Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Heksen huilen niet of De oranje pyjama (1961)

Informatie terzijde

Titelpagina van 	Heksen huilen niet of De oranje pyjama
Afbeelding van 	Heksen huilen niet of De oranje pyjamaToon afbeelding van titelpagina van Heksen huilen niet of De oranje pyjama

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.55 MB)

Scans (22.67 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Heksen huilen niet of De oranje pyjama

(1961)–Isaac Faro–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 197]
[p. 197]

XXI
Een grappig gevoel

Maanden later stond Klaas in de avond op het havenhoofd van Havene. Een stormachtige wind uit het noordwesten stuwde het water de zeearm binnen. De veerboot stak hoog uit boven de vloedsteiger die al af en toe overspoeld werd.

‘Moet je nog naar de overkant?’ riep de schipper, ‘nou je bent de enige, ik zou maar tot morgen wachten. De veerdam was daarstraks al aan het onderlopen.’

‘Kan ik er dan niet meer af?’

‘Met een paar natte voeten.’

‘Dat moet dan maar.’

Zwijgend ging men de touwen losgooien, zodat Klaas zich haasten moest om aan boord te komen, alsof het niet om hem was dat ze nog een overtocht maakten. Lang duurde die niet bij dit hoge water, dat zo ver binnengaats betrekkelijk kalm was.

Van de trapsgewijze aflopende steiger was niets meer te zien, alleen de meerpalen staken boven het water uit. Even dacht Klaas dat ze hem af zouden zetten in een halve meter water, maar van dichterbij gezien bleken de planken maar een paar centimeter onder te staan. Zelfs de loopplank werd nog voor hem uitgelegd, op de steiger drong het water zijn schoenen binnen, de boot met de zwijgende mannen voer weg, misschien had hij ze een fooi moeten geven. Het uiterste punt van de steiger was blijkbaar ook het hoogste, even verder stond hij tot halverwege zijn enkels in het water. Voorzichtig schuifelde hij over de glibberige planken, om zijn voeten schoven stukken hout en uien voorbij. Een tamelijk grote kist had nog teveel

[pagina 198]
[p. 198]

diepgang, een wat hogere golf had hem met een punt getild op de smalle verbindingsbrug tussen steiger en veerdam. Hij moest er al tegen gestuit zijn toen de stukken hout en de uien er nog zonder moeite onderdoor voeren. Klaas bleef staan om te kijken naar de stille worsteling van de kist om weer op drift te komen. Een keer werd de kist bijna tot op de helft op de planken geschoven, even bleef hij in labiel evenwicht, toen gleed hij weer terug in een positie die ongunstiger was dan kort tevoren. Toch was het water gestegen, zelfs forse stukken hout konden nu even snel als de uien passeren. Het werd donkerder, nog steeds dobberde de kist tevergeefs op en neer.

‘Zullen we hem een zetje geven?’

Hij keek op en zag Leetje voor zich staan.

‘Ben je helemaal gek, je vat kou hier.’

‘En jij dan?’

‘Dat is wat anders, jij bent...’

‘Je ziet er lekker nog niet veel van hè?’

Hij trok haar naar zich toe.

‘Eerst die arme kist,’ zei ze.

Het begon fel te hagelen, de wind wakkerde aan, de kist sloeg tegen hun benen, toen tegen de stijlen van de brugleuning en verdween in het donker. Het water steeg sneller, het trok langs hun voeten. Vlug liepen ze achter elkaar tot op de veerdam. Verder gingen ze gearmd, Klaas zakte met een been weg op een plaats waar de bestrating ondermijnd was, maar ze bereikten het wachthuisje bij de dijk, dat het water net tot de drempel had staan.

‘Kom mee naar binnen, kijk in die tas heb ik een handdoek en schoenen en kousen. Ruim anderhalve meter verhoging van de waterstand, toen wist ik het wel.’

Klaas stak zijn hand tussen haar mantel en legde hem op haar buik.

‘Ik voel niks bewegen.’

‘Oh, dat is niet altijd, het is dan wel een grappig gevoel.

[pagina 199]
[p. 199]

Trek gauw die andere schoenen aan, het water begint al onder de deur door te stromen. Hoor, het gaat harder waaien, we gaan naar buiten, het hagelt niet meer.’

‘Wanneer zal het zijn, is het toch van die eerste nacht?’

‘Ik denk het wel, eigenlijk kon het toen nog niet volgens het boekje. Kijk, ze zijn bezig met de vloedplanken, het water moet nog een uur stijgen, het komt er vast tegenaan te staan, dat heb ik nog nooit gezien. Als die dam klaar is komt het er nooit meer, dan krijgen we een binnenwatertje, van hieraf zul je het water haast niet meer kunnen zien, zegt Jacob. En het peil kunnen ze dan precies beheersen, zegt hij, 's zomers zo hoog en 's winters zo hoog.’

Klaas rilde.

‘Je hebt het toch niet koud? Zullen we naar huis gaan?’

‘Nee, we blijven tot het water op zijn hoogst staat.’

Ze stonden nu bij de vloedplanken die de opening in de dijk aan het begin van de veerdam afsloten. Een oude man was bezig de naden met klei dicht te smeren.

‘Wordt het gevaarlijk?’ vroeg Klaas.

‘Gevaarlijk, gevaarlijk,’ mompelde de man, ‘dat kunnen we niet weten, dat is in God's hand, maar voor zover ik het kan bekijken - hij keek keurend naar het water - houden we een vijftig duim overhoogte, de golfslag is matig, het is ook geen zware storm. Dan woei je hier van de dijk af. Werk je soms aan de dam?’

‘Nee, nee,’ zei Klaas.

‘De bouwput voor de sluis aan de overkant, die zou wel eens in kunnen lopen. Daar hebben ze niet op gerekend, zoveel water zo vroeg in de herfst, maar ja, ik heb soms in augustus de planken moeten zetten.’

Ze bleven staan kijken naar het stijgende water.

‘De dokter zegt dat het niet zo heel gemakkelijk zal gaan. Dat had je niet gedacht, je dacht natuurlijk dat dat alleen zo was bij die heel slanke figuurtjes. Maar het is niets om bang voor te zijn, alleen een beetje pijn.’

[pagina 200]
[p. 200]

Ze liepen een eind landinwaarts over de veerweg.

‘Kijk, de maan, hij is vol. Jammer dat het zo ver weg is naar de stormhoek, dat is dat uitspringende stuk dijk bij de duinen. Ik ben er eens geweest toen sloegen de stukken steen over de kruin. Dat blijft daar gelukkig buiten de dam... Ga je nooit meer zo lang weg?’

‘Ik moest veel nazoeken in de bibliotheek voor die vertaling, een bewerking is het trouwens vooral. En dan nog het boek voor de notaris. Hoe is het met hem?’

‘Hij is bijna beter, ik kan de volgende keer best met je mee, maar je wilt me zó zeker niet tonen in de stad. Vind je me ook nog lief als ik straks heel dik ben?’

‘Als ik nu nee zeg?’

‘Dan houd ik het kind zelf, dan houd ik het hier altijd binnen in mij. Wat zal het leeg zijn als het eenmaal geboren is.’

Klaas probeerde te bedenken met hoeveel kinderen ze bij Leetje thuis waren geweest.

‘Nu denk je: Leetje wil elk jaar een kind hebben. Nee, wel meer dan twee: drie of vier, dan kan mijn moeder best voor zorgen als we eens alleen met vakantie gaan.’

Toen ze bij de vloedkering terugkwamen stond het water vijftig centimeter onder de rand. De wind was aan het afnemen. De maan brak door de wolken om het resultaat van de stormvloed te tonen: een glinsterende watervlakte, die zich schijnbaar uitstrekte tot in de verste verten. Alleen het massief van de kerk van Havene rees er bovenuit. Klaas plakte een stukje klei op de vloedplank dicht boven het water. Zwijgend keken ze naar de deinende waterspiegel die zich tot juist onder dit merkteken verhief. Een keer werd het even bevochtigd.

‘Het hoogste punt is bereikt.’

Aan de overkant was een plotselinge bedrijvigheid met zoeklichten over het water.

‘De bouwput loopt in,’ zei de man scherp turend.

[pagina 201]
[p. 201]

Klaas keek naar Leetje en zag dat de tranen uit haar ogen stroomden.

‘Waarom huil je?’

‘Zomaar, dat doe ik wel meer tegenwoordig, maar nu ben jij er... er drijven ook zoveel uien voorbij.’

Ze stak haar hoofd tussen zijn regenjas. Er klonk een kalme donderslag.

‘Onweer,’ zei Leetje, ‘we gaan naar huis, kom gauw, mijn oranje pyjama kan ik lekker nog aan.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken