Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Heiruiker (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Heiruiker
Afbeelding van HeiruikerToon afbeelding van titelpagina van Heiruiker

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Heiruiker

(1935)–Emiel Fleerackers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

Sint-Franciscus en de Kikvorschen

 
Daar is geen land zoo lief als de hei!
 
en komt ge daar langs in 't sezoen van de Mei,
 
het ligt er zoo schoon als een schilderij!
 
De lucht vol blauw, de zon vol goud,
 
een bloeiende hei en een waaiende woud,
 
zoodat ge met Petrus wenschen zoudt:
 
- ‘Hier zit mijn ziel in haar element!
 
Hier vindt mijn verlangen zijn logement!...
 
Hier bouw ik mijn tent!
 
Hier! met zoo weinig mogelijk menschen omtrent!
 
Geen kniezers, geen klagers,
 
geen plagers, geen zagers,
 
geen Parlement!’ -
 
 
 
En ge zet uw twee ooren maar open,
 
en daar komt u muziek in geloopen,
 
muziek muziek; en een klinkend concert
[pagina 17]
[p. 17]
 
van vink en lijster en sijsken en kwert!
 
De merel merelt; de kluiter fluit,
 
en de nachtegaal, krek zoo Helena Swarth,
 
zingt er zijn smart
 
in lief geluid
 
van sonnettekes uit,
 
zoo vroeg en zoo laat! laat laat!
 
of geen uur voor hem en geen tijd bestaat!
 
en de vinnige musschen
 
sji-sjirpen ertusschen
 
en de koekoek slaat
 
de maat...
 
 
 
Maar 't schoonste van al dat ik er ken
 
en 't liefste lied dat ik bemin,
 
is het stille vlakke vijverken
 
met duizend duizend puiten er in!
 
Ik ga me zoo graag bij den oever staan,
 
en o! als die puiten dan kwaken gaan
 
en krek zoo lijk'ne gescheurde tromboon,
 
'ne valschgevallene saxofoon,
 
krakkewarak met hun kaken slaan,
 
vindt ge dàt niet schoon?...
 
'k Weet het genoeg, dat lastige menschen
 
de puiten met al hun gekwaak verwenschen...
 
Maar met wat recht?...
 
Zingen ze slecht?...
 
Ei! Sint-Franciscus van Assise,
 
die van al die zaken 't beste wist,
 
heeft het eens voorgoed met zijn woord beslist;
 
toen hij eens kuierde langs de biezen,
 
en devoot langs de waterboorden
 
de krakende kwakende puiten hoorde,
 
sprak hij warempel deze eigene woorden:
 
- ‘Als ik onder al wat zingt en tuit
 
en luidt en fluit,
 
te kiezen had...
 
ik weet wel wat!...
 
ik zou 'ne schamelen kikvorsch kiezen!’ -
[pagina 18]
[p. 18]
 
Zoo sprak Franciscus van Assise,
 
en ik zeg: hij wist er 't beste van...
 
 
 
Daar wordt verteld in een oud fioretje,
 
dat die heilige man,
 
met op zijn lippen gebed en gebedje,
 
met in zijn handen een violetje,
 
eens wandelen kwam al langs de hei;
 
en nergens of nooit was zijn hart zoo blij
 
als ver van de wereld en al haar gerij
 
en pomperij, -
 
in de eenzaamheid, waar 't jeugdig en stil is...
 
Met hem ging Broer Leo, 't Lam,
 
en goeie Broer Gillis...
 
En zoo, al biddend en kuirend, hij kwam
 
langsheen een breeden waterplas,
 
half vijver en half moeras,
 
vol puiten en puitengekras.
 
En zoetjes nu, Franciscus zei:
 
- ‘Laten wij hier een tijdeke toeven,
 
en een stondeke van de schoone hei
 
en 't lachende lieve landschap proeven...
 
En dan kunt ge wat rusten, beste broers;
 
neemt uwen zit maar op het groen;
 
valt de zetel wat boersch,
 
Adam kende geen ander fatsoen.’ -
 
Toen zaten ze neer in 't zachte gras;
 
maar Franciscus bleef staan
 
en schouwende liet zijn oogen gaan
 
over den wijden waterplas,
 
waar, plots nu zwijgende, puit bij puit
 
te kijken lagen, met oogen en snuit
 
juist boven den waterspiegel uit...
 
Ze keken verbaasd naar den wonderen man,
 
als wilden ze weten: ‘Wat is die van plan?’
 
En een, die 't wat hoog in zijn starre had,
 
zat
 
lijk 'ne koning zoo pront en prat,
 
boven op een boterblad...
[pagina 19]
[p. 19]
 
en dierf 'ne keer: kwak kwak!...
 
Maar Franciscus met zijn hand deed teeken
 
dat hij ging spreken...
 
en ze zwegen nu alle en de heilige sprak:
 
 
 
- ‘O Mijn lief broertjes! Kikkertjes al!...
 
'k En wete niet wat ik u zeggen zal!
 
Wat zijt ge schoon lijk Ons-Heer u schiep!
 
en wat woont ge daar frisch in 't waterdiep!
 
Ge zit er zoo veel en zoo schoon
 
als brave Kristenen bij het sermoon,
 
als de pastor spreekt!
 
En ik zie er een die duikelt en steekt,
 
en hij geeft met zijn pezige pootje,
 
een stamp en een stuw en een stootje...
 
't Is krek mij een levende bootje,
 
dat onder 't water gaat.
 
En vlak bij mij hier, zit nog 'ne maat,
 
en springt met 'ne machtigen sprong,
 
of het er om zijn leven gong!
 
Ei! sprong 'ne mensch me zulk een wals,
 
hij brak er den hals!
 
En vlak bij den kant hier, een nest vol jong!
 
Dat zijn de lieve paddekullekes!
 
spelende spartelende spullekes,
 
arm-blooie snullekes;
 
maar zoo rap en zoo leutig
 
en scheutig!
 
elk als een geschilderde schipke
 
met een staart en een roer en een wipke...
 
en zonder 'ne wat of 'ne wie,
 
't is schampavie!...
 
Wanneer ik u, puiten, van buiten bezie,
 
ik zou van compassie gaan weenen!
 
Want ge zijt toch zoo arm en zoo koud en zoo naakt,
 
dat ge misschien van miserie wel kwaakt,
 
en niet van plezier, zou ik meenen!
 
Maar als ik u, puiten, van binnen bekijk,
 
ge zijt me zoo vrij en zoo blij en zoo rijk;
[pagina 20]
[p. 20]
 
want uw hart, aan niets hangend,
 
is vrij!
 
want uw hart, niets verlangend,
 
is blij!
 
en zoo rijk is het schepsel, dat alles maar schat
 
een slensende bloem en een rijzende blad!
 
Ze praten van filosofeeren!
 
Maar gij zoudt het hun kunnen leer en,
 
o krakende kwakende puiten!...
 
en ge kent uwen cursus van buiten!
 
En wie woont er op aarde zoo schoon
 
als gij, o puiten, in uw waterwoon,
 
daar de Vader een hemel boven u spande
 
van licht en lucht en kleur allerhande!...
 
Een hemel omhoog,
 
met een blauwen boog
 
van wolken die vlotten en varen;
 
een hemel omlaag,
 
waar ik zoo graag
 
het wondere water bestare!
 
o rijk en prachtig waterdiep,
 
ik meen dat u de Schepper schiep,
 
opdat gij een spiegel wezen zoudt
 
van 't wolkenblauw en 't zonnegoud!
 
En in dat schijnende paradijs,
 
en in dat transparente paleis,
 
daar zit gij, o puiten, te boeren!
 
God Heere-mijn!
 
als gij ons zit te beloeren,
 
wat moeten de menschen u leelijk zijn!
 
Hoe zwaar en hoe grof en hoe log ons land
 
bij 't vloeiende diamant
 
waar ge zit en zwemt en renteniert
 
en karmis viert!
 
en naakt naakt naakt
 
van puur plezier en miserie kwaakt!
 
en wat er bij menschen gebeurt en geschiedt,
 
't en raakt raakt raakt
 
uw natte kleeren niet...
[pagina 21]
[p. 21]
 
Ei! weest, o puiten, gebenedijd,
 
omdat gij Gods lieve schepselen zijt!’ -
 
 
 
Broer Leo intusschen
 
en Broer Gillis mede,
 
waren op 't grassige kussen
 
zachtjes in slaap gegleden
 
en sliepen als Russen.
 
En lachende zei Franciscus toen:
 
- ‘Lieve broerkes de puiten,
 
'k zal dan ook maar een oogje sluiten
 
en een dutje doen...
 
Gij, puiten, zult waken,
 
en een slaapliedje kwaken.’ -
 
En hij lag en hij sliep;
 
geruste zielen slapen zoo diep.
 
En nu sloegen de puiten een kwakend orkest,
 
en ieder van hen deed zijn uiterste best;
 
en ze zaten me daar te kwaken,
 
met krakende kwakende kaken
 
als scheurden ze laken;
 
en ze kletsten
 
en zwetsen
 
en schaterden, schokten en schalmden
 
dat er de hemel van galmde;
 
en ze kwaakten
 
zoo luid en zoo hel,
 
en ze kraakten
 
zoo lang en zoo fel,
 
dat plots Broeder Gillis ontwaakte...
 
- ‘Broer Leo! hoort ge die puiterij?’ -
 
en hij stiet hem een stoot in de zij;
 
Broer Leo zei:
 
- ‘Ze laten 'ne mensch nog niet slapen!
 
't Is persies of ze roepen te wapen!
 
Staat hun huis in brand?
 
Is de vijand in 't land?
 
'k Smijt hun 'ne steen naar de schenen.’ -
 
En nu stonden ze recht op hun beenen;
[pagina 22]
[p. 22]
 
en ze bukten samen
 
en ze namen
 
Broer Leo 'ne steen
 
en Broer Gillis 'ne stok -
 
en smeten metéén!
 
En bij den dubbelen plassenden schok
 
de vijver schrok
 
en rilde 'ne keer;
 
en daar kikte
 
of mikte
 
geen puiteke meer!
 
Maar omdat ze zwegen, ontwaakte Franciscus;
 
en hij keek en voelde zijn hart bewogen;
 
stond op en stak 'ne vinger omhooge,
 
en dat wilde beduiden: ‘ha fiskes!...’
 
Want hij zag aan Gillis zijn oogen
 
dat hij 'ne stok had gesmeten
 
en Broer Leo 'ne steen.
 
En aan Leo heeft hij het zoo verweten:
 
- ‘Ha! Broer Leo, dat's niet schoon! Ha neen!
 
Moest gij daar Lammeke Gods voor heeten?
 
Het Lammeke was zijn geduld vergeten,
 
naar ik meen...
 
Smijt gij naar puitjes met 'ne steen?...
 
Gij ligt voorwaar aan een korte keten,
 
en ge peinst maar aan uw koleiren alleen.’ -
 
En voor Gillis deed hij het zoo uiteen:
 
- ‘Sa sa! Broer Gillis! Gij smijt met een hout?
 
Zijn we zóó getrouwd?
 
Waart gij de goeie Gillis voorheen?
 
Wat trappen ze rap op uwen teen!
 
Wat hebt ge toch vandaag geëten?
 
Dat zou ik eens graag willen weten?
 
Zit er iets scheef op uw maagske gezeten?
 
Gij zijt geen Christene, neen neen neen!
 
Gij zijt een Turk, een Sarrazeen!’ -
 
En hij stond in hun midden,
 
en beval: ‘Sa! Broeders! Knielen!
 
en nu gaat ge die puiten om boete bidden!
[pagina 23]
[p. 23]
 
En ze knielden lijk devotelijke zielen;
 
en ze staken hun armen hoog in de lucht,
 
en ze baden en smeekten zucht op zucht.
 
- ‘O Kikkers,’ zei Leo 't Lammeke Gods,
 
‘Aanschouwt hoe ik hier smeekende zit,
 
en om vergiffenisse bid!
 
Vergeeft mij mijn ijdelen trots!
 
Dat ik een booze daad bedreef,
 
't zal me spijten, spijten, spijten!
 
'k Zal nooit meer met steenen naar u smijten,
 
zoolang ik leef.’ -
 
En bij honderden, zwijgend, puit bij puit,
 
kwamen luistren, met oogen en snuit
 
juist boven den waterspiegel uit;
 
ze keken verbaasd naar dien biddenden man,
 
als wilden ze weten: ‘Wat is die van plan?
 
en wat zit hij daar zoo te verrichten?...’
 
En nu wilde Gillis zijn Culpa biechten,
 
maar hem kwamen de tranen in de oogen
 
lijk twee riviertjes getogen
 
waarin zijn arme culpa verdronk...
 
En 'ne puit, die 't wat hoog in zijn starre had,
 
zat,
 
lijk 'ne koning fier te pronk
 
boven op een boterblad;
 
en kraakte: raks! raks!... raks!...
 
en de puiten kraakten hem na: raks!...
 
Toen zei Franciscus: ‘Hebt ge 't gehoord,
 
Ze roepen u 't kristelijk, heilige woord’:
 
‘Pax!...’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken