Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Duizend jaar bouwen in Nederland (1947-1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland
Afbeelding van Duizend jaar bouwen in NederlandToon afbeelding van titelpagina van Duizend jaar bouwen in Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.50 MB)

XML (1.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/architectuur


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Duizend jaar bouwen in Nederland

(1947-1948)–S.J. Fockema Andreae, R.C. Hekker, E.H. ter Kuile–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 317]
[p. 317]

Bronnen en Literatuur

I Stad en Dorp

N.B. Hetgeen hier volgt is een aanvulling op de aantekeningen in het eerste deel, blz. 366-372. We hebben ons voor dit jongere tijdvak sterk moeten beperken; dat de keus soms door persoonlijk inzicht is bepaald, zal de lezer ten goede willen houden.

Bronnen

De meest algemene bronnen zijn de plattegronden. De belangrijke planografische produktie van de eerste helft der 17e eeuw is afgerond door Blaeu's Stedeboek, in het midden dier eeuw uitgegeven. Men zie hierover: B. van 't Hoff in Ned. Archievenblad XLIX (1941-1942), blz. 97-150, als in het eerste deel aangehaald. In het midden der 18e eeuw is weer een serie Nederlandse stadsplans, minder volledig en in bescheidener uitvoering, gepubliceerd door de uitgever Isaak Tirion in het verzamelwerk: De Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, Amsterdam 1738 vlg.; hiervan zijn vooral de plans der Hollandse en Zeeuwse steden waardevol. In dezelfde eeuw begint de uitgave van grote plattegronden van een meer exakt type, niet meer in vogelvlucht; deze uitgaven vermeerderen zich na het gereedkomen van het kadaster in het eerste derde deel der 19e eeuw. Redukties dezer plans op kleine schaal vindt men in J. Kuyper's Gemeente-atlassen der onderscheiden provincies, tussen 1860 en 1870 verschenen; de grote bladen van dit type kan men aantreffen in plaatselijke- verzamelingen en publikaries; één verzameling, de kollektie Bodel Nyenhuis in de Universiteitsblibliotheek te Leiden, bevat ze zo al niet volledig, dan toch in groten getale.

 

Voor de gedaante van het landschap en de veranderingen hierin zal men zich bedienen van de kaarten: de provinciale overzichtskaarten en vooral de detailkaarten van de 17e eeuw, enkele nieuwe karteringen der 18e eeuw en de nieuwe algemene kaarten der 19e eeuw: de op de kadasterkaarten gegronde provinciekaarten uit de periode 1840-1850 en de sedert c. 1850 verschijnende nationale kaart op de schaal 1 : 150.000, alsmede de bewerkingen hiervan in Kuyper's reeds genoemde gemeente-atlassen. Hierover uitvoerig: S.J. Fockema Andreae en B. van 't Hoff, Geschiedenis der Kartografie van Nederland, 1947.

Algemene literatuur

Gerald L. Burke. The Making of Dutch Towns, London 1956.
A.E. Smailes. The Geography of Towns, London 1953.
P. Bakker Schut. Stedebouwkundige Idealen van het einde der 15e tot het begin der 17e eeuw. Tijdschrift v. Volkshuisvesting en Stedebouw XXIII (1942), blz. 53-61, 75-80.
F.A.J. Vermeulen. Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst II (1931), blz. 405-457 (De Militaire Bouwkunst der Renaissance; vesting- en Stedebouw).
[pagina 318]
[p. 318]
R. Eberstadt. Städtebau und Siedlungswesen in Holland, Jena 1914.
J.P. Fockema Andreae. De Hedendaagsche Stedebouw, Utr. 1912.

In A.J. van der Aa's Aardrijkskundig Woordenboek van het Koninkrijk der Nederlanden, van omstreeks het midden der 19e eeuw, vindt men aangaande alle plaatsen uitvoerige en over het algemeen betrouwbare topografische gegevens.

 

Over de parkaanleg: A. Bienfait. Oude Holl. Tuinen (1943). Aangaande de ontginningen, indijkingen en kolonisaties bestaat niets samenhangends, doch een onoverzichtelijke speciale literatuur, voor het oudere gedeelte te vinden bij: P.H. Kemper. Repertorium der literatuur van den Waterstaat van Nederland, 2e dr., 1915, en voort in het recente agrarisch-historische repertorium van dr. Van der Poel.

 

Het Nederlandse Stedeboek, op blz. 367 van deel I van dit werk vermeld, verschijnt niet. Het comité voor stedegeschiedenis van het Internationale Geschiedkundige Congres bereidt een uitgave van typerende stadsplannen ook van Nederlandse steden voor.

 

We geven hieronder nog enige literatuur betreffende de steden: zowel de oude als die welker stedelijk karakter van de nieuwere tijd dateert (over de jongste formele stadserkenningen: Tijdschr. v. Rechts geschiedenis XII, blz. 245-247).

Bijzondere literatuur

AMSTERDAM - J. ter Gouw. Amsterdams Vergrootingen, 1882. Amsterdam in de 17e eeuw, 3 delen, 1897-1904. H. Brugmans. Gesch. van Amsterdam, Het nieuwe Amsterdam sedert 1795, 1925.
APELDOORN - J.C. Baars. Apeldoorn als opkomend centrum, Tijdschr. Econ. Geogr., 1920, blz. 147. D. Gosker/T.J. de Jong. Apeldoorn, 1934.
ARNHEM - H. Blink. Arnhem in haar opkomst en ontwikkeling, Tijdschr. Econ. Geographie, 1920, blz. 250. S.J. Fockema Andreae. De uitbreiding der stad Arnhem tusschen 1815 en 1878, Bijdr. en Med. Gelre XXVIII (1925), bk. 139-183.
ASSEN - A. Oltmans. Assen honderd jaar stad, 1907. Het ontstaan van Assen, Geïll. Gemeenteblad 1924/25, blz. 285-288.
AUSTERLITZ - P.J. Frederiks. De Pyramide van Austerlitz, eene hist. studie, 1895.
BEVERWIJK - H.J.J. Scholtens. Oud Beverwijk, 1948.
BLOKZIJL - P.W.J. van den Berg. Blokzijl, in: Buiten XIII (1919), blz. 232.
BOLSWARD - H. Halbertsma in: Bull. Oudh. Bond VI 9 (1956), blz. 217.
BREDA - F.F.X. Cerutti e.a. Geschiedenis van Breda, De Middeleeuwen, 1952.
BUREN - F.A. Hoefer. Speckle en de plattegrond van Buren, in: Bijdr. en Med. Gelre XV (1912), blz. 411.
COEVORDEN - P.W.J. van den Berg. Coevorden, in Buiten XXI (1927), blz. 152.
DOKKUM - Jubilum-uitgave Dokkum, 1955.
DORDRECHT - W.J.A. van Alkemade. De Haven van Dordrecht, in: Mensch & Maatschappij XVIII (1941), blz. 235-257.
EDAM - A.A. Kok. Edam, 1948 (Heemschutserie). Th. C.P.M. Kolfschoten. Edam in het heden, 1934.
EINDHOVEN - Br. Taurellus. Eindhoven's groei, sociaal-geographisch beschouwd, in: Tijdschr. Aardr. Genootschap, 1934, blz. 829. W. Brand. Eindhoven, sociografie van de lichtstad, 1937.
[pagina 319]
[p. 319]
ENKHUIZEN - P. Noordeloos in: Enkhuizen-nummer van Genootschap Oud-Westfriesland, 1955.
ENSCHEDE - A.H. Op ten Noort. Enschede in 1913, 1913.
'S-GRAVENHAGE - J. Gram. 's-Gravenhage in onzen tijd, 1892. Hist. Atlas van 's-Gravenhage, 1915-1923. W. Moll. Het Willemspark en het Nationale Monument op Plein 1813. Jaarboek Die Haghe 1954.
GRONINGEN - H. Blink. De stad Groningen als ec. centrum, in: Tijdschr. Econ. Geographie, 1920, blz. 214.
HAARLEM - Haarlem (sociografie), 1942. (Hetgeen de vergroting der 17e eeuw betreft gecit. bij Eisler, vermeld in deel I).
HEERENVEEN - (J.F. Schouwen). Korte Beschrijving van 't vlek Heerenveen, 1727. Heerenveen één en onverdeeld, Rapport, 1873.
HEERLEN - Paul Overhage S.J. Heerlen, der städtische Mittelpunkt des südlimburgischen Bergbaugebietes, 1939.
HELDER - D. Dekker. Ontwikkelingsgeschiedenis en beschrijving der gemeente Helder, 1875. Toekomstig Den Helder (catalogus), 1948.
HELMOND - Hist. en top. atlas van Helmond, 1881.
HENGELO - Gedenkboek van Hengelo, 1913.
HILVERSUM - Gedenkboek 1424-1924, 1924.
LEEUWARDEN - R. Visscher. Leeuwarden van 1846 tot 1906. 1908.
MAASSLUIS - J.H.W. Leliman, Maassluis 1614-1914, in: Bouwwereld XIII (1914), blz. 272, 277.
MAASTRICHT - H.C.W. Roemen. Maastricht, geogr. beschrijving, 1947.
MEPPEL - P.A. Derks. Meppel en Omstreken, I, 1887. J.W. Heetjans. Meppel, iets over zijn ligging en ontstaan, in: Nieuwe Drentsche Volksalmanak 1913, blz. 21. J. Poortman. Meppel door de eeuwen heen, z.j.
NIJKERK - C.C. Callenbach, Nijkerk, 1926.
NIJMEGEN - F. Gorissen. Stede-atlas van Nijmegen, 1956.
OOSTERHOUT - Jos. Frencken, Gids v. Oosterhout, 1925.
ROOSENDAAL - Cl. Prinsen. De stadsontwikkeling van Roosendaal, in: Tijdschr. v. Volkshuisvesting en Stedebouw XIX (1938), blz. 49.
ROTTERDAM - Hist. Atlas van Rotterdam (in serie: R'dam in den loop der eeuwen). L.J.C.J. van Ravesteyn. Rotterdam in de 19e eeuw, 1924. L.J. Rogier, Rotterdam tegen het midden der 19e eeuw, 1948.
SCHIEDAM - J. Hey. De aangroey van Schiedam, 1778. J.v. Praag. De metamorphose van Schiedam's centrum, in: Het Bouwbedrijf 1934, blz. 145-150.
SCHENKENSCHANS - Cort en bondich verhael mitsgaders een perfecte af-beeldinghe van Schenkenschans, 1635.
TILBURG - P.C. Boeren. Het Hart van Brabant, schets eener geschiedenis van Tilburg 1842-1942 (1942).
UTRECHT - 't Concept van de platgrondighe afbeeldinghe van de oude en nieuwe stad Utrecht, 1664. H.M.A.J. van Asch van Wijck. Levensschets van Henrick Moreelse, 1843. Iets over de uitzetting van Utrecht, 1828. J. Scheltema. Overzigt van de voornaamste verfraayingen, veranderingen en verbeteringen sedert 1820 te Utrecht, 1835.
[pagina 320]
[p. 320]
VLAARDINGEN - J.A.J. Jousma. Oudheid van Vlaardingen, 1947.
WILLEMSTAD - W.H. Schukking. De vesting Willemstad, in: Heemschut III (1926).
ZAANDAM - B. van Geuns, Beschrijving van Zaandam (c. 1842). J.P. Kruyt. De bevolking der Zaanstreek, in: Mensch en Maatschappij IV (1928), blz. 221,306. Rapport Streekplan Zaanstreek, 1955.

(In de suksessievelijk verschijnende delen van de Beschrijving der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, zoals laatstelijk die van de Tielerwaard, Waterland, Westfriesland, de Graafschap Zutphen e.d.m., vindt men de steden der desbetreffende landstreken meer of minder uitvoerig beschreven. Van andere zijde worden de stedelijke vormgevingen benaderd in recente studies verband houdende met uitbreidingsplannen, ontwikkelingsplannen e.d.m. der gemeenten; deze rapporten zijn grotendeels niet in boekvorm uitgegeven, doch in stencil of dgl. reproduktievorm; men vindt een grote verzameling dezer geschriften in de bibliotheek van de Rijksdienst voor Het Nationale Plan. In tijdschriftartikelen van de laatste jaren betr. stadsontwikkeling komt veelal de groei van de plaats even ter sprake, maar - in den regel - slechts met gegevens uit de tweede of verdere hand. Wij hebben getracht hier slechts publikaties te noemen die òf nieuw materiaal verwerkt hebben, òf wel uitvoerige en volledige samenvattingen geven.)

II De architektuur

Wij verwijzen naar de opgaaf in deel I blz. 372 vlgg. voor die werken, welke blijkens de bespreking aldaar niet alleen van belang zijn voor de Middeleeuwen maar ook voor later tijden. Series, in deel I genoemd die sindsdien werden vervolgd of voltooid zijn deze:

De Geïllustreerde Beschrijving der Nederlandsche Monumenten van Geschiedenis en Kunst met de slotaflevering van Maastricht en de delen gewijd aan de Tielerwaard, Waterland en omgeving, en Westfriesland met de eilanden Tessel en Wieringen;

De Kunstreisgids van Nederland met deel III omvattende Overijssel, Utrecht en Gelderland en deel IV, omvattende Zeeland, Noord-Brabant en Limburg.

Van belang voor de tijd na de Middeleeuwen zijn de navolgende werken die niet in deel I werden genoemd.

H.E. VAN GELDER (redakteur en medewerker) e.a., Kunstgeschiedenis der Nederlanden, deel I, derde druk, 1954 met artikel van F.A.J. VERMEULEN, en deel II, derde druk 1954, met artikelen van M.D. OZINGA en F.W.S. VAN THIENEN;
M.D. OZINGA, De Protestantsche Kerkenbouw in Nederland, 1929;
D.F. SLOTHOUWER, De Paleizen van Frederik Hendrik, z.j. (1946);
E.H. TER KUILE, Kastelen en Adellijke Huizen, 1955.

Voor monografieën over bouwmeesters verwijzen wij naar de noten bij de plaatsen waar deze kunstenaars in de tekst zijn behandeld.

Naast de enige periodiek, vermeld in deel I, te weten het Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, dient thans te worden vermeld het Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, verschenen sinds 1947.

[pagina 321]
[p. 321]

Een nuttig hulpmiddel is het Repertorium van Boekwerken betreffende Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst, verschenen tot 1940, welk repertorium in 1950 werd uitgegeven door de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond.

III De ontwikkeling van de boerderijvormen in Nederland

Ten einde een inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van de methoden, die bij het boerderij-onderzoek zijn toegepast, kan worden volstaan met de volgende opgaaf: J.H. Gallee, De bouw der boerenwoningen in Nederland in verband met de bewoners en hun dialect. (Tijdschrift van het Ned. Aardrijkskundig Genootschap 2e S. XX, 1903, blz. 625 v.v.); K. Uilkema, De Methode van onderzoek bij het Boerenhuis in Nederland (Mensch en Maatschappij V, 1929, blz. 269 v.v.); S.J. van der Molen, De Nederlandsche Boerenhuistypen en hun bestudering (Volksche Wacht, 6e jrg., 1941/42, blz. 239-245) en R.C. Hekker, Het boerderijonderzoek in Noord- en Zuid-Nederland (Handelingen van het eenentwintigste Vlaams Filologencongres, Leuven 1955, blz. 275-283). Tevens heeft dez., Behoud van het oude: een bijna onoplosbaar vraagstuk (Bouw, 11e jrg. 1956, blz. 745-749) onder de loep genomen.

Als algemeen overzicht is J.H. Gallee, Het Boerenhuis in Nederland en zijn Bewoners, Utrecht 1907/'08 voor de tekst vrijwel verouderd en S.J. van der Molen, Het Boerenhuis in Nederland (in: Volk van Nederland o.r.v. J. de Vries, Amsterdam, 3e dr., 1943) te zeer op enkele gebieden afgestemd. Een poging tot een meer sluitend geheel ondernam R.C. Hekker, Die Bauernhausforschung in den Niederlanden unter besonderer Würdigung der mittelniederländischen Hallenhaustypen (Niederschrift über die Tagung des Arbeitskreises für deutsche Hausforschung in Cloppenburg, 1952, blz. 34-61). De andere overzichten berusten niet op zelfstandig onderzoek en bieden geen nieuwe gezichtspunten. Er mag echter nog worden gewezen op een enkele algemene bijdrage op de nog minder verkende terreinen van het boerenbinnenhuis en de erfaanleg, nl. D.F. Lunsingh Scheurleer, Volkskunst in woonhuis en huishouding (in: Nederlandsche Volkskunst o.r.v. A. Teenstra, Amsterdam 1941) en J.T.P. Bijhouwer, Nederlandsche Boerenerven, Amsterdam 1943. Na het deels verouderde boek van H. Blink, Geschiedenis van de boerenstand en den landbouw in Nederland, Groningen 1902-'04 is geen samenvattend werk over het bedrijf meer verschenen. Wel zijn er voor de verschillende streken nog belangrijke bijdragen op dit gebied gepubliceerd, die evenwel grotendeels worden behandeld in de nader te noemen boerderijstudies. Een uitzondering moge evenwel worden gemaakt voor: J.J. Spahr van der Hoek, Geschiedenis van de Friese Landbouw, Leeuwarden 1952 (de geschiedenis tot 1700 is behandeld door O. Postma). Tenslotte zij in dit verband gewezen op twee detailstudies: B.H. Slicher van Bath, Mensch en Land in de Middeleeuwen, bijdrage tot een geschiedenis der nederzettingen in Oostelijk Nederland, Assen 1944, en H. van der Linden, De Cope, bijdrage tot de rechtsgeschiedenis van de openlegging der Hollands-Utrechtse laagvlakte, Assen 1955.

De laatste beschouwingen over de prehistorie en de middeleeuwen in het noorden en oosten geven R.C. Hekker, De voorgeschiedenis van de boerderij in Oost-Nederland (Driemaandelijkse Bladen N.S., 7e jrg. 1955, blz. 81-97) en H. Hinz, Zur Entwicklung der Niederdeutschen Halle (Nordelbingen Band 23, 1956, blz. 17-22), terwijl voor het zuiden J. Bender-

[pagina 322]
[p. 322]

macher, Das Dach ohne Stuhl (Niederschrift über die Tagung des Arbeitskreises für deutsche Hausforschung in Monschau, 1953; blz. 16-30), enige aanwijzingen bevat. Als afzonderlijke gegevens dienen nog te worden vermeld: S.J. van der Molen, De historische landbouwkaart, een nieuw hulpmiddel bij de studie van het boerenhuis (Volksche Wacht, 8e jrg., 1943/'44, blz. 347-351) en J.G.N. Renaud, Een middeleeuwse hoeve in de polder Boudewijn Hartsland (Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 6e jrg. 1955, blz. 140-150).

De bijdragen over de na-middeleeuwse ontwikkelingen betreffen vrijwel uitsluitend bepaalde streken of gewesten, zodat een groepsgewijze indeling in dit geval beter door een volgens de provincies kan worden vervangen. Omdat de te vermelden uitvoerige studies tevens de eerder verschenen publicaties van betekenis behandelen, is afgezien van een opsomming van de laatste.

GRONINGEN - R.C. Hekker, De West-Groninger boerenplaats (Bulletin van de Kon. Ned. Oudheidkundige Bond, 6e serie, jrg. 4, 1951, blz. 67-87), dez., Het Oldamster Boer'nspul (Groningen, 30e jrg., 1948, blz. 84-96) en dez., De Saksische hoeve in Westerwolde (Driemaandelijkse Bladen NS, 3e jrg., 1951, blz. 97-108 en NS 4e jrg., 1952, blz. 1-9).
FRIESLAND - S.J. van der Molen, Het Friesche Boerenhuis in twintig eeuwen, Assen, 2e dr., 1943 (behandelt Friesland over de Tjonger en Ameland), dez., Het Saksische boerenhuis in Zuid-Oost-Friesland, Groningen 1941 (met medewerking van H. van der Vliet; beiden publiceerden afzonderlijk nog enige aanvullingen in Het Noorder Land, jrg. 1941/'42 en 1942/'43, in de Heereveense Koerier 1949 en 1950 en in de Friese Koerier 1954). O. Postma, Heeft het Friesche Boerenhuis in de zandstreken en op de klei dezelfde ontwikkeling doorgemaakt? (in: Een kwart eeuw Oudheidkundig Bodemonderzoek in Nederland, Meppel 1947, blz. 275-288), E.S. de Jong, De Fryske stjelp yn de Stellingwerven (It Beaken, 9e jrg., 1947, blz. 78-82), G.J.A. Bouma, Boerderijenboek, De nieuwe Friese boerderij, Amsterdam 1949 (betreft het vasteland en is vrnl. van belang voor de foto's en plattegronden) en G. Knop, Schylgeralân, een beschrijving van land en volk van het eiland ter Schelling, Leiden 1946, blz. 236-245 (geen ontwikkelingsgeschiedenis, maar een aantal belangwekkende hoewel verward gegroepeerde gegevens).
DRENTE - N.N. (J. Poortman?) Het Drentsche Boerenhuis (Meppeler Courant, 14, 21, 28 dec. 1934, 4, 25 jan. 1935), C.C.W.J. Hijszeler, Boerenvoortvaring in de Oude Landschap, Assen 1940 en S.J. van der Molen, Het Drentsche Boerenhuis en zijn ontwikkeling, Den Haag, 1941.
OVERIJSSEL - Van de vele opstellen van J. Jans, die slechts betrekking hebben op de architektonische verschijningsvorm, wordt hier alleen gewezen op: Landelijke bouwkunst in Overijssel (in: Overijssel o.r.v. Engelen v.d. Veen, Ter Kuile en Schuiling, Deventer 1931, blz. 238-254), van de talloze beschrijvingen van het losse hoes kunnen worden genoemd: M.W. Heslinga, De onderdelen van het Twentsche boerenhuis en hun benamingen (Tijdschrift van het Ned. Aardr. Gen. LVIII, 1941, blz. 285-311) en W.H. Dingeldein, Het ‘Losse Hoes’ Groot Bavel, Enschede, 2e dr. 1947, Over het midden der provincie bestaat niets van belang, over het westen: C.H. Ebbinge Wubben, Staphorst en Rouveen (Driemaandelijkse Bladen, 5e jrg., 1906, blz. 35-48), S.J. van der Molen, Oude Boerenhuizen in de Kop van Overijsel (Hamer, 2e jrg., 1941/'42, no. 6, blz, 20-23) en R.C. Hekker, De Kamper Stadserven (Historia, 13e jrg., 1948, blz. 17-21).
GELDERLAND - Naast het werk van Gallee, dat voor deze provincie - afgezien althans van de ontwikkelingsgeschiedenis - nog van waarde is, kan slechts worden gewezen op het rapport: Statistieke Beschrijving van Gelderland, Arnhem 1826, blz. 403-422, en op J.W. Kuiper, De laatste boerderij binnen de Singels van Nijmegen (Numaga, 4e jrg. 1957, blz. 103-107).
[pagina 323]
[p. 323]
Voor dezelfde ontwikkeling over de grens raadplege men: A. Zippelius, Das Bauernhaus am Unteren Deutschen Niederrhein, Wuppertal 1957.
UTRECHT - Over die gewest is niets van belang verschenen.
NOORD-HOLLAND - K. Uilkema, De huistypen in Nederland I, gestencilde eigen uitgave 1933, behandelt alleen het vasteland boven het IJ. Voorts R.C. Hekker, De Noord-Hollandse Stolphoeve, Assen, 1944, dez., Nieuwe bouwstoffen voor de geschiedenis van de Noordhollandse boerderij (De Speelwagen, 6e jrg., 1951, blz. 203-212), dez., De ontwikkeling van de Gooise hoeve (Oudheidkundig Jaarboek 1943, blz. 47-58) en S.J. van der Molen, Verwante greidboerderijen aan weerszijden der Zuiderzee (Nieuwsblad van Friesland, 22, 30 mei en 5 juni 1939).
ZUID-HOLLAND - Uitsluitend voor de gevelbehandeling moet worden genoemd: J. Verheul Dzn., Oude boerenhofsteden in Zuid-Holland, Rotterdam, 2e dr., 1937; dezelfde schrijver publiceerde nog een zevental werkjes van gelijke strekking over de omgeving van Rotterdam. De beste bijdrage over een Rijnlandse boerderij is nog steeds: J. le Francq van Berkhey, Een geregelde Hollandsche Boerewoning, Koe en Paardestal en Dorsch (in: Natuurlijke Historie van Holland IX, Leiden 1809). Het binnenduinse bedrijf met enkelrijige stal wordt beschreven door R.C. Hekker, Visserswoningen, bouwschuren en boerderijen te Katwijk aan Zee (In: Katwijks Volksleven, Leiden, 1951, blz. 50-65) en dez., Visserswoningen, rederijen en boerenhuizen in Noordwijk aan Zee (in: Noordwijks Volksleven, ter perse). Voor Goeree-Overflakkee zie men onder Zeeland.
ZEELAND - R.C. Hekker, De Zeeuwse hofstede, Middelburg 1951 (overdr. uit het Archief van het Zeeuwsen Genootschap der Wetenschappen, 1951).
NOORD-BRABANT - K. Uilkema, De huistypen in Nederland I, gestencilde eigen uitgave 1933, geeft het begin van de ontwikkeling op de zandgrond en in de westelijke polders, maar laat de jongere evolutie en de typen in de Langstraat en het Land van Altena buiten beschouwing.
LIMBURG - K. Uilkema, De huistypen in Nederland I, gestencilde eigen uitgave 1933, en R.C. Hekker, De ontwikkeling van het boerenhuis in Limburg (Publications de la Soc. hist. et arch. dans le Limbourg à M., LXXVIII-LXXXII, 1942-'46, blz. 25-83).

Ter verantwoording dient te worden vermeld, dat in het voorafgaande voor het eerst is getracht de ontwikkeling te beschrijven op Terschelling, van de middenlangsdeeltypen, van de dwarsdeeltypen in het Overmase en in het gebied tussen Maas en Waal, van de vormen in de Alblasserwaard, van de voerdeeltypen in de Hollands-Utrechtse grensstreken, van de voergang-typen in Zuid-Holland en de noordelijke Vechtstreek en van de Vlaamse-schuurtypen buiten west-Brabant. De voornaamste aanvullingen op of afwijkingen van de opvattingen in bovenstaande bijdragen betreffen ten slotte: de middeleeuwse ontwikkeling in het westen en zuiden, de oorsprong van de boerderijen op Wieringen en in het Bildt, van de zuid-Friese stelp en de Staphorster hoeve, de evolutie van het woongedeelte in Drente en Brabant, de konstruktie-veranderingen van het langgeveltype in Brabant en de oudste vormen op Goeree-Overfiakkee.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken