Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen van de grote fjeld (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen van de grote fjeld
Afbeelding van De kinderen van de grote fjeldToon afbeelding van titelpagina van De kinderen van de grote fjeld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

Scans (8.11 MB)

ebook (3.38 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.D. Hoogendoorn

Vertaler

Nora Basenau-Goemans



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman
vertaling: Zweeds / Nederlands


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen van de grote fjeld

(1948)–Laura Fitinghoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 151]
[p. 151]

Weer op eigen benen

Dagen en weken waren verlopen, sedert de kinderen afscheid hadden genomen van hun vrienden ‘de Mattes Klip-Lappen’

Zowel Ante als Malena en Magnus hadden meegeholpen aan het lasso werpen, melken, tenten, huisraad en voedsel pakken in een lange rij kleine ‘akjas’, die stonden te wachten. Ante had zelfs op een dag in een akja, met een rendier bespannen, een toertje gemaakt, maar dat toertje zou hem heugen, want dat was hem lang niet meegevallen en hij was blij, dat hij heelhuids weer in het kamp was aangekomen.

Een mak trek-rendier was voor de akja gespannen en Mattes zelf gaf Ante het leidsel in handen en nu werd hem geleerd, hoe hij met het dier moest omgaan en hoe hij mennen moest, door het leidsel van rechts naar links over het gewei te werpen, alnaargelang hij in deze of in gene richting wilde; liefst daar waar de meeste sneeuw lag. Hij werd ook onderricht hoe te doen als het dier eens weerbarstig werd, wanneer het de ongeoefende hand zou voelen.

Ante was er toen over de nog gedeeltelijk bevroren sneeuw vandoor gevlogen, tussen de hoge dennenstam-

[pagina 152]
[p. 152]

men, die licht-goud-violet glansden in de ochtendzon, wier stralen juist door het bos heendrongen.

‘Hoj, hej!’ - Heerlijk! Heerlijker tocht maakte zelfs geen arend, die hoog boven de bossen vloog! Ante voelde zich blij en gelukkig; hij vond dat hij werkelijk vloog als een arend, dat hij pijlsnel door het bos gleed, als de zalm door het heldere water, dat hij als een jong, vurig paard mijlen aflegde in razende vaart.

Het rendier baande zich een weg tussen de stammen, waar geen weg ooit was geweest. Maar op een open plek in het bos, waar de bomen waren geveld, vond het rendier het genoeg en wilde omkeren, hetgeen Ante heel beslist niet wilde.

‘Vooruit-ho-hej!’ joedelde hij de Lappen na.

Maar het klonk zeker niet echt, want het dier weigerde aan het leidsel te gehoorzamen, hetwelk door Ante van links naar rechts werd gegooid.

Plotseling werd het rendier kwaad: bliksemsnel, onverwacht, keerde het dier zich om...... en nu moest Ante gauw de akja omkeren en er onder kruipen, want een seconde later trommelden de scherpe hoeven der voorpoten een salvo op de omgekeerde slee. Ante lag daar een lange tijd te luisteren hoe het dier op de akja trommelde.

Het rendier was dan ook hoogst verbolgen op den jongen en had hem het liefst zelf bewerkt; maar tenslotte werd hij het moe en hij moest zijn hoeven en voorpoten sparen, want die zouden vandaag nog werk genoeg hebben om het zozeer begeerde rendiermos van onder de bevroren sneeuw op te sporen.

Eventjes keek Ante vanonder de akja uit.

Zo, was dat de bedoeling. Het dier was brutaalweg omgedraaid in de richting van het kamp, bereid om naar huis terug te vliegen!

Vlug moest Ante er bij zijn, anders ging het lieve dier

[pagina 153]
[p. 153]

er alleen vandoor met de slee, zonder er acht op te slaan of die Zweedse jongen er in zat of niet.

Nauwelijks had hij dan ook de tijd om de slee om te keren en er hals over kop in te tuimelen, of het ging er weer vandoor in de richting van tent of kudde.

Trots en met ogen stralend van plezier was hij teruggekeerd in het kamp en daar had hij de bijval en de bewondering der Lappen geoogst. Een bewondering, welke hij heel bescheiden in ontvangst nam, want niemand dan hijzelf wist, hoe bang hij geweest was, gedurende die ogenblikken onder de akja, met de scherpe, trommelende rendierhoeven boven zijn hoofd.

Toen Malena en Magnus eveneens trachtten toestemming te krijgen een toertje in de akja te mogen maken, verzette Ante zich hier héél beslist tegen. Hij beweerde zelfs, dat het gevaarlijk was voor kleintjes.

‘Alsof dat een kunst was in een akja te zitten. Rijden en het leidsel vasthouden! Onzin,’ meende Magnus.

Magnus had het erg rustig en prettig gevonden in het tentenkamp en was dan ook overmoediger dan ooit; hij hield van de Lappen en van de rendieren. Hij had gespeeld met kleinen Matti, die 's morgens rond mocht kruipen in de tent; als hij uit de ‘klubb’ kwam, geleek hij veel op een harig trollkind, want dan kleefden al die rendierharen aan zijn bezweet lichaampje vast.

Magnus voelde zich zo gelukkig bij de Lappen, dat hij het eigenlijk prettiger had gevonden weer met hen terug te gaan, dan verder het land door te trekken en zich dood te lopen op het ijs en te vluchten voor mensen, zoals die van de ‘kwade hoeve’ en voor honden!

‘Want, zie je, Ante,’ had Magnus verzekerd, ‘als moeder maar thuis was in onze grijze hut, dan reed ik mee terug in een akja, héél die lange weg naar de Frostmofjeld, als je dat maar weet!’

[pagina 154]
[p. 154]

Het was een moeilijk afscheid geweest, toen de kinderen en de Lappen, die zo kort bij elkaar waren geweest, elk hunsweegs gingen in tegenovergestelde richtingen. De kinderen naar het Zuid-Oosten, waar de grote, rijke dorpen en hoeven waren en de weelderige akkers; de Lappen naar het Noorden, naar het grote licht, naar de steile bergen, naar de grote ruimten met de rotsen, die witbegroeid waren met rendiermos.

Nog héél in de verte, toen zij weer alleen het grote dorp naderden, hoorden zij het afscheidsgejoel van Mattes:

‘Weg trekken de kinderen, weg om veel te zien en te leren uit de zwarte woorden van boeken. Arme Lap weet niets, kent de zwarte woorden niet. Arme Lap trekt naar de fjelden, leert de woorden verstaan van den Groten Vader, leert waar kruiden groeien, die de zieken genezen, leert voorspellen door de sterren. Arme Lap heeft goeden Vader op de fjelden, gaat daarheen op snelle voet; zal zingen over de wandelkinderen, die armen Lap blij hebben gemaakt in de hut. Kinderen hebben het moeilijk gehad, maar nu is er licht om hen heen. Wandelkinderen hebben ook een goeden Vader.’

Stil hadden de kinderen staan luisteren, totdat zij geen geluid meer hadden vernomen van den joedelenden Lap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken