Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen van de grote fjeld (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen van de grote fjeld
Afbeelding van De kinderen van de grote fjeldToon afbeelding van titelpagina van De kinderen van de grote fjeld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

Scans (8.11 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.D. Hoogendoorn

Vertaler

Nora Basenau-Goemans



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Zweeds / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen van de grote fjeld

(1948)–Laura Fitinghoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

De volgende morgen binnen en buiten

Het eerst van alle kinderen ontwaakten de kleintjes vroeg in de morgen; natuurlijk ná den brilleman, Laars-Pelle, zoals hij in het dorp werd genoemd, omdat hij, wanneer hij nuchter was, bijzonder sterke, mooie laarzen kon vervaardigen. Hij was al een poos op en diep verbaasd zich zo vroeg al fris en klaar wakker te voelen, zodat hij een deuntje neuriede van genoegen. De pap stond te koken in een pan op de driepoot en bovendien had hij wat aardappels gewassen, die de kinderen mochten eten bij de zoute spiering. Laars-Pelle had zich in geen jaren zo wonderlijk opgewekt en plezierig gevoeld. Hij verbaasde er zich nu over, dat hij gisterenavond naar huis was gegaan, omdat hij anders meestal achter bleef in de kroeg en zich dan soms enige dagen bedronk, tot het geld dat hij verdiend had op was. Ja wonderlijk, waarom was hij toch naar huis gegaan? Nu zat hij al druk te werken aan de vele paar laarzen, die hij besteld had gekregen. Het waren er zóveel, dat hij wel dag en nacht had kunnen werken. Kleine Greta riep naar zusje Kaisa: ‘Kijk, pop!’ Kaisa was dadelijk helder wakker. Zij kroop op handen en voeten over de nog vast slapende

[pagina 43]
[p. 43]

oudere kinderen heen naar Greta toe, die ook over hen heen naar de haard was gekropen. Daar had zij een stuk hout gevonden dat zij aangekleed had met sjaals en nu haar zusje voorhield voor een zoen: ‘Zoen d'r!’

Kaisa gehoorzaamde en gaf het stuk hout een klapzoen. Nu vond ze dat de pop melk moest hebben en zij zelf ook, dus begon ze uit alle macht Lisa te roepen, die slaapdronken recht op ging zitten in het stro en dadelijk begreep, dat de kleintjes om melk en koffie en pap vroegen.

Ze keek verlegen op. Als men te gast was, zoals zij nu allen waren, dan moest men afwachten wat men kreeg en niet gaan bevelen, of om wat ook vragen.

Vlug sprong Ante nu op uit het stro. Zijn eerste gedachte was Goudsik, die niet meer in de kamer was. Zij had immers melk voor de kleintjes. Hij begroette zijn gastheer, die bij de haard zat en de pikdraad door het harde leer trok en die er uitzag als had hij heel alleen in de kamer gezeten. Met ware voldoening zag Ante het eten, dat in de haard stond te pruttelen. Maar toen liep hij de deur uit in doodsangst over de geit. Men kon toch niet weten, wat haar overkomen was, zo alleen in deze vreemde streek. Ante kreeg de deur haast niet open door de vreselijke Westerstorm, die de sneeuw voor zich uitdreef en gierde en loeide als duizend wilde dieren in de bergen. De storm voerde de sneeuw met zich mee, - sneeuw, zoveel dat men de ogen niet open kon houden om voor zich uit te zien.

De hond was op de houten treden onder 't afdak gaan liggen, maar toch met ogen en oren wijd open. Een goede hond moest juist flink de wacht houden in zulke stormdagen, wanneer wolf en vos en veelvraat zich wel tot bij de mensenwoningen waagden.

Maar vandaag had de hond nog een reden te meer

[pagina 44]
[p. 44]

om op zijn hoede te zijn. Die geit, die zich aanstelde als een hond, had hem haast de stuipen op het lijf gejaagd, toen zij het huis binnenstapte om daar de nacht door te brengen.

Een hond met enig eergevoel kon onmogelijk binnen zijn in zulk gezelschap en dat ellendige geblaat aanhoren, dat ging boven zijn kracht. Nu had de waakhond zich kwaad en nijdig gemaakt de hele nacht. Zo'n misbaksel met horens, zonder staart, en met ogen, die in de lengte stonden in plaats van rond in het hoofd, die mocht binnen slapen, terwijl zo'n degelijke oude waakhond, die nacht en dag huis en hof beschermde en den baas uit duizend gevaren gered had, wanneer hij dronken was, buiten moest slapen.

En dat in zo'n heidens weer, dat je heus geen hond buiten moest laten. Dat dit misbaksel het waagde om binnen te gaan! En dan dat ondier 's ochtends te zien toen ze naar buiten kwam springen, zó thuis en met een drukte, als had ze er haar leven lang gewoond.

De hond schaamde zich zó, dat hij onder de treden kroop, want hij kon toch vanwege zijn hondenfatsoen niet blaffen tegen een wezen, dat het huis uit kwam. Dat zou bewijzen, dat hij niet wist, hoe het hoorde.

Maar nu had hij dan ook verstand en ogen en oren genoeg om te weten, hoe het met zo'n schepsel af zou lopen, dat, onbekend met de buurt en zonder het hon-dentalent om alles te ruiken, zich buiten het erf waagde in zulk weer. De hond blafte even heel kort en gedempt; 't was of hij stil van binnen lachte. Hij wendde het hoofd om, schudde zich eens en bromde een beetje dreigend, toen Ante naar buiten kwam en daar den baas begon te spelen. Telkens riep de jongen zo'n idiote naam: ‘Goudsik’. Als het nu een Pilona of Vlug of Juno was geweest, maar Goudsik!

[pagina 45]
[p. 45]

Ante stapte de treden af, waadde tot zijn middel door de sneeuw, terwijl hij zijn gezicht met een opgeheven arm beschutte tegen de opstuivende sneeuw, steeds roepend: ‘Goudsik, geitje...... geitje...... waar ben je?’

Ante dacht aan de wolvesporen, die hij gisteren gezien had; hij wist wel dat wolven veel van geitevlees houden.

En nu was er geen spoor van de geit te zien in de sneeuw. De storm gierde zó dat Ante begreep, dat zijn stem verloren ging in het donderend geweld, maar daarom hoorde hij ook het geblaat van Goudsik niet, als antwoord op zijn roepen.

Want zij had hem reeds lang gehoord, maar dacht, dat het het beste was om eerst even het ontbijt te gebruiken, dat zij gevonden had in een oud schuurje, alvorens uit haar schuilplaats te voorschijn te komen.

In vroeger dagen had hier zeker vee in de schuur gestaan. Wilgetenen, waarmee daar in die buurt de koeien werden vastgebonden, hingen nog in twee afgezette hokken en een rijtje van vier geitenstalletjes zag men in een hoek. Het was hier pikdonker en vreselijk vuil. Alleen in de uiterste nood kon Goudsik er toe overgaan om hier binnen te stappen. Maar zij had een paar bossen gedroogd loof gevonden op een afgebalkt plekje en even later nog wat oud zaad en een pluk hooi.

Nu, Ante kon best een beetje rondlopen in de sneeuw, meende Goudsik, dat zou hem niet deren, hoor! Maar toch maakte zij voort met haar ontbijt, zodat haar mond heen en weer ging als een maalmachine.

Zij had een beetje gewetenswroeging, maar zij vond toch ook, dat zij straks melk moest hebben voor de kindergeitjes binnen.

Tot zijn armen liep Ante nu in de sneeuw. Hij was al dicht bij de straatweg gekomen. Angstig, buiten zich-

[pagina 46]
[p. 46]

zelf voelde hij zich, doordat hij de geit niet kon vinden. Wat te beginnen, als hij geen melk had voor de kleintjes en dan de akelige gedachte, dat de wolven die mooie lieve Goudsik hadden verscheurd!

‘Mééé’ meende Ante te horen. ‘Mééé!’

Vlug keerde hij zich om, Goudsik vloog hem haast in de armen, toen zij springend en duikend door de sneeuw kwam aangehold.

‘Goudsik, je mag mij niet zo aan 't schrikken maken, hoor je dat,’ zei hij met een bedenkelijk bevende stem. ‘Je moet toch begrijpen, dat jij en ik samen voor alle kleintjes binnen moeten zorgen en ze bij elkaar moeten houden, snap je dat?’

‘Méééééé,’ zei Goudsik en keek trouwhartig naar hem op.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken