouwer in diezelfde schommelstoel zou zitten, worstelend tegen een loomte die zelfs het mijmeren tot een inspannende bezigheid maakte. - Nu had dat stil vegeterende, tijdeloze Paré-Paré tóch de tijd te voelen gekregen. Waar langs het waterfront huizen hadden gestaan, dromerig uitkijkend over de zee, klauterden nu geiten over met onkruid begroeide ruïnes, en onder de regenbomen kampeerden Australische soldaten, luisterend naar de boogy-woogy uit hun radio.

In een wieg van schitterend-wit opscherend water streek de Catalina neer, en na een half uurtje stegen we weer op en konden door de nadruipende patrijspoorten nog juist zien hoe de controleur en zijn dapper bij hem achterblijvende vrouw van 'n steigertje naar ons stonden te wuiven...

Wij vlogen over het haventje Donggala, waar het massief van Celebes zich tot de bergketen versmalt die de langgerekte noordelijke uitloper van het eiland vormt. De baai van Tomini. Dan Gorontalo en ‘Nederlands twaalfde provincie’: de Minahassa.

Het hotel in het heerlijk gelegen Tondano bleek gevuld met ex-kampgevangenen; mannen, vrouwen en kinderen. Hier heerste eindelijk eens werkelijk rust, en men kon het de mensen aanzien. We bleven een dag - juist lang genoeg voor een wandeling in de vrije natuur en voor een autotocht naar Menado, dat de bekende trieste aanblik bood van stukgeschoten huizen. Wanneer zou dit eens ophouden?

De avond daarna stapten we - na een vlucht over Ternate en Halmaheira - in Morotai aan wal. Sedert de Amerikanen het in 1943 tot hun hoofdkwartier

[pagina 188]
[p. 188]

maakten, heeft het verlaten eilandje daar in de noordelijke Molukken moeite zichzelf te herkennen. Uit de lucht zagen we brede autowegen, wagenparken, cantines, een ultra-modern vliegveld met kilometerlange startbanen. Morotai was het (helaas wat out-of-the-way) paradijs waar ieder zijn privé-jeep had en waar voor de gelukkige vinder dozijnen jagers en bommenwerpers stonden, waarmee geen sterveling meer iets wist te beginnen.

Wij werden in een militair kamp ondergebracht en aten die avond met B.B. ambtenaren en met officieren van het handjevol Nederlandse troepen dat onder MacArthur had gestreden. Bier uit de ijskast werd opgediend, ook de vaderlandse Bols ontbrak niet, en er snorden electrische fans; het leven was hier wel te dragen. Wij sliepen op veldbedden in luchtige barakken en hadden de zee zó vlak voor de deur dat ik het klotsen van een golf en het ritselend teruglopen van het water over het kiezelstrand kon horen. Bovendien was het die nacht nog volle maan, en ik geef het u te doen onder zulke omstandigheden in bed te blijven liggen. In het open voorgalerijtje zaten nog anderen en rookten 'n sigaret tegen de paar muskieten die de intensieve Amerikaanse D.D.T. campagne hadden overleefd; kokospalmen rezen slank en donker tegen de glinsterende, fluisterende oneindigheid van zee en hemel. Na over Japanners en Australiërs, over Shaw, Gandhi en atoomkracht te hebben geboomd, gingen we toch eindelijk slapen. Maar bij zonsopgang was ieder alweer overeind voor het morgenbad in de Pacific.

Aan tafel had ik gehoord dat de Sultan van Ternate ter vervanging van zijn voor-oorlogs jacht (dat door geallieerde vliegers voor een Japans vaartuig was aangezien en in de grond geboord) uit Morotai een motorboot gestuurd zou krijgen, om, voor het eerst na jaren, weer een tournée door zijn eilandenrijk te kunnen maken. Ik kende de Sultan van vroeger; mijn vrouw en ik hadden eens als zijn gasten in de voorgalerij van zijn tegen de heuvelen gebouwde Kraton gezeten, waar een heerlijk verfrissende zeebries stond en wij boven het stralend blauwe water de purperen bergen van Halmaheira konden zien schemeren. Ik wist dat Mohammad Iskandar Djabid Sjah een verlicht en minzaam vorst was, en de gedachte kwam in mij op, de verdere rondreis per vliegmachine op te geven en vrijmoedig naar de Sultan toe te stappen met het verzoek hem te mogen vergezellen op deze eerste na-oorlogse tournée door de archipel waarover reeds zijn voorvaderen eeuwenlang hadden geheerst. Mijn plan sprak dadelijk tot het romantisch gemoed van Huizinga, en zo bleven wij tweeën dan achter, terwijl de rest van het gezelschap de vlucht voortzette naar Ambon en Nieuw-Guinea.

De motorboot voor de Sultan zou pas Vrijdagavond naar Ternate vertrekken, zodat wij op Morotai nog meer dan een ganse dag voor ons zelf hadden. Er werd gesproken over een wildevarkensplaag die op het eiland zou heer-

[pagina 189]
[p. 189]

sen: men kon nauwelijks een stap in het bos doen zonder tussen de struiken een ‘tjèlèng’ te horen knorren, zo werd ons verzekerd, en wij besloten ons jagersgeluk eens te beproeven. Laat ik me haasten vast te stellen dat de plaag nog onverminderd voortduurde toen Huizinga en ik Morotai verlieten. We konden er reeds dáárom geen eind aan maken, omdat er beslist geen wildevarkensplaag heerste waar wij met onze karabijnen rondslopen. Op zoek naar de onzichtbare varkens verdwaalden wij geheel in de rawah, baggerden door een delta vol half verborgen rivierarmen en waren blij tenslotte weer heelhuids het strand te bereiken.

Aan dat verlaten stuk strand troffen wij - voor het eerst - enkele authentieke Morotaïers aan, primitieve donkere kroeskoppen, die zich schuw hadden teruggetrokken voor deze wat àl te plotselinge beschaving. Zij hadden er solide, regendichte Amerikaanse legertenten aan te danken en aluminium kookgerei, en tussen hun smalle vlerkprauwtjes naar eeuwenoud, neen, naar duizenden jaren oud model, lag daar op het strand ook een in een kano herschapen benzinetank van een vliegtuig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken