Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Arions vingertuig (1645)

Informatie terzijde

Titelpagina van Arions vingertuig
Afbeelding van Arions vingertuigToon afbeelding van titelpagina van Arions vingertuig

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.77 MB)

Scans (14.50 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Arions vingertuig

(1645)–Thomas Fonteyn–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Opdeunende verscheide minne-klagjes, koozingen, boertigheên, en andre rijmpjes en gezangen


Vorige Volgende

Tegen de znode Vrouwen.

Korte Redening.
I.

OM off ‘et Water zout is, te weeten, behoefdme, zeid Irenaeus, geen hele Oceaanen in te zlurrippen, wijl de zmaak, door de in-

[pagina 96]
[p. 96]

gullipping van enig droppel of twe, genoeg te weeten is. Zo ook om der Vrouwen hatelijkheid te vertoonen, behoef ik geen heele boekken, als Leviattannen, te maken, wijl een staaltje twe dry ‘er boozheid genoeg te kennen geefd, invoege, dat, zommige, wijl ‘er wispeltuirige hartnekkigheid, ‘er met de naam van een Vrou niet hebben willen verere, als Karinus int Treurspel van Zemele.

Iupijn, de vrouw, behoord gy bilk een quaed te namen,
Wijl, zoog ‘er noemd een Vrouw, de naam ‘er zal beschamen.

WY zullen ‘er oorspronk, van quaadheid en verdriet, met Pandora, wijlwe de heilgge lettren, hier in verby gaan, uytbeelden, waar van Heziodus zeid,

De Hemel gaff’er gunst om zunste an de menschen;
Het Aardrijk was gerust vol vreêdzaamgheid en wensschen:
   Maar deur een boze Feeks, gescharpt op alle doent
   Daar harteleet, en ramp elkander giftig zoend:
[pagina 97]
[p. 97]
In heel de wereld vol onzaaligheên gegooten,
Wen zy een doos, daar al ‘t verdriet in school, ontslooten
   En uytgelaaten heeft.

WY zouden, om ‘t gun door de Vrouwen te weeg gebragt is, te zeggen, ontallijkke geschiedboeken konnen opzlaan, als, hoe de Griekken en Trooijaanen, in de grond, om ‘t kavelen van een gaile schoonheid, zijn bedurven, na dat ‘er over de 10 jaren uit een dolle zinneloosheid, om gestreedde was: voords, hoe Konink Darius van Parzen, Latium, Konink der Schiten, om ‘et waigre van zen Dogter, met zeeven honderd duizend man, die van Schitien oorlog aangedaan heeft, en hoe hy, vrezende dat hem de weg van weederkeren, door ‘t afbreeken vanden Isterburg, mogt afgezneede zijn, en, wijl de viand geen geleegentheid gaf tot vegten, al bevende, wen hy tnegentig duizend man aftergelaten had, de vlucht nam; en honderd gelijkke meer; maar ‘et zou, in dit kleene werkje, ons te langk valle. Om dan ‘er quaadheid te bezluiten, zullen wyze met een heesze stem aldus uit zingen, Op de

Voois, Beur op u Hooft, tza Bruto.

[pagina 98]
[p. 98]
 
NOoit heeft de zee zo veele quaads ingezlokt,
 
Als ons der Vrouwen Mond
 
En daaden, hebben uit’ er boos riff geschokt
 
Vol stankx, in hart en grond
 
Dat yder gruiwd// en voor ‘er handel schuiwd
 
Met verschrikken.
 
Waar was ooit rouw// die groot was, die een Vrouw
 
Niet quam schikken?

II.

OM, iets, te zeggen van ‘er overdadige tooijing, dunktme ongeraden, veel te zeggen, heb ik niet voorme genoome, wil ‘er dan beknoopen en toegrendelen met deze volgende Rijmpjes, en Zangvaarzjes, die me’ al wat te zeggen hebben.

Print van een quade Vrouw.

 
Z’Is een Zwijn in morzig leeven,
 
Met een schoonen Diamant
[pagina 99]
[p. 99]
 
Door den neuze heên gevreeven,
 
Met een zonderbaar verstant.
 
Z’is een geutgat van moerassen,
 
Vol vergiftelijkke lucht:
 
Wijlze met ‘er brein en harszen,
 
Znoft naê zielverderfbre vrugt.
 
Z’is een Papegaai int znappen
 
Van ‘et gun ‘er ommegaat;
 
Z’is een Aexter in ‘et klappen,
 
Van een haavelooze praat.
 
Z’is een Paeuw int schendig pronkken.
 
Z’is een Aap op ‘t pluimde bed.
 
Z’is een Zeezireen int lokken.
 
Z’is een Bruids pop, altijt net.
 
Z’is een Kamaeljoen in’t zwaeien,
[pagina 100]
[p. 100]
 
Vol van wispeltuirigheên;
 
Naar ‘et waeien, zalze draeien,
 
Na de voorgang, zalze treên.
 
Z’is een Kokkedril in’t vleien.
 
Z’is een Zlang vol boos fenijn.
 
Z’is, in’t koozen, kriemen, schreien
 
Listiger dan Nikkers zijn.
 
Z’is een stailen top in’t klimmen,
 
Vol onlijdelijkke last,
 
Die van zand tot op de kimmen
 
Zit van onder aan getast.
 
Z’is een druipendak, en schoorsteen
 
Die geweldig rookt, en zmookt:
 
Z’is een, wat ze ken geen spoor treên,
 
Daar de Droes geen vuillus kookt.

   De Broek na ‘et Wammes.

[pagina 101]
[p. 101]

Op ‘t zellifde.
Toon: Esprit qui souspirez.
III.

 
ZY is een enge fles, vol water, daar veel Eegelen
 
Een schrolle Kikvors, doen veel harte pijn en rouw;
 
De fles, is, nauwe egt. de puit, de Man. de peegelen
 
De bitsgetongde bek, en znarlip van de Vrouw.

   I. Kats in zen Houwlijk.

An de Minnaars.
Toon: Je voudrois bien, ô Cloris, &c.
IV.

 
GY, Minnaars, die uw’ murruwheid en zmeulen
 
Laat bortle, eenwegshe’en, hoe zeer ‘et kookt,
[pagina 102]
[p. 102]
 
Wien niet geschied, zo lief, dan ‘t zmoddrig heulen,
 
Met die, die al uw vuirge liefde stookt.
 
Hoe? wilt ge niet uw’ hoofd eens ommewende,
 
En zien, zo dwars, de stof van uw elende?

An de znode Hellevegen.
Toon: Volez Petit Archer droict á Madame, &c.
V.

 
O Feeksen! die u wufte zinnerampen,
 
Volop komt aan uw goede Gaden klampen:
 
Foei uw eer gloeid als eenen vlam van lampen.
 
Nog torst u Minnebrand om Min te plegen
 
Met die, die nooit u wreevel kan beweegen,
 
Dat gy, tot hem, u toond, te zijn, geneegen.
 
Men zouw, zo het getall noch meerder hoefde,
 
Van Nikkers, u, wen gy zo breinloos schroefde,
 
Gebruikken, om te plagen de bedroefde.
[pagina 103]
[p. 103]
 
V gailheid, zouw ‘er lust niet konnen zaden,
 
Al wierze met de zwufte zwim beladen
 
Van Zatyrs kriel, en dartle Minnebaden.
 
Messalina beroemder dat z’onmagtig
 
Gemaakt had twintig mannen, sterk en krachtig,
 
Op enen tijd, en nog niet zat was zmagtig.
 
Hier nu ‘t bezluit; de Vrou, ‘et znoodst van allen,
 
Heeft ons deur heur bezukt en mallend mallen,
 
Ellendig, zie ‘er doente, laten vallen

   Niet zlimmer dan de grond van ‘t quade.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank