Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Op de barkeeper beschouwd (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Op de barkeeper beschouwd
Afbeelding van Op de barkeeper beschouwdToon afbeelding van titelpagina van Op de barkeeper beschouwd

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.88 MB)

Scans (13.72 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Op de barkeeper beschouwd

(1967)–Rinus Ferdinandusse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

Een loper

Het was in de vooravond van een mooie dag. Ik was op weg naar het station, omdat ik afscheid moest nemen van iemand die het tijdelijke zomerweer hier ging verwisselen voor het bijna eeuwige ergens in het zuiden. Ik liep over een stukje gracht, met een gezellige opeenhoping van kleine kroegjes, toen ik een oude man zag staan, geleund tegen een lantaarnpaal. Hij had 'n rond, bezweet gezicht en lachte een beetje. Hij staarde naar de daken aan de overkant, waar voor mij niets te zien was, maar waar zijn zwaar beschonken brein wellicht een komisch of een wulps tafereel had geschapen. Zijn linkerarm had hij om de paal geslagen voor wat steun, zijn rechterhand zweefde ter hoogte van z'n borst en hield, geklemd tussen twee vingers, een sigaar vast. Een kleine gepoederde bolknak, die aan twee kanten brandde. Twee kleine askegeltjes, die smalle sliertjes rook loslieten. Ik wachtte om te zien welke kant hij in zijn mond zou nemen, maar hij maakte geen aanstalten. Af en toe hoorde ik hem lachen. Tien minuten wachtte ik, toen moest ik rennen naar het station.

Terugkerend nam ik dezelfde weg, maar de man was weg. Ik betrad het dichtstbijzijnde café. Achterin was het druk, maar bij de bar stond maar één man, een lange met afhangende schouders en idem snor. ‘Je kan beter hier niet blijven staan, maat,’ zei hij, ‘er komt een tamelijk frisse wind door het gat van de deur. 't Is weer een mooi najaar van de zomer. Ik zeg je maar eerlijk, ik heb 't er niet op als ze gaan jojoën met de seizoenen. Ik heb al jaren aanleg voor dooie tenen, maar ik heb graag zekerheid wannéér ik ze krijg.’

[pagina 75]
[p. 75]

Er viel een stilte; ook achter in het café was het merkwaardig rustig. De man liet enkele minuten verlopen en zei toen, na een holle aanzet voor een lach: ‘Gezellig hier, hoor. Als je in de w.c. gaat staan, hoor je de muziek van 't café hiernaast.’

Hij bleef enige tijd nadenkend aan zijn snor trekken en zei toen: ‘Ik vraag me af of ik nog een pilsje zal kopen. Kijk, ik woon op kamers bij een vriend van mij, Manus. Hij heet eigenlijk Eppie. Een raar tiep, min of meer. Waar bij een normaal mens een nachtkastje staat, staan bij hem drie kratten pils.

Gewoon voor het geval hij zin krijgt. Soms krijgt-ie om negen uur al zin, dan gaat hij naar zijn bed, slaat de lakens open en neemt een pils. Dan doet-ie de gordijnen dicht en neemt er nog eentje. Dan gaat-ie zijn tanden poetsen en neemt er nóg een om de witte aanslag weg te spoelen. Bij zijn vierde pilsje wast hij zijn voeten, dat doet-ie elke avond, anders wil de werkster zijn bed niet verschonen. En bij het vijfde doet hij de deuren op slot.

En dan hang ik, want hij laat de sleutels er aan de binnenkant inzitten. Dan krijg ik de mijne er niet in...’ Hij dolf in zijn rechterzak en haalde er twee sleutels uit. ‘Voor- en achterdeur, kijk maar,’ zei hij, terwijl zijn blik naar de klok gleed. ‘'t Is nou kwart voor negen, als ik nou naar de tram ren, haal ik het tandenpoetsen nog.’

Hij keek naar de deur. ‘Ik geloof dat ik maar ga,’ vervolgde hij, ‘want 't is knap koud aan het worden. En als ik er niet in kan dan zit ik. Of liever, ik lóóp. Kijk, het gaat niét om die tijd tot twee uur. Dan kan je de amandelen wel nathouden. Maar dan tot vijf uur, dan wordt 't kuieren. Meestal loop ik een ronde langs de straatklokken, een soort vierdaagse. Dan bereken ik of ik steeds het zeven kilometer per uur haal.’

[pagina 76]
[p. 76]

‘Gebeurt het dan zo vaak?’ vroeg ik.

‘Ach, wat is vaak,’ zei hij met een vaag handgebaar. ‘Zo vaak nou ook weer niet. Maar ik doe wel voor de zekerheid elke avond mijn gympies aan.’ Hij stak zijn rechtervoet omhoog om het te bewijzen. ‘Het is maar drie uur lopen, tot vijf uur, dan ga ik naar een café aan het IJ, voor koffie. Maar meestal heb ik zo hard gelopen dat ik maar een pilsje neem. En dan pak ik bij het station de eerste tram naar huis.

In de tram fluit ik. 't Zonnetje is al op. Daar komt een vogel gevlogen. Om al die mensen die pas uit bed zijn te pesten. Zij weten niet dat ik naar bed ga. En om één over zes klop ik bij Manus op de deur. Dan is-ie net opgestaan, want zijn hond wordt om zes uur wakker en wil er dan uit. Dat is zo'n afgeplatte edelgnoe met kwijlbakkes; als Manus niet direct opstaat zet-ie het bed overeind.’

Hij keek nogmaals naar de klok.

‘Het wordt nou rennen,’ zei hij, en stapte naar de deur, waar hij met een brede zwaai afscheid nam.

Het zal misschien tien minuten later geweest zijn toen hij weer binnenstapte. ‘Ik heb al die tijd op die tram staan wachten,’ zei hij, ‘maar die zal wel weer met zijn voorkant in een vroege zondagsrijder staan. En weet je wat ik dacht? Ik dacht, wie weet zit Manus lekker warm in de bioscoop. Dan kom ik daar alleen in een koud huis. Kan ik in m'n eentje die kwijlhond gaan zitten aaien.’

Hij tastte in zijn zak en legde een gulden op de bar. ‘Ik koop er nog eentje, Wim,’ riep hij, ‘ik loop het risico.’ En grinnikend stak hij zijn rechtergympie weer naar voren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken