Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kijkkast (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kijkkast
Afbeelding van KijkkastToon afbeelding van titelpagina van Kijkkast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.88 MB)

Scans (11.60 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kijkkast

(1932)–Emiel Fleerackers–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

Pastor Goedelterre

Pastor Goedelterre was de gelukkigste mensch van de wereld. Zijn parochie stond te Mechelen aangeteekend met een dubbel rood kruisje, en heel de Kempen door, was er geen enkel meid zoo zedig en zoo werkzaam, zoo trouw en godvruchtig als zijn Doka.

Tusschen groene doornhagen lag de pastorij als een witte blok te schitteren; achteraan, voerde een lange tuin moes en vrucht; en in den tuin, stond een afgetralied, wijd konijnenhok. Twintig witte konijntjes met roode oogjes.

Als Mijnheer Goedelterre, gaande langs de smalle hofpaden, zijn getijden las, dan moest hij toch, na ieder ‘uurke’,

[pagina 8]
[p. 8]

zijn bril eens wegschuiven en de konijntjes beschouwen, met die roodgeperelde kopjes en die rozige oorkes en die witwollen broekskes!

Pastor Goedelterre was de gelukkigste mensch van de wereld!... En... hoe viel dat geluk in duigen?...

Dat kwam opeens, zoo maar uit de lucht als een steen; en zoo geweldig viel de teistering, dat er de tien plagen van Egypte frutsel bij waren.

Luister.

In 't voorjaar was de Baron, burgemeester van 't dorp, ter pastorij gekomen, en in zijn eigen soevereine handen droeg hij een jong savooiplantje... en hij had gezegd tot den pastor, - die met eigen gebenedijde handen zijn konijntjes aan 't voederen was:

- ‘Zie, Mijnheer de Pastor, dat is de soort... de Mexikaansche koningin... Ge moet ze planten in lichten turfgrond, goed verzorgen... en de maaien weren!’

En de Mexikaansche koningin werd in een kuipje geplant met lichten turfgrond en ze werd goed verzorgd, en elken morgen, na de mis en ontbijt, trok Mr Goedelterre met een oud keukenmes op jacht naar de maaien... En zie nu! Enkele weken later, groeide me daar een savooi, stevig op stengel, mild en malsch; en de opliggende buiten-bladeren kroonden het vaste hart met hun opgekapten, gefriseerden groente-groei... De glorie, savooi geworden!

En wanneer de Pastor soms rondwandelde nevens het kruidpark van den Burgemeester en de moesgewenten van de hovenierderijen, overal zag hij een pracht van gouden meloenen, getroste snijboonen, glanzende kropsala en latuw, ruikers van bieslook, selder fijn als Mechelsche kant, en spruitkoolen en bloemkoolen en rooi-koolen en Yorksche koolen en Mexikaansche koninginnen... hij zag het en bewonderde die weelde - maar dan keerde al met eens zijn gedacht naar zijn koningin, de zijne, de éénige... en dan murmelde zijn hart: ‘Wat is dàt daar altemaal voor bucht

[pagina 9]
[p. 9]

en weigras?’... En dan krolde hij zijn onderlip met misprijs, houdende zijn vinger als wijsteeken tusschen de bladen van zijn brevier, juist op de woorden van 't officie:

- ‘De hoovaardij, die de moeder is aller zonden.’ -

Kortom, zijn Mexikaansche koningin begon hem zoo geweldig in te nemen, dat hij bijna zijn konijntjes vergat.

Op zekeren morgen sloeg hij bij zijn ontbijt ‘De Netheklok’ open en las in vette letters: Tentoonstelling van groensels en moesteelt. Geldtoelaag van Staat en Provincie.

- ‘Dat ik eens meedeed, Doka?’ -

- ‘Met uw savooi, Mijnheer de Pastor?’ -

Hij zweeg, maar hij bouwde met zijn gedachten het besluit omhoog. Meedoen! En deed hij mee, dan was zijn Mexikaansche koningin met goud gekroond... Dat stond zoo zeker als de zon in den dag.

Van dit oogenblik af werd de savooi een stuk van zijn leven. Bleef de priester altijd even heilig en godgewijd: al 't menschelijke, dat in hem zat, verslingerde naar dit één middelpunt, de Mexikaansche koningin... Tot hiertoe had hij de maaien enkel met zijn mes van de bladeren gestooten en er eventjes den voet op gezet, juist genoeg om ze te dooden; meer niet; maar nu!... 't Was een foltering, een martelie, een schrikbewind... Hij verbeulde ze lijk een echte Nero, - een Nero ja; een Karakalla met een toog aan.

Eens kwam hij met de vroegte in zijn tuin. - Over de hagen en perelaars, over bloem en gras lag de meeldauw gesponnen als tulle en witte kant, net of duizenden spinnen den ganschen nacht op hun getouw gezeten hadden en 't weefsel te bleeken legden. Uit den oosten vloeide een witte klaarte; de zon was komende en bracht een schoonen dag mede.

Mr de Pastor stond bij zijn savooi... en bij den eersten blik kreeg hij een slag op 't voorhoofd... Heere!... 't Schoot hem door heel het lijf recht in de beenen... Hij boog over de koningin en ademde niet. Hij keek, schoof zijn bril tegen

[pagina 10]
[p. 10]

zijn oogen achteruit, vooruit tot op het tipke van zijn neus... En toen opeens, met al de vlugte van zijn oude beenen, spoedde hij de pastorij binnen, viel op een zetel...

- ‘Doka!’ -

Ze kwam bij, en met dat zij hem zag, bleek en bezweet en buiten adem, ze sloeg aan van ontsteltenis; maar hij haalde zijn kracht op, rees omhoog en zei:

- ‘Kom eens mee, Doka.’ -

Ze geraakten bij de savooi en ze zagen, hoe ze gansch was verwoest, 't hartjen uitgeknaagd... en daar bleef niets meer over dan wat gekrookte kelkbladeren op den stengel!... Daar was een haas langs om geweest... in den nacht!... Seeme! waarom moest hij juist die savooi uitkiezen? Stond er geen voedsel elders?... in de velden rondom?... bij de hoveniers? bij den Baron?... Ze moesten hem!... en waren er geen jagers meer in 't land?... en de wildstroopers, waar zaten die?... Maar dood moet hij!

's Avonds lag de Pastor tusschen de erwtrijzen, op tien stappen afstand van de geteisterde savooi... met zijn tweeloop. En zoo de haas weerkeerde - en hij zal weerkeeren - dan, krek!...

Al wat kleur was in den hof, ging uit in de schemering en verwerd allengskens tot eentonige gedaante als een grauwe schaduw. De maan kwam op. Mr Goedelterre lag stil en loerde met wreede oogen - en de geweerloop stond als een dreigende vinger op de savooi gericht. Zou de haas komen? Zou hij durven komen?... Sa! Steekt daar geen hazenoor uit? Ritselt daar geen takje?... 't Is de wind geweest, een gestoorde vogel. - Mr Goedelterre wachtte ongeduldig... Stil! Daar roert iets... 't Is ‘hem’!... De Pastor beefde van geluk... De haas hoepelde nader... Hij zit in de voor nu... Daar is hij weer... Hij danst lijk een zot, in den maneschijn. -

Jongen, jongen, trek er van onder... Daar zit iemand met een geweer!...

[pagina 11]
[p. 11]

Hij is nu op 't kuipje gesprongen en snuffelt aan de savooi... Krek! Paf!... Een schoot en een tuimel... en liggen blijft hij zonder kik of mik! - In de verte galmt het schot verloren.

- ‘Hebt g'em?’ - riep Doka van uit de keukendeur...

Maar Mr Goedelterre stond van den bliksem geslagen bij het lijk van den haas... neen!... een wit konijntje met een roode bloedvlek over den rug.

't Beste van zijn vooikes! Het geweer was uit zijn handen gegleden... Hij strompelde binnen. Hij voelde zijn hart gebroken. Wat een treurspel! een treurspel, ja, in twee bedrijven: de savooi, het konijntje.

Dien avond smaakte de thee bitter, gal en bloed, en de oude Dens bleef gesloten liggen op de studeertafel. En Mr Goedelterre zat in zijn leunstoel, gaande met zijn gedachten van de savooi naar 't konijntje, van 't konijntje naar de savooi!... En terwijl hij daar zat, alleen met zijn versteldheid was Doka op zoek gegaan naar den knoop van het drama, en zoekende, vond ze onder de plint van het konijnenhok, dat er een pijp was gegraven...

...Hoogmoed, gramschap, bloedzucht, wanhoop, Mr Goedelterre, de heilige man had, eer hij 't zelf wist, den heelen toer gedaan... De leugen alleen ontbrak nog...

Wacht maar: komen zal ze.

's Anderendaags brak hij een hol door de haag, en daarna schreef hij aan den Baron, dat 's nachts dieven in zijn hof waren gebroken, en de Mexikaansche koningin hadden gestolen met het beste vooiken uit zijn hok... En zeker kwam er wroeging op in zijn hart, toen hij den briefomslag toelikte - maar hij was verstokt nu en alreeds te verre den weg op van de boosheid...

- ‘Doka, draag dezen brief hier naar den heer Baron’ - en, met den wijsvinger op den mond en zijn oogen wijdopen, ruischte hij: ‘En zwijgen, zulle’!...

[pagina 12]
[p. 12]

***

 

Lezer, voor geen goud van de wereld zou ik u die geschiedenis hebben verklapt, indien ik niet met volle waarheid er bij kon vertellen wat ik nog te vertellen heb. - Zoo ge Mr Goedelterre wilt beschuldigen van zonde, dan zeg ik u: ‘Wees voorzichtig - en kijk in den spiegel... Vindt ge in u zelf geen zonde, dan moogt ge een steentje riskeeren. - Maar zoo 't waar is, dat ge Mr Goedelterre hebt gevolgd op den weg van de zonde, wel, volg hem dan ook op den weg van de boete.’

Toen, met den naasten biechtdag, de Pastor zijn conscientie onderzocht, 't lag er zoo vol en zoo vuil als in een Jodenwinkel. - Wat was hem de duivel ditmaal te slim geweest! - Hoogmoed, gramschap, bloedzucht, wanhoop, menschenbedrog, - een bosch van verdoemenis! Miserere!

En 's anderendaags, Zondag, gaf hij een sermoon over de woorden van de Schrift: ‘Abyssus abyssum invocat’ - dat is, een afgrond roept een ander afgrond in: en daarmee bedoelde hij: ‘De eene zonde brengt de andere mee.’

Vast het beste, het innigste, het heiligste sermoon, dat hij wel ooit had afgeleverd. - De parochianen, met Mr den Baron in 't gestoelte, luisterden mond en hart open. -

‘Beminde Christenen, zei de Pastor, weert u voor den eersten stap... weert u voor den hoogmoed! Komt de hoogmoed binnen u, hij voert zeven duivels mede binnen, zooals b.v. gramschap, bloedzucht, wanhoop, menschenbedrog en de rest!... weert u, zeg ik u, weert u!’...

Ik geloof dat hij snikte, toen hij zei: ‘Weert u!’...

En na 't sermoon, beval hij den Koster-Schoolmeester de negentien braafste kinders van de school naar de Pastorij te zenden. -

- ‘Negentien?’ - vroeg de Koster verwonderd om 't juiste getal. -

- ‘Negentien’ zei de Pastor.

[pagina 13]
[p. 13]

En de Koster deed zoo - en de kinders kregen ieder een wit konijntje.

- ‘Schoon in een kotje zetten’ glimlachte Mr Goedelterre.

- ‘En ziet dat ze geen pijpen graven’ - zei Doka.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken