Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zoon van Ouwe Klare (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zoon van Ouwe Klare
Afbeelding van De zoon van Ouwe KlareToon afbeelding van titelpagina van De zoon van Ouwe Klare

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (10.14 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Illustrator

Peter Vos



Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zoon van Ouwe Klare

(1969)–Rinus Ferdinandusse–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 137]
[p. 137]

Concurrentie

Niet lang geleden was ik in een groot Brabants dorp en ik zocht een plaats om tussen de middag wat te eten. Een hapje, zoals dat heet. Ik ging op zoek naar de Brink, of hoe dat heten mag, want daar vind je altijd wel etablissementen van het vereiste genre.

Er waren er twee, die naast elkaar lagen. Wat meer is, ze leken ook op elkaar. Er was voor beide een terras met tafeltjes en stoelen, links waren die groen met wit en rechts waren ze wit met groen. De parasollen waren bij de ene effen, in blauw en geel, en bij de andere gebloemd, in lichtgroen en wit. Redelijk vrolijk, allebei.

Achter het raam hingen drie plakkaten, bij elk der cafés. Bij beide luidde het bovenste plakkaat: ‘De koffie is klaar.’ Om het volgende plakkaat te lezen moest je dichterbij komen, maar vóór het terras staande kon je het nog gemakkelijk lezen. Links luidde de tekst: ‘Eet onze reuze-uitsmijter! Drie eieren, vier grote plakken ham!’ Wie naar het belendende perceel liep kon daar lezen: ‘Eet onze reuze-uitsmijter! Drie eieren, vier plakken ham en gesneden tomaat.’ Het onderste plakkaat bij links leek op dat van rechts, ‘Heden kippensoep’ op de ene, en op de andere ‘soep met kip.’

Tot op dat moment had ik mijn keus nog niet gemaakt, want dit soort voedsel trekt me niet erg. Ik bepaalde mijn keus ten slotte door een vergelijking te maken tussen de namen van de percelen. Het linkse droeg in witte letters op een groene plank de naam: ‘In de witte swaen’. Rechts was deze in witte schrijfletters op het raam aangebracht: ‘Caférestaurant De Hoed Op tZwijn’.

Binnen was het stil, een man zonder tanden zat cognac te drinken en achterin zaten twee chauffeurs aan een reuze-

[pagina 138]
[p. 138]

uitsmijter, met daarbij gesneden tomaat, die door een van hen in de asbak was gekieperd.

De baas hing achter de bar in zijn overhemd. Boven hem hing inderdaad de opgezette kop van een wild zwijn. Tussen diens dode oren stond een zwart bolhoedje. Er was nog meer wild versiering: uit ovale bruine plankjes staken gebogen hertepootjes naar boven, die in plaats van hoefjes kaarsvormige lampjes droegen. Het was zeer rustiek.

Ik ging aan de bar zitten en vroeg een pils, want veel eetlust had ik niet. ‘Ik zag dat je moeite had een keus te maken,’ zei de baas. ‘Dan ben je niet de enige. Toen ik hier kwam zou dat mens van hiernaast namelijk weggaan. Zou gaan trouwen met een ambtenaar. Maar op 't laatst bleek 't geen ambtenaar, helemaal niet. Hij bleek niet goed wijs. Dat is zielig natuurlijk, maar ze had toch niet moeten blijven. Want concurrentie is concurrentie.’

Hij bood me een sigaret aan en zei: ‘Waarom komt u nu bij mij?’ Ik zei: ‘Ach, ik weet 't niet, ik geloof dat het de naam was, De Hoed op tZwijn.’ Hij knikte al voor ik uitgesproken was en zei: ‘Zeker, dat hebben veel mensen. Die denken dat het iets ouds is, dat het al lang bestaat. Je moet je koppie gebruiken. 't Kost je een ouwe bolhoed, maar 't werkt als een tiet. En 't is uitkijken met de soep. Je moet altijd drie soepen in voorraad hebben, want als zij halverwege de dag het bord verwisselt en ineens met goulash komt, dan moet je meekunnen. Maar ja, zolang ik méér mensen krijg dan zij, kost 't haar meer aan kosten om met de soepen te werken, dus ik vind 't niet erg.

Kijk, normaal, als 't gaat om reizigers en passanten, dan haal ik het wel met de borden en de naam. Maar met toeristen wordt het anders. Die nemen totaal onlogische beslissingen. Als een gezin aankomt beslist de vrouw vaak en die kijkt naar de tafelkleedjes. Zij strijkt ze elke avond, maar zo gek ben ik niet. Daarop lig ik dus weer achter.

Aan het begin van het seizoen hebben we gewerkt met

[pagina 139]
[p. 139]

kennissen. Dat is logisch, toeristen gaan liever op een terras zitten waar al iemand zit, dan op een leeg. Dus op den duur hadden we hier allebei de hele dag kennissen zitten. Maar ja, dat hou je niet vol, dus daar zijn we mee opgehouden.

Nou heb ik natuurlijk mijn eigen methodes. Ik ken cafémannen, niet? Ik heb er mijn hele leven tussengezeten. Dus wat doe ik als ik toeristen aan zie komen. Ik kijk of de man voorop loopt. In dat geval ga ik in de deuropening staan. En als zo'n man moet kiezen tussen een vrouw die pils tapt of een man, dan kiest hij voor mij. Het is simpel, maar het is uitkijken. Op tijd klaar staan. Koppie gebruiken.’

Hij begon een beetje vuil te grinniken. ‘Dan heb ik óók nog iets als ik 't verloren heb,’ zei hij, ‘en die mensen zitten hiernaast op het terras.’ Hij leunde een beetje voorover. ‘Want eh, ik heb 's gezien van haar, he, van hiernaast, die is gek op katten, die heeft er wel tien, en ik heb gezien dat ze op een avond zo'n kat begroef achter in haar tuin. En als er nu mensen bij haar op 't terras zitten dan loop ik quasi naar het hekje en ik zeg tegen haar: ‘Ha die Mien, zag ik jou laatst geen kat begraven in je tuin?’ Daar kunnen ze me niks op maken, want ik héb 't gezien. Maar ja, 't is wel zo dat bij die mensen die daar zitten de eetlust mindert. Niet meteen, maar toch gauw genoeg om ze te doen weggaan. Dan komen ze ook wel niet bij mij eten, maar ze eten ook niet bij haar.

't Is misschien een rotmethode, maar dat noem ik nou concurrentie. Ik kan wel hier rustig achter de kast blijven staan wachten, tot er iemand komt, maar ik vecht liever voor mijn bestaan. Een mens moet toch leven.'

Ik ben weg gegaan zonder die uitsmijter te eten. Maar ik had er achteraf een beetje de pest over in dat ik toch óók niet ‘In de witte swaen’ ben gaan lunchen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken