Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Duizend jaar bouwen in Nederland (1947-1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland
Afbeelding van Duizend jaar bouwen in NederlandToon afbeelding van titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.50 MB)

XML (1.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Duizend jaar bouwen in Nederland

(1947-1948)–S.J. Fockema Andreae, R.C. Hekker, E.H. ter Kuile–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 44]
[p. 44]

Hoofdstuk VI Nieuwe dorpen

In de 17e en 18e eeuwen is er wel een belangrijke binnenlandse kolonisatie geweest; dat deze evenwel slechts in geringe mate tot de vorming van nieuwe dorpen heeft geleid kan hieruit blijken, dat van de circa 1570 predikants-plaatsen, die onze Hervormde kerk in 1800 telde, er niet meer dan even 50 werden gevonden op plaatsen, die niet reeds in de middeleeuwen parochiekerken hadden gehad. Een groot, zo niet overwegend deel der nieuwe ontginningen voegde zich eenvoudig in de bestaande verbanden.

Sommige van die 50 nieuwe standplaatsen behoren tot de groep der fortressen en havenplaatsjes, waarvan we in het tweede hoofdstuk spraken. Dit waren gevallen waarin de neiging tot centrumvorming vanzelf gegeven was en ook openlijk werd aangemoedigd; had niet Prins Maurits de mening zijner tijdgenoten aldus geformuleerd, dat zuiver-militaire nederzettingen ongewenst waren, dat men daarbij ook ‘een goede burgerij’ moest zien te verkrijgen?

Onder die havenplaatsjes hadden we Maassluis al even genoemd. Het bestond ten tijde van de opstand reeds, maar als onbetekenend gehucht. De opbloei dateert van ca. 1600; ze valt in het kader van de sterke vermeerdering der stadsbevolkingen. Want Maassluis leefde van één bedrijf: de zeevisserij. Hoe een clan van zeevissers zich juist hier zo sterk heeft ontwikkeld is een verschijnsel, dat door de haven der Delflandse sluizen alléén niet verklaard wordt. Deze haven is het beheersende element van de welhaast tot stedelijke afmetingen groeiende plaats; binnen de dijk de beide sluisvlieten, de dijk als énige doorlopende straat; aan de buitenzijde de Schans, versierd door de nieuwe hoofdkerk. Het centrum is niet de Schans, doch het centrale dijkgedeelte; hier vindt men het oude kerkje, het raadhuis en het gemeenlandshuis van Delfland tot een boeiende groep verenigd.

Het Maassluisse type van dichte dijkbebouwing, sloppen aan weerskanten en ruimer havenbuurt vindt men ook in de uitbouw van oude dorpen zoals b.v. Middelharnis.

Een gelijksoortige groei, langs dijk, haven en binnenwater, vertonen ook de vissers-, schippers- en industriedorpen van Hollands Noorderkwartier, in de economische sfeer van Amsterdam. We bedoelen: De Rijp, Zaandam Oost en West, de verdere Zaanstreek en in mindere mate enkele nabijgelegen dorpen.

De Rijp is het meest kenmerkend. Hoe het in korte tijd is opgekomen weten we

[pagina 45]
[p. 45]

allen, doordat Jan Adriaenz. Leeghwater, een Rijper jongen, mémoires heeft geschreven; maar de verklaring, hoe hier op een toch vrij ongunstig punt een haringvissers- en industrievlek heeft kunnen groeien, geeft hij niet; de economische en sociale achtergronden blijven vaag voor ons. Duidelijk is wèl de formatie: een reeds bestaande weg als hoofdlijn; op de ontmoeting met een secundaire weg het centrum, met de kerk, minuscuul marktpleintje en raadhuis; naar de uiteinden de havens en de industriemolens. De hoofdwegen laten rijverkeer toe, maar het gros der talrijke woningen is langs voetstraatjes geschaard; de bebouwing dezer niet-agrarische dorpen is zeer dicht.

Zo is het ook in Zaandam, dat echter in zijn Dam een meer sprekend middelpunt kon vinden. Zaandam heeft, evenals De Rijp, in zijn voorkomen geleden doordat de grote waterfronten (het IJ voor Zaandam, de Beemster voor De Rijp) door inpoldering zijn verdwenen. Zaandam heeft zich als industriecentrum tot stad ontwikkeld, daarbij gehandicapt door de dorpse oorsprong; De Rijp is tot dorp teruggezakt.

Andere voorheen onbetekenende dorpen of buurten aan de rand van droogmakerijen hebben zich in aansluiting daarop ontwikkeld. Schermerhorn is een voorbeeld hiervan. Want men heeft het vaker gezien: bij de vorming van nieuw land gaat de centrum-vorming daarbinnen maar moeizaam; de randnederzettingen behouden een voorsprong van het begin af. Thans, bij de IJseimeerpolders, gaat men dit tegen; vroeger ontbraken tot zo'n actie èn de neiging èn de middelen. Zo zijn in de Schermer de beide kerkbuurten (Noordschermer ofwel Stompetoren, Zuid-Schermer genaamd het Zwarte Kerkje) nimmer echte dorpen geworden. Evenmin de beide kerkplaatsen in de Zijpe, zwakke afschaduwingen slechts van de zeven dorpen die Jan van Scorel hier had willen stichten. In deze beide droogmakerijen trouwens, en in de Wormer, de Purmer en de Starnmeer evenzo, is ook eigenlijk geen serieuze poging tot dorp-vorming gedaan; er is rechtuit, rechtaan verkaveld, met een stoer rechtlijnig landschap als resultaat; zelfs de toch aanzienlijke kerk van Stompetoren valt niet op tussen de kloeke hofsteden.

In de Beemster alleen is men bepaald wèl op dorp-stichting bedacht geweest. Twee dorpen hadden er moeten komen; het ene, Middenbeemster, is ook inderdaad geslaagd, met zijn ruime markt op de wegkruising, zijn hooggetorende kerk en zijn Herenhuis. Het is een centrum, in de economische en in de psychische betekenis van het woord; in uitwendig voorkomen was het meer bevredigend toen de randen ervan nog niet door lintbebouwing waren ‘uitgepieterd’ gelijk in onze dagen.

Bij de Zuidhollandse droogmakerijen kwam het vrijwel niet tot dorpsstichting; de oude veendorpen, bij de droogmaking gespaard, handhaafden zich of konden zich nog wat ontwikkelen, zoals Moerkapelle. Die oude dorpen op afgesneden veenstroken bleken voor de hedendaagse ontwikkeling, ronduit gezegd, zeer

[pagina 46]
[p. 46]

hinderlijk. Eén nieuw dorp ligt in dit land, Bergschenhoek; het is weinig betekenend.

De dorpen der nieuwe polders in het deltagebied tonen in vergelijking me het geacheveerde type der 15e en 16e eeuw geen vooruitgang. Borssele (1616) met zijn ruime markt en sobere bebouwing doet althans een streven naar vormgeving blijken. Nieuwland heeft een aardig straatje met de kerk aan 't eind. Maar Schoondijke, Hoek of Hoofdplaat, St Philipsland, Dubbeldam, Blankenburg (Rozenburg) of Nieuw-Vossemeer, ze hebben al heel weinig pretentie. Nog minder de dijkdorpen als Numansdorp, Zuid-Beyerland, 's-Gravendeel, Hoogeen Lage-Zwaluwe; zuivere streekdorpen langs de dijken, waarbij alleen de haven enige afwisseling biedt. Dat in Numansdorp niet kerk, raadhuis of enig ander ‘gewoon’ openbaar gebouw, maar het rentmeestershuis der ambachtsheerlijkheid Cromstrijen het meest in 't oog valt, typeert de structuur van deze door ondernemersgroepen gestichte dorpen.

Met de plaatsen van deze soort zijn te vergelijken de nieuwe dorpen in het Dollartgebied: Nieuwolda, Nieuw Scheemda, Nieuw Beerta; streekdorpen recht en slecht, gelijk ook Nieuwleusen in Overijssel.

Rondziende naar industriedorpen komen we weer aan de Zaankant terecht. De eigenschappen der fabrieksdorpen elders - benepen aanleg, wilde groei, gemis van centra, openbare gebouwen en centrale voorzieningen, gebrekkig bestuur - vindt men ook hier, doch gematigd door Hollandse frisheid en zin voor orde. Niet zo geprononceerd, doch eveneens typerend zijn de pannenbakkerijen van Woerden, het smidsdorp Nieuwkoop, de industriële ontwikkeling van Waddinxveen (van de 18e eeuw daterend) en een enkel aardig groepje aan de Leidse Rijn bijvoorbeeld.

De papiermolens op de Veluwe, weinig arbeidsintensief als ze waren, hebben slechts tot verspreide vestiging, niet tot centrumvorming geleid: wèl is Apeldoorn erdoor gegroeid en tot zijn latere uitgroei gestimuleerd. En aan de kolenmijn van Kerkrade behoeven we in deze tijd nog nauwelijks te denken.

Bij de veenkoloniën der noordelijke gewesten kan men opmerken, dat zij, doorgaans zeer bescheiden begonnen, konden uitgroeien tot afmetingen groter dan was voorzien. Het best bevredigende voorkomen vindt men dan ook in die veendorpen die niet tot streekcentra zijn ontwikkeld, zoals Windeweer. Ook streken als Borgercompagnie en Drachtstercompagnie maken in hun doelmatige eenvoud een goede indruk. Minder is het al in de Knype, in Pekela of Wildervank mee die dichte bebouwingen; véél minder waar de industrialisatie om zich heen heeft gegrepen zoals in Oude Pekela of Sappemeer.

Voor enkele gevallen van dit type is een bescheiden aanloop tot een rijker geleed centrum wèl gegeven.

In Heerenveen vooreerst. Het was en is een kruispunt van vaarten en wegen. Dit kruispunt is wel erg benepen gebleven; het geeft weinig verheffing te mid-

[pagina 47]
[p. 47]

den van de troosteloze lange buurten die ervan uitstralen. Deze ongebreidelde uitbouw heeft de verhoudingen geschaad; de voorvaderen prezen Heerenveen als een fraaie plaats; thans evenwel moet de adoptatie van dit centrum met forse ingrepen in de oude struktuur gepaard gaan.

In het kleiner gebleven Gorredijk kan men de sfeer van het oude veencentrum beter terugvinden; nog beter in het merkwaardige Rottevalle. Typerend is ook

illustratie
4.Veendam en omgeving, 18e eeuw (fragment der kaart van F. Beckeringh).


Drachten, waar de lange hoofdweg der twee oude dorpen op het punt van snijding met het veenkanaal een nieuw centrum kreeg. Maar aan bewuste centrumvorming blijkt ook hier niet te zijn gedacht; de kerk staat ergens in een der huizenrijen en het logement op de hoek bij de brug lijkt wel hèt openbare gebouw der plaats! Dan is het klein-gebleven Balk in Gaasterland nog beter (het is trouwens ouder), waar het raadhuisje met de kerk aan het diep zo'n aardig beeld oplevert.

Een ander veencentrum dat de aandacht verdient is Veendam. Een in zijn soort typische plaats; een net van kanalen met een stuk oud land ertussen, tot centrumvorming uitlokkend. Hier is dan ook vanouds de hoofdstraat, aanvankelijk strikt-utilitair, totdat burgemeester Van Beresteyn - hij verdient in

[pagina 48]
[p. 48]

een monumentenboek met name te worden genoemd - een ontwikkeling van parken en pleinen wist te stimuleren, welke de spanning, door de gemechaniseerde natuur aan de menselijke geest opgelegd, met weldadig effekt verbreekt. En toch heeft zelfs deze weloverwogen verrijking het oude schema niet effektief kunnen doorbreken; want de hoofdwegen lieten zich niet meer verleggen en ‘Veenlust’ op zijn kanalen-driesprong is toch eigenlijk het middelpunt van Veendam gebleven.

Hoogeveen, ook een veendorp dat ver buiten het aanvankelijke kader is gegroeid, kent evenzeer de moeilijkheid, een streeksgewijze aanleg tot regionaal centrum uit te bouwen; men heeft het er in perifere ontwikkelingen moeten zoeken. In aanleg waren de moeilijkheden - bij onbekrompen aanleg toch: ruimer dan Veendam of Heerenveen - nog gecompliceerd doordat de grens tussen tweeërlei rechtsgebied dwars door de plaats liep. Hoogeveens Hervormde kerk is eert groot gebouw, dat echter helemaal niet opvalt. Al deze veendorpen hebben een volslagen gemis aan openbare gebouwen op plaatsen waar ze zouden kunnen uitkomen. Een Crackstate te Heerenveen, eenvoudig notabel huis toch eigenlijk, is al iets heel bijzonders. Het kruiskerkje van Heerenveen was met zorg geplaatst; helaas is naderhand èn deze plaatsing èn het gebouw zelf (door toevoeging van een monumentaal bedoelde, doch weinig geslaagde toren) bedorven.

Naar Drenthe terugkerende kunnen we van de veendorpen der 18e eeuw, zoals Smilde, Gieterveen of Annerveen, niets bijzonders meer zeggen. Wel treft van een plaats als Smilde het royale voorkomen; in heel Drenthe trouwens heeft men niet die angstvallige zuinigheid met de grond gehad, die elders welhaast een nationale eigenschap moet heten.

Ook een soort kolonie, door afgraving en mede door ontvening ontstaan, is 's-Graveland aan de rand van het Gooi. Dit dorp heeft een monumentaal karakter en een zeer ongemeen karakter gekregen, doordat de oostzijde van de hoofdweg een aaneenschakeling van buitenplaatsen vertoont, terwijl de smalle strook tussen weg en vaart voor huispercelen - voor burgers en arbeiders - is bestemd en de westzijde van de vaart door boerenhofsteden wordt ingenomen. Met dit sociale karakter vormt 's-Graveland de overgang tot een apart groepje onder de nieuwe dorpen der 17e en 18e eeuw: de kasteeldorpen. Het groepje is klein, doch ‘apart’, ook omdat de typen ervan - in grootgrondbezit - zo gaaf bewaard kunnen zijn.

De invloed der Oranjevorsten is in dit opzicht gering. Bij Honselersdijk en Het Loo hebben zich slechts kleine buurtjes ontwikkeld; bij Soestdijk en Oranjewoud zelfs dàt niet.

Renswoude is hier ons beste voorbeeld: stijlvolle huizenrij langs de hoofdweg, die verderop de laan van het kasteel kruist, zodat het dorp, hoezeer bij dat Huis aangeleund, toch een sfeer op zichzelf heeft. De monumentale kerk is

[pagina 49]
[p. 49]

merkwaardigerwijs van de straat af bijna niet zichtbaar, doch geheel op zichzelf geplaatst, rondom vrij, naar de manier van de Barok-centraal-gebouwen in Italië, zoals te Todi of Montepulciano; kennelijk is de kerk van Renswoude berekend op het effekt van het Huis af gezien - en op de fraaie interieurwerking.

Andere kasteeldorpen der 17e en 18e eeuw zijn Rozendaal (Gld.), en De Vuursche (Utr.). De Steeg (Gld.), hoezeer al ouder, is in aansluiting op Middachten vervormd. In De Leek (Gr.) is het karakter van veenkolonie overheersend, al is het toch ook een beetje het kasteeldorp van Nienoord. Enkele kleine buurtjes bij nog bestaande of voormalige Huizen zouden nog opgesomd kunnen worden, zoals b.v. Heeze (N-Br.), waar het dan veelal vervormingen van vroegere buurten geldt. In Zeist heeft de kasteelaanleg in het oude dorp fors ingegrepen.

Maar met dit al zijn we ongemerkt geraakt te midden der landschapsarchitektuur, waartoe wij nu moeten overgaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken