Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De groote tour (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van De groote tour
Afbeelding van De groote tourToon afbeelding van titelpagina van De groote tour

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.83 MB)

XML (1.17 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
non-fictie/pedagogiek
non-fictie/koloniën-reizen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De groote tour

(1983)–Anna Frank-van Westrienen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina XII]
[p. XII]
 
Leest dan wie gy zijt
 
aendachtelijck, verstaat
 
gesondelijck, oordeelt
 
heusselijck en vaert wel.

Jacob Cats in de voorrede tot zijn ‘Sinne- en Minnebeelden’ (de cursivering is van Cats).

[pagina 1]
[p. 1]

Hoofdstuk I
Presentatie van prospectusGa naar voetnoot*

‘Het kroost... maakt den ‘grand tour’ door Frankrijk en Italië’Ga naar voetnoot1

Aan het onderwerp van deze studie besteedt Huizinga in zijn ‘Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw’ precies één halve zin. Hij beschrijft opkomst en gewicht van de stand der magistraten, die hij beschouwt als aanstoker van deze beschaving en noemt als karakteristieke facetten van die ontwikkeling de bemoeienis tot vermeerdering van materieel bezit en het streven naar verhoging van maatschappelijk aanzien. Hierbij, zo merkt hij op, wordt ook de opvoeding van de jeugd aangepast: ‘Het kroost studeert rechten in Leiden, en maakt daarna den “grand tour” door Frankrijk en Italië.’Ga naar voetnoot2

Huizinga appelleert met het bezigen van die Frans-Engelse term aan het vermogen van zijn lezers om dit begrip lijn en kleur te geven. Want hij zelf laat het verder rusten. Een deel hunner zal daarbij zeker denken aan de Italiaanse reis van P.C. Hooft, of misschien aan de tocht door Frankrijk van de jonge Johan de Witt.

Andere lezers van Huizinga's ‘Nederland's beschaving’ associëren die tour wellicht met een typisch Engelse gewoonte gebonden aan de zeventiende en achttiende eeuw, toen jeugdige Britse mylords, vergezeld door gouverneur en gediend door knechten, het Kanaal overstaken om zich vervolgens in een karos te laten rondrijden over het Europese continent. Een duiding van zaken die in Engeland zelf ook nu nog populair is en enig recht van leven heeft als spotprent op achttiende-eeuwse passiviteit. Maar het is volstrekt onjuist dat de Engelsen het nationale monopolie met betrekking tot het maken van de ‘grand tour’ voor zich opeisen, ook al is die mythe in vrij recente Engelse publikaties nog eens nieuw leven ingeblazen.Ga naar voetnoot3

[pagina 2]
[p. 2]

Een voorstelling van de ‘Grand Tour’ als cultuurhistorisch fenomeen van Europese allure is, buiten de kring van vakspecialisten, niet gangbaar. De directe samenhang tussen de Engelse ‘Grand Tour’ en de Duitse ‘Kavaliersreise’ als twee aspecten van één en hetzelfde historische begrip is dan ook geen gemeengoed; evenmin als het besef dat de eigen, Nederlandse voorvaderen - levende ten tijde van de glorieuze Republiek - een belangrijk aandeel in die Grand Tour hadden.

Toentertijd was het maken van een ‘grand tour’ niet voorbehouden aan excentrieke mylords noch een continentaal privilege van ‘Hochfürstliche Durchlauchts’, maar usance in wijde kringen der welgeborenen, afkomstig uit vrijwel alle landen van Europa. Uit de Republiek der Lage Landen zogoed als uit Scandinavië, uit Oostenrijk, Polen, Bohemen en Hongarije; afkomstig ook uit Frankrijk en zelfs wel eens uit Italië.

De principiële opzet van zo'n reis als sluitstuk der opvoeding van jeugdige adel en patriciaat - zien en leren -, was steeds dezelfde. De feitelijke uitvoering was, afhankelijk van vele factoren, vatbaar voor talloze varianten. Maar hoe de cirkel of ellips van de Tour ook beschreven werd, steeds ging de lijn van omtrek door Frankrijk en dikwijls door Italië. Men maakte, zoals een Engelsman, Richard Lassels, in 1671 schreef, ‘the Grand Tour of France and the Giro of Italy.’Ga naar voetnoot4

Het gebruik van de term Grand Tour, ter benaming van een markant onderdeel van die educatiereis, gaat zeker terug tot 1605, toen een jonge Engelsman, Francis Windebank, toekomstig Secretary of State, zijn vader schreef over ‘un si grand tour’ die hij zojuist achter de rug had: door Frankrijk.Ga naar voetnoot5 Nadien hebben Engelse touristen dit begrip het Kanaal overgeloodst en het, getuige ook het citaat van Richard Lassels, in zijn oorspronkelijke Franse vorm in het Engelse spraakgebruik ingelijfd, ter aanduiding van héél die rondreis over het vasteland.

Ook in de Republiek had de Franse term ingang gevonden. Zo noteerde Johannes Thijs eind 1647 bij zijn terugkomst in Parijs, dat hij zojuist volbracht had ‘sans aucune rencontre avec la grace de Dieu le grand tour de France’.Ga naar voetnoot6 Johan Huydecoper verzond in de herfst van het daaropvolgende jaar een dergelijk heuglijk bericht naar Holland ‘J'ai faict le grand tour de France’ en ‘hebbende met mijne neven [van Gheel] den grooten tour van Vranckrijck volbrocht ten naesten by’ liet hij elders weten.Ga naar voetnoot7 In diezelfde jaren maakte Johan de Witt in zijn zakboekje een aantekening over toebereidselen voor de ‘grooten tour’.Ga naar voetnoot8 Dat was toen geen originele vondst van hem, want in 1624 had Maria van Reigersberch die

[pagina 3]
[p. 3]

vertaling al in haar correspondentie gebruikt, op een manier die doet vermoeden dat ‘den toer doen’ ook toen al in het Nederlandse spraakgebruik geheel was ingeburgerd.Ga naar voetnoot9

Het Nederlandse taalgebruik stelde naast ‘den grooten tour’ nog een tweede, nauw verwant begrip, de ‘kleenen tour’. Daarmee werd bedoeld een reisje door het Loire-gebied dat bij de heren touristen zeer populair was. Het is opnieuw Johan Huydecoper die het gebruik van deze term vastlegde toen hij, in het najaar van 1648, aantekende dat hij uit Saumur vertrokken was ‘om den kleenen tour te doen.’Ga naar voetnoot10 Maar zijn tocht naderhand door Italië omschreef hij als een reis door ‘den tuyn van Europa’.Ga naar voetnoot11 Een verdietsing van de ‘Giro of Italy’ is noch bij Huydecoper, noch in geschriften van één zijner landgenoten gevonden.

Dat er voor de tocht door de Duitse landen in de tour-terminologie een aparte naam ontbrak ligt, gelet op de geringe belangstelling der Nederlandse touristen voor die streken, voor de hand.Ga naar voetnoot12 Dan kwam Zwitserland, of juister, Genève, waar men graag een ‘tourtje op het lac’ maakte, er nog beter af. - Tenslotte werd Johan de Witts aanduiding voor het Engelse deel van zijn buitenlandse reis (dat wil zeggen buiten Londen) als ‘tourkien’, hoe bruikbaar ook, niet overgenomen door zijn landgenoten op tour.Ga naar voetnoot13

Terwijl in het Engelse spraakgebruik ‘grand tour’ zich tot de dag van vandaag wist te handhaven en zelfs een renaissance beleefde in de reclame-terminologie van het moderne reiswezen, raakte het Nederlandse equivalent, de ‘groote tour’ in het vergeetboek.Ga naar voetnoot14 Daarmee ging ook bij velen de notie verloren van het belangrijke Nederlandse aandeel in die Europese rondtocht, de educatiereis.

[pagina 4]
[p. 4]

Dat Nederlandse aandeel in het cultuurhistorisch verschijnsel van de Grand Tour naar aard en omvang te belichten, is de opzet van deze verhandeling. Bepaalde nieuwsgierigheid naar de belevenissen van Huizinga's kroost-op-tour het onderwerp van studie, ook de geografische begrenzing tot het grondgebied van de Republiek der Zeven Verenigde Gewesten lag daarin besloten, zogoed als het historisch verschiet. Het moge duidelijk zijn dat ‘zeventiende eeuw’ in de ondertitel is gebezigd niet als een vaste klamp op twee jaartallen, maar als een losse omheining van een zekere periode, een afbakening ingegeven door aard en hoeveelheid van het bijeengegaarde materiaal. Het leek te meer verantwoord deze tijdaanduiding te gebruiken, toen bleek dat van een wezenlijke verandering in doelstelling en interesse der touristen - tussen de reizen van Hooft en Jan Merens in 1600 en die van Wicher Pott in 1685 - tussen begin en einde der zeventiende eeuw, eigenlijk geen sprake was.Ga naar voetnoot15

Het lag voor de hand, gegeven de plicht der touristen tot journaalhouden en berichtgeving aan het ouderlijk huis, om allereerst een inventarisatie te maken van reisjournalen en brieven in Nederlands familiebezit en in openbare verzamelingen, en daarnaast een lijst op te stellen van bronnenpublikaties. De omschrijving, van de taak was duidelijk, de inventarisatie bleek tijdrovend en de uitwerking en vormgeving een rijkelijk ambitieus plan. Het gebruik van manuscripten is beperkt gehouden tot die welke in Nederland te achterhalen waren. Daarnaast zijn enkele gegevens verwerkt afkomstig uit buitenlandse archieven, maar van systematisch speurwerk buiten de grenzen is geen sprake geweest.Ga naar voetnoot16

Naast de reisverslagen van de touristen zelve, is een beperkt gebruik gemaakt van de overweldigende hoeveelheid reiswijzers die in de zestiende en zeventiende eeuw is gepubliceerd, te weten van die gidsen die, naar men mag aannemen, door Nederlandse touristen zijn gebruikt. Verder zijn er, ter typering van het genre

[pagina 5]
[p. 5]

reisverhandeling dat onder de verzamelnaam ‘ars apodemica’ in omloop was, enkele uit zeer vele van die reistractaten besproken.

Tenslotte is een dankbaar gebruik gemaakt van weer ander contemporain materiaal, ‘verstopt’ in een grote verscheidenheid van bronnen, als daar zijn uitgaven van brieven, gedichten, memoires en matrikellijsten, aangevuld door toevallige gegevens elders gevonden.

Van grondig onderzoek naar weer andere bronnen is bewust afgezien, ook al is er, gelet op de verrassende gegevens vervat in de correspondentie tussen François van Aerssen en Oldenbarnevelt, reden om aan te nemen dat het doorlezen van de rapporten die de ordinaris-gezanten naar Den Haag zonden, met meer vondsten beloond zal worden. Bijzonderheden overigens, die in de typering van de educatiereis hoogstwaarschijnlijk geen fundamentele verandering noodzakelijk zou maken.Ga naar voetnoot17 Evenmin zijn systematisch doorgewerkt de alba amicorum, waarvan een groot aantal bewaard wordt op de Koninklijke Bibliotheek; slechts een enkele is incidenteel in deze studie betrokken. Deze vriendenboekjes bevatten ongetwijfeld gegevens of aanwijzingen waardoor het mogelijk zal worden nieuwe namen toe te voegen aan de reeds lange lijst van touristen, maar vaak is zo'n nieuwe inschrijving pas mogelijk na vergelijking met gegevens die weer van elders zijn aangedragen.Ga naar voetnoot18

De literatuur over het onderwerp ‘Grand Tour’ is, om met de onnavolgbare Bates, auteur van ‘Touring in 1600’ te spreken ‘absolutely inexhaustible, the contemporary part alone being sufficient to provide any one with recreation - and sleep - for ten years.’ (389) Ook zij, die zich maar tot één aspect beperken beleven dit plezier en krijgen van de verveling hun deel!

Van de geraadpleegde moderne werken zijn alleen die publikaties opgenomen in de literatuurlijst, die een directe bijdrage opleverden voor deze studie. E.S. Bates' ‘Touring in 1600’ en Clare Howard's ‘English travellers of the Renaissance’, hoewel allebei ongeveer zeventig jaar geleden geschreven, gaven een bijzonder stimulerende aanzet tot nader onderzoek. Ook J.H. Hexter's boeiend essay ‘The Education of the Aristocracy in the Renaissance’ werkte inspirerend en Lipsius' denkbeelden over de educatiereis kregen ‘Geist und Gestalt’ dank zij G. Oestreich's professorale studies. J.W. Stoye was een zeer deskundig ‘weghwyser’ op de Grand Tour in zijn ‘English Travellers abroad’ en L. Schudt op zijn ‘Italienreise’ een erudiete cicerone. Ook van de mini-biografieën der Nederlandse juristen in Padua, vernuftig speurwerk van J. den Tex, is in allerlei opzicht geprofiteerd.

[pagina 6]
[p. 6]

Het resultaat van de studie dier verslagen en handelingen van touristen en historici is hier neergelegd in een zevental hoofdstukken; twee ter inleiding van vier met reiservaringen en één, zeer kort, ter afsluiting. In die vier hoofdbedrijven worden Huizinga's Leidse juristen, telgen dier magistraatsfamilies waarvan hij opkomst en gewicht schilderde, ten tonele gevoerd als touristen. Achtereenvolgens wordt het zoeklicht gericht op hun bedrijvigheid als reiziger, als student, als ‘heer van stand’ en als tourist. Rollen die zij met wisselend succes, maar steeds met verve spelen.

Ontstaan en eerste fase van de Groote Tour zijn onderwerp van het eerste deel van de tweeledige proloog (hoofdstuk II). In een poging om het tijdstip van ‘geboorte’ enigermate te fixeren, worden van een aantal touristen de veelal summiere bijzonderheden ‘in itinere’ verhaald. Tevens zijn in dit onderzoek betrokken een aantal factoren en omstandigheden die de opkomst van de Groote Tour in de hand werkten. Het verslag van een en ander heeft geen enkele pretentie van een afgerond geheel. Het is een ragdun spinsel van houvast naar houvast, een samenstel van lapidaire gegevens ten dienste van een betoog dat de opkomst van de Groote Tour in de tweede helft van de zestiende eeuw plaatst. Een stelling overigens, die aan houdbaarheid wint, wanneer blijkt dat juist in die tijd op vele plaatsen in Europa gezaghebbende voorstanders van de educatiereis van zich lieten horen. Op grond van hun uitlatingen en geschriften was het mogelijk voor de reisrage, die eind zestiende eeuw geheel jong Europa beving, één gemeenschappelijke noemer aan te wijzen en die als herkenbaar thema naar voren te halen. Ter aanduiding en onderstreping van het belang van dit Leitmotiv van Grand Tour en Groote Tour kreeg dit hoofdstuk ondanks zijn wat zwevende inhoud, in titel en motto een zeer besliste uitspraak mee. De titel is een doorzichtige parafrase en het motto, pas aan het einde van het hoofdstuk volledig geciteerd, brengt het ideële principe van de Groote Tour onder woorden.

In hoofdstuk III, ‘Wikken en Wegen’, komen ouders en opvoeders aan het woord die, bij het opstellen van een plan voor zoonliefs educatiereis, voor- en nadelen van een bezoek aan verschillende landen en verblijf in bepaalde plaatsen tegen elkaar afwegen. In de voorbereidende beslommeringen heeft de aanstaande tourist een eigen aandeel.

Dat er enkele bezwaren verbonden zijn aan een anatomische werkwijze, waarbij de jongeman-op-reis gevierendeeld wordt, valt niet te ontkennen. Het is daarbij onvermijdelijk dat aan individuele ervaringen der touristen te kort gedaan wordt. Dit nadeel ware te ondervangen geweest door aan het begin van deze studie de inhoud weer te geven van één bepaald journaal, als een doorlopend, samenhangend reisverslag van één bepaalde tourist. Daarvoor zou geknipt zijn het (niet gepubliceerde) dagboek waarin de zoon van P.C. Hooft, Aernout Hellemans Hooft de belevenissen vastlegt van zijn ‘orthodoxe’ Groote Tour. Orthodox in die zin, dat zijn reis alle kenmerken vertoont van een typische Groote Tour. Immers, het journaal is bijgehouden door een jongeman van patricischen

[pagina 7]
[p. 7]

huize, die op reis gaat na een universitaire studie te Leiden en een rondgang maakt door de landen die liggen op het circuit van de conventionele Groote Tour; een jongeman daarenboven die, in zijn weergave der gebeurtenissen reageert op hetgeen hij beleeft en entameert als het gros der touristen. Kortom, Aernout Hooft is een welhaast volmaakt model van het type tourist uit het midden der zeventiende eeuw. Toch is, toen bleek dat deze anatomische les in lengte uitliep, afgezien van weergave van Aernout's reis, in de overtuiging dat dit méér dan van het goede te veel zou zijn.

Als tweede bezwaar tegen een hanteren van het lancet zou aangevoerd kunnen worden dat zo'n werkwijze ten koste gaat van het opnemen van allerlei bijzonderheden die sommige reisverhalen een coloriet verlenen dat in kleurloze geschriften van andere journalisten ontbreekt en juist bij touristen van grote naam node gemist wordt. Zo zijn de journalen van Pieter Teding van Berkhout, van zijn zwager Coenraad Ruysch en van Constantijn Huygens-fils, ieder naar eigen schrijftrant en interesse, veel leesbaarder dan de droge notities waarmee P.C. Hooft en Johan de Witt zich als ‘reis-heuchenis’ vergenoegden. Maar, zo moge blijken, heel de verscheidenheid van onderwerpen die de touristen in hun journalen ter sprake brengen, is bij allen min of meer dezelfde. Daarom telden, welbeschouwd, de nadelen verbonden aan het versnijden der journalen minder zwaar dan het voordeel: de verschillende facetten die karakteristiek zijn voor de educatiereis komen duidelijker tot hun recht. Bovendien was een chronologische behandeling per journaal vervelend en vermoeiend geworden, maar het zou ook, veel bezwaarlijker, een vertekening van continuïteit en frequentie der educatiereis hebben opgeleverd, als gevolg van de willekeurige verspreiding door de jaren heen van het aantal journalen dat behouden bleef.

Het is immers toeval dat zoveel documenten uit de jaren rond 1650 bewaard zijn gebleven. Het is daarbij een gelukkig toeval dat voor de beginjaren der zeventiende eeuw ook rijke buit viel binnen te halen. Zoals omgekeerd bijvoorbeeld het spoorloos verdwijnen van Willem van den Vondels reisdagboek een waar verlies is. Van zijn uitvoerige tour door Frankrijk en Italië tussen 1624 en 1626 zijn slechts enkele details bekend uit drie brieven naar huis geschreven.Ga naar voetnoot19 Van Constantijn Huygens jr. bleef wel diens journaal van de reis door Frankrijk en zijn winter te Genève behouden, maar het verslag van zijn tocht door Italië ging

[pagina 8]
[p. 8]

verloren.Ga naar voetnoot20 Misschien zou geduldig zoeken in de Huygens-papieren beloond worden met het terugvinden van het doorlopend relaas van de reis die Christiaan en Lodewijk Huygens in 1655 in Frankrijk maakten, voorlopig blijft het bij een brok van dit journaal en een aantal brieven. Johan Huydecoper zal zeker ook vanuit Italië zijn familie op de hoogte gehouden hebben, maar die brieven ontbreken in het familie-archief. En zo is er meer.Ga naar voetnoot21

 

De ondertitel deze studie meegegeven, dient ter typering van een buitenlandse studiereis in het kader der opvoeding van jonge patriciërs. Een verblijf in het buitenland waarbij deze jongeren zich beijveren die algemene kennis en kunde op te doen, die hen moet voorbereiden op een maatschappelijke bestemming als ‘goed en deftig regent’ dan wel op een functie in diplomatieke, militaire of prinselijke dienst.Ga naar voetnoot22 Het gaat in het navolgende uitdrukkelijk niet om het volgen van jongelieden die op hun ‘peregrinatio academica’ verdieping van vakkennis zoeken, als inleiding tot een wetenschappelijke carrière. Anders gezegd: deze studie beoogt de tekening van één sujet, de tourist op educatiereis; voor diens pendant, de student op academiereis is binnen de omlijsting van deze schets geen plaats.

Het lijkt wat overdreven om dit verschil zo breedvoerig te omschrijven; in de benamingen ‘educatiereis’ en ‘academiereis’ is het fundamentele verschil tussen beide toch al duidelijk aangegeven. De educatiereis wordt gemaakt ter voltooiing van een maatschappelijk georiënteerde opvoeding, de academiereis is sluitstuk van een wetenschappelijke opleiding. Toch geeft classificatie wel eens moeilijkheden, want vaak is de oppervlakkige gelijkenis tussen tourist en ‘academist’ frappant. Immers, en route door Frankrijk en Italië treden tourist en student regelmatig in elkaars voetsporen, hun bestemming voert hen herhaaldelijk naar dezelfde plaatsen, waar zij beiden als toerist dezelfde bezienswaardigheden aflopen. Dàn pas lopen hun wegen uiteen. De tourist oefent in de Rij-academie,

[pagina 9]
[p. 9]

de student loopt college aan een universiteit, de tourist zoekt entree in de salons der monde, de student prefereert het gezelschap van geleerden.Ga naar voetnoot23

In concreto is het pas mogelijk om een bepaalde jongeman naar de éne dan wel naar de andere groep te verwijzen, wanneer de vaak karige gegevens over diens buitenlandse reis gecombineerd kunnen worden met aanvullend materiaal. Inschrijving in een matrikellijst, vertoon van een universitaire bul, opdracht in een album amicorum alléén, zijn voor etikettering volstrekt ontoereikend.

 

Over de rol en het aandeel van de Nederlandse adel op tour is geen duidelijke uitspraak te doen, zolang de betreffende gegevens gering zijn. Daar waar op reis als representanten van de élite uit de grote monarchieën van Engeland en Frankrijk en de talrijke Duitse vorstendommen de ‘noble and gently born’ optreden, zijn hun Nederlandse tourgenoten patriciërs van burgerlijke afkomst. In de republikeinse en beste zin des woords. Zij zijn het die de Groote Tour het Nederlandse stempel opdrukken. In hun gezelschap reizen, zonder zich in doen en laten wezenlijk van de anderen te onderscheiden, vele leden van de jonge, nieuwbakken adel. Met dit adjectief wordt niets anders aangegeven dan het recente verleden waarin gedurende de zestiende en in het verloop van de zeventiende eeuw dat adeldom in den vreemde was en werd verleend als koninklijke geste van Engelse, Franse en Zweedse monarchen.Ga naar voetnoot24

Of de telgen uit de geslachten der oude landadel, die meestal gekoppeld worden aan de provincies Utrecht, Gelderland en Overijssel, veel bijdroegen tot versterking der touristen-gelederen, is een vraagteken gebleven. Friesland had zijn Burmania's, wier reistraditie in het opvoedkundig vlak zeker even ver terugging als in Groningen bij het geslacht Coenders.

Waren de jonkers op reis onafscheidelijk van hun ‘burger’ tourgenoten, eenmaal terug in eigen land gingen zij ieder huns weegs, om op verschillende posten het algemene belang te dienen; de jonker in het leger of de diplomatie, bij gelegenheid aan het stadhouderlijk hof, de patriciër in een stedelijk of gewestelijk bestuurscollege.

Het ontbreken van een beschouwing der godsdienstige overtuiging van de tourist zal hopelijk niet als een ernstig gemis worden aangerekend. Onder

[pagina 10]
[p. 10]

volledige erkenning van de formidabele invloed der religie - verscheurend en verstikkend evenzeer als verheffend - op vrijwel alle facetten van de samenleving in de Republiek, lijkt het toch onwaarschijnlijk dat een notitie van het credo van de individuele tourist verandering in het beeld der educatiereis zou bewerkstelligen. Omgekeerd mag in de schildering van de tourist, in overgrote meerderheid van niet-katholieken huize, een observatie van zijn gedrag en reactie onderweg in roomse streken en landen niet ontbreken. Aan zaken des geloofs, al vóór het vertrek naar het buitenland een punt van ernstige discussie, zal bij verschillende gelegenheden tijdens het gadeslaan van de tourist aandacht gegeven worden.

Als vierde tekortkoming zal een kritisch lezer wellicht het ontbreken aanmerken van een paragraaf over de educatiereis in zijn ‘multi-nationale’ verschijningsvorm, van een vergelijking tussen de Groote Tour der Nederlanders, de Grand Tour der Engelsen, de Duitsers op Kavaliersreise en de Fransen tijdens hun ‘Promenade’.Ga naar voetnoot25 Een vergelijking tussen verschillende dier Europese ommegangen is, zoals reeds werd aangegeven, alleen gemaakt wat betreft de aanloopperiode in de tweede helft der zestiende eeuw, teneinde het ideële uitgangspunt te belichten dat alle gemeen hebben, maar is niet doorgetrokken naar de zeventiende eeuw. Potentieel is het heel goed mogelijk om Groote Tour en Grand Tour tot in finesses met elkaar te vergelijken; het onderwerp ‘Grand Tour’ is immers in de Engelse literatuur al sinds lang ‘overwritten’. Maar voor de lezer, opnieuw op sleeptouw genomen door Europa, zou zo'n rondreis, zelfs in hoog tempo gemaakt, weinig anders dan herhaling en terugzien betekend hebben. In gaan en staan, in doen en laten vertonen Engelsen en Nederlanders op tour grote gelijkenis. In deze uitspraak ligt de uitkomst van zo'n vergelijkend onderzoek eigenlijk al besloten.Ga naar voetnoot26

Eenzelfde gevoelen van déjà vu zou vermoedelijk de lezer bekruipen wanneer hij, ten derde male tot reizen veroordeeld, nu de gangen van Duitse Kavaliere moest volgen bij hun bemoeienissen ‘Weltkenntnis zu erlangen’ en ‘die groben mores patrios’ in te ruilen voor ‘weltmännischen Schliff’.Ga naar voetnoot27 Trouwens, een

[pagina 11]
[p. 11]

verslag over dergelijke ‘Bildungsreise’ zou bijzonder lapidair uitvallen, zolang hetgeen hierover gepubliceerd is slechts in losse tijdschriftartikelen is neergelegd, of verstopt in monografieën over een aangrenzend onderwerp.Ga naar voetnoot28 Dit probleem, gebrek aan monografieën, doet zich ook, in nog sterker mate voor, wat betreft de ‘voyages’ en ‘promenades’ der Franse messieurs.

Of dit excuus ook geldt ten aanzien van de educatiereis der Zweden, Denen, Polen, Hongaren, Bohemers en Moraviërs? Hier is het geen kwestie van schuld gooien op Franse en Duitse historici, maar van een gebrek aan taalbeheersing, dat bestudering van publikaties over Scandinavische en Middeneuropese touristen in de weg staat.Ga naar voetnoot29

Toch is er, ook zonder die wetenschap, voorshands weinig reden om aan te nemen dat de aspiraties van ‘Mr Rosekrans’ (de Deense edelman die in Italië Aernout Hooft tot zijn kennissenkring rekende), in andere richting gingen dan die der twee Poolse graafjes Grudzinski, die ter scholing in ‘l'usage du monde’ naar West-Europa gezonden werden. Of dat de opdracht ‘alle ihrem, Stande wohlanstehenden Wissenschaften und Tugenden zu erwerben’, die de dertienjarige Oostpruisische vrijheer Friedrich zu Eulenburg en zijn iets oudere vriend Ahasverus, Graf Lehndorff in 1653 op hun Kavalierstour was meegegeven, niet even bruikbaar zou zijn geweest als reisdevies voor Franz Christoph I, Graf Khevenhüller, die tussen 1604 en 1609 Europa verkende.Ga naar voetnoot30

[pagina 12]
[p. 12]

Huizinga heeft betoogd, in de hiervoor aangehaalde passage uit zijn ‘Nederland's beschaving’, dat in de huizen van de koopman-magistraat de kern en de eigen aard van die beschaving gezocht moet worden. Het ligt voor de hand zich af te vragen in hoeverre die beschaving mede gevoed is door datgene waarmee het kroost op Groote Tour in aanraking kwam; een kwestie die in het laatste hoofdstuk ter sprake komt. Daar wordt voor de laatste keer de tourist op de ontleedtafel gelegd, in een poging tot evaluatie van de educatiereis als belevenis die medebepalend was voor beschavingsniveau en maatschappelijke carrière van de tourist. Een ontleding die echter in vraagtekens blijft steken. Zijn eigen plaats in het gehele beschavingsbeeld van de zeventiende eeuw moet de tourist nog worden toegewezen.

Toch is, na afweging van alles dat terzijde werd gelegd tegen dat materiaal dat wel voor behandeling in aanmerking kwam, de oogst groot en van voldoende kwaliteit en verscheidenheid om het resultaat van eerste onderzoek hier vast te leggen. Wat volgt, kan niet meer zijn dan een schets. Een tekening waarin de figuur van de tourist centraal staat, maar waar diens entourage van voor- en achtergrond nog tal van vage partijen en discrete schaduwen vertoont.

Er is met potlood gewerkt, in het besef dat de tijd voor het hanteren van de burijn nog niet rijp was, maar met de hoop dat althans de contouren van de tekening duidelijk en raak zijn.

voetnoot*
Noten zijn op de gebruikelijke manier - met superieure cijfers - aangegeven. Cijfers tussen haakjes betreffen verwijzingen naar bronnen, wanneer uit de context duidelijk blijkt welke bron is bedoeld.
voetnoot1
Huizinga II, 443.
voetnoot2
Ibid.
voetnoot3
Zo bijv. G. Trease, ‘The Grand Tour’, 3, die terloops toegeeft dat de Grand Tour geen ‘exclusively British phenomenon’ was, maar die als voorbeeld van ‘continental travellers’ slechts twee namen noemt: Philippe Duplessis-Mornay en Goethe. Ook Chr. Hibbert, ‘The Grand Tour’, bepaalt zich tot Engelsen en tot de achttiende eeuw. Het fraai geïllustreerde ‘coffee-table book’ van Burgess en Haskell ‘The Age of the Grand Tour’ concentreert zich eveneens op de achttiende eeuw, een tijdperk waarin ‘undoubtedly English men and women dominated the scene’ (voorwoord).
voetnoot4
Geciteerd is hier R. Lassels, ‘The voyage of Italy’, naar een passage bij Stoye 196.
voetnoot5
Educatiereis, een typerende term die in andere Nederlandse publikaties wel gebruikt werd, bijv. door J. de Wal en J.J. van Rappard. Stoye 66.
voetnoot6
Thijs 68.
voetnoot7
Brieven uit Saumur, 16 sept. 1648, en daarvoor ook al uit Genève en vanuit La Rochelle, 16 juli 1648.
voetnoot8
De Witt I, notitie van 21 febr. 1646.
voetnoot9
Brief uit Middelburg, 22 okt. [1624]. Grotius, Briefw. II, 405-407. Zie ook hfdst. III, 58. Maria van Reigersberch schrijft over reisplannen gemaakt voor Dirk Graswinckel. Dirk zou tot voorjaar 1625 in Parijs blijven en dan ‘den toer van Vranckrijck doen’.
voetnoot10
Aantekening in zijn kopie-boek, 9 okt. 1648. Louter plezier-reizen werden in het Nederlands aangeduid als ‘speelreisjes’ zo bij Gerard Hinloopen die er verscheidene maakte en beschreef.
voetnoot11
Brief aan zijn vader, Genève, 29 jan. 1648. Van Buchell gebruikt de Latijnse vorm ‘gyrus’. Evenals Erpenius.
voetnoot12
Het ontbreken in de Nederlandse taal van een passend zelfstandig naamwoord voor iemand die de Groote Tour maakt dwong tot het maakwerk van ‘tourist’. Het is echter behelpen, want slechts in schrijftaal valt een tourist van een toerist te onderscheiden.
voetnoot13
De Witt I, notitie van 14 juni 1647.
voetnoot14
In 1856 neemt Thomas Cook een gezelschap mee op een ‘grand circular tour on the Continent’. Pudney 115. In een klassiek kinderboek, J.M. Barrie's ‘Peter Pan in Kensington Gardens’[London 1906], maakt dit droomjongetje de ‘Grand Tour of the Gardens’. Fr. Alderson, ‘The new Grand Tour’(naar India) wordt aangekondigd met de woorden: ‘In this age of travel the term Grand Tour is en vogue again’ (Times Literary Supplement, 11 juni 1971). Twee maanden later krijgt de bespreking van een wetenschappelijk ruimtevaartproject tot titel ‘Grand Tour naar de buiten-planeten’ (Elseviers Magazine, 28 aug. 1971). Reisbureaus spelen op het ‘snob-appeal’ door te adverteren met groepsreizen als ‘Grand Tour d'Asie’, ‘Grand Tour door Hellas’ en ‘Grand Tour of Holland’. -Nederlandse historici houden zich aan de Franse term. Zo Den Tex in een passage over de zonen van Oldenbarnevelt. Den Tex, Oldenbarnevelt II, 506; Heringa 56, 81.
voetnoot15
Deze beperking tot de zeventiende eeuw impliceert allerminst dat de Groote Tour nadien niet langer usance was. Ook uit de achttiende eeuw zijn tal van reisjournalen bewaard. Zo dat van Jan Teding van Berkhout uit 1739-1741 (familie-archief T.v.B. nr. 353); van verschillende leden der familie Fagel, waaronder het journaal van François Fagel uit 1759-1761 (A.R.A., coll. Fagel); van Johan Meerman uit 1774-1776 (K.B.); van een Van Hoorn uit 1777 (K.B.); van H. en J.A. de Hochepied uit 1775-1776 (U.B. Leiden). Onderzoek dier journalen zou moeten uitwijzen of er een essentiële wijziging optrad in doelstelling en uitvoering der Tour ten opzichte van die der zeventiende eeuw. Een onderbreking gedurende de Napoleontische tijd lijkt waarschijnlijk; hervatting nadien niet onmogelijk.
voetnoot16
In de loop der jaren van dit onderzoek kwamen meer handschriften aan het licht dan hier verwerkt zijn. Bijvoorbeeld de reisjournalen van Ernst Brinck, die pas na hardnekkig zoeken teruggevonden werden (R.A. Gelderland, Arnhem). Evenmin is het viertalig journaal verwerkt van Adriaan baron van Overschie (dat berust bij de K.B.), die aanvankelijk voor Zuidnederlander versleten werd; een journaal waarvan het belang - in vergelijking met en aanvulling op het journaal van Coenraad Ruysch - pas duidelijk werd in een vèrgevorderd stadium van onderzoek. (Van Overschie genoemd bij Ruysch vanaf II, f 30r.) Evenmin zijn alle journalen in particulier bezit bekeken die nu geregistreerd staan in het Centraal Register van particuliere archieven, aanwezig op het A.R.A. 's-Gravenhage. Helaas zijn de gepubliceerde journalen nauwelijks geannoteerd.
voetnoot17
Voor een dergelijke berichtgeving van Engelse gezanten zie Stoye 15-17.
voetnoot18
Van de Alba amicorum op de K.B. zouden bijv. die van Ernst Brinck (zie hfdst. V, 134) en Frans Banningh (1605-1655, met inscripties uit Bourges en Poitiers) voor studie in aanmerking komen. Evenals, uit Frans bezit, alba van Franse ‘maîtres d'exercices’ als door Gandilhon, Frijhoff, Moes en Tranchau gesignaleerd en beschreven. Ook het album van Hans Hoch, vreemdelingengids in Rome, is in dit verband interessant. Zie hfdst. VII, 282.
voetnoot19
‘Mijn gantsche reijs van vooren tot den achteren hebbe ick bij geschrift gestelt’ schrijft Willem van den Vondel uit Rome, 1 maart 1625. Sterck 37 meent dat de ‘Voyagie door Vrankrijk en Italiën, door H. Swol, Justus [Jacob] Baeck, J. van Erp, A. Moorman, Guillam van den Vondelen en G. van den Berch, gedaan in 't Jaar 1624’ in 1750 te Amsterdam geveild bij Jacobus Marcus en daar aangekocht door Angelkot, het journaal moet zijn van Willem van den Vondel. Maar het kan, gezien de volgorde der namen, evengoed het werk zijn van de laatstgenoemde. Het is bijzonder jammer dat dit journaal verdwenen is, omdat er juist uit die twintiger jaren geen enkel dagboek of serie brieven bewaard bleef.
voetnoot20
Lang na Constantijns terugkeer van zijn gyro, zinspeelt zijn vader nog eens op dit journaal. Over de route van zijn gyro is wel het een en ander bekend. Zie Biografische notities.
voetnoot21
Bijv. Wicher Potts ‘Notula’ uit Engeland en Italië, waarnaar hij verwijst in zijn brieven. François van Aerssen van Sommelsdycks ‘Voyage d'Italie’ begint in Rome, midden in een beschrijving van het palazzo Borghese; het voorgaande en het volgende (na de gyro) is spoorloos. Zie de inleiding tot het gepubliceerde gedeelte door L.G. Pélissier. Schotel publiceert acht bladzijden uit het journaal van George de Mey over een reis door Engeland en Frankrijk tussen 1651 en 1654 en ruim één pagina uit het reisverhaal door dezelfde landen van De Mey's zoon Willem, uit de jaren 1679, 1680. Maar waar die journalen te vinden zijn? G. de Mey 205-214; W. de Mey 28,29. Huydecoper is eind februari 1650 in Napels. A. Hooft f 97r.
voetnoot22
Dirk Graswinckel, in een ‘Instructie waarna de jonge heeren hare studiën kunnen dirigeren, zoo in de militie, politie, als in de rechten, om vervolgens deftige en goede regenten te kunnen werden’ (familie-archief Huydecoper; Steur nr 2225). Op dit stuk is aangetekend dat het niet zeker is of de Graswinckel, heer van Holy (1600-1666) deze instructie opstelde, dan wel een familielid.
voetnoot23
Naar analogie van P. Dibons definitie van de peregrinatio academica als de ‘voyage de fin d'études’ kan voor de grand tour de term ‘voyage de fin d'éducation’ dienst doen. Ook Dibon wil, juist op grond van de verwarrende gelijkenis, tourist en academist streng gescheiden houden. Maar in het verloop van zijn betoog blijft die afbakening niet duidelijk gehandhaafd. Het is een aanduiding te meer dat er wat schort aan de voorstelling die men zich maakt van de educatiereis, wanneer zelfs Dibon bij zijn opmerkingen over de studie-objecten der touristen, behalve het leren van vreemde talen, uitsluitend de luchtiger programma-punten, de zg. ‘exercices’ noemt. (8) Omgekeerd wekt Frijhoff in zijn artikel over de leerlingen der Rij-academie in Angers de indruk alsof ook die exercices tot het studieprogramma van studenten op hun peregrinatio academica behoorden. Ook in zijn proefschrift doet hij de Groote Tour geen recht.
voetnoot24
Heringa 77-80.
voetnoot25
‘Promenade’ is de uitdrukking die Philippe Duplessis-Mornay gebruikte in verband met een buitenlandse reis van zijn zoon. Zie hfdst. II, noot 33. Verder is noch in de Franse literatuur, noch in documenten uit de zestiende of zeventiende eeuw, een andere aanduiding gevonden dan het neutrale ‘voyage’. Wijst dit er op dat buitenlandse reizen in het Franse opvoedingspatroon der zeventiende eeuw minder gewichtig waren dan elders? Waar had immers, toen geheel Europa naar Frankrijk pelgrimeerde, een gentilhomme buitenslands beschaving te zoeken, behalve in Italië? Schudt weet voor die tijd maar drie voorbeelden te noemen: de hertog de Rohan in 1600, de hertog de Chevreuse in 1664 en de markies de Seignelay in 1671. Schudt 105, 55, 106. Toch is het contingent Franse touristen groter geweest. Bady 397, 398. Aernout Hooft en zijn Hollandse vrienden eten in Venetië herhaaldelijk in gezelschap van Poolse, Deense, Duitse en Franse heren. Bijv. ff 53v, 55r,v, 57r. Ook in Rome behoren vele Franse messieurs,die hij bij name noemt, tot zijn kennissenkring (f 84r). Wicher Pott telt in 1686 onder zijn Romeinse kennissen Franse adel in het meervoud. Brief uit Rome, 31 jan. n.s. 1686.
voetnoot26
Stoye's samenvatting (449 e.v.) is, met kleine wijzigingen, ook van toepassing op de Groote Tour.
voetnoot27
Csáky-Loebenstein 414; Schadendorf 36.
voetnoot28
Voor literatuuropgave zie H. de Ridder-Symoens, ‘Adel en universiteiten in de zestiende eeuw’, 413, noot 13. In verschillende andere publikaties in dit artikel genoemd, komt ook de Kavaliersreise ter sprake. Zo bij O. Brunner ‘Adeliges Landleben’. Als een der eersten in Duitsland schreef G. Steinhausen een aantal artikelen hierover: ‘Beiträge zur Geschichte des Reisens’; ‘Die Anfänge des französischen Litteratur- und Kultureinflusses in Deutschland’ en ‘Die Idealerziehung im Zeitalter der Perücke’. Tezelfder tijd publiceerde V. Hantzsch ‘Deutsche Reisende des 16ten Jahrhunderts’. Verder bevatten de werken van Brunot en vooral die van Schudt materiaal voor de Duitse Kavaliers-reise. In een recensie van Stoye, ‘English Travellers’ stelt W. Treue een werkprogramma op voor een studie over de Duitse Bildungsreise. Een opgave die in ‘Reiseberichte als Quellen europäischer Kulturgeschichte’ opnieuw aan de orde komt, verwerkt in een veel meer omvattend programma van ‘Aufgaben und Möglichkeiten der historischen Reiseforschung’. (Deze belangrijke bundel - onder redactie van A. Ma̦czak en H.J. Teuteberg - verscheen toen ‘De Groote Tour’ al geschreven was.) Over de Tour der Oostenrijkse heren schreef E.-M. Csáky-Loebenstein ‘Studien zur Kavalierstour...’, een sterk verkorte weergave (met aanvullingen) van haar Weense dissertatie van 1966, gepubliceerd onder haar meisjesnaam (niet in de handel). Voor de volledige titels der publikaties in deze noten genoemd, zie overzicht B.
voetnoot29
N. Mout geeft bijzonderheden van tours der Tsjechische adel in de zestiende eeuw in haar ‘Bohemen en de Nederlanden’, 37 e.v. Voor reizen der Zweden zie E. Wrangel, ‘De betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden...’. Voor gegevens over de educatiereis der Zuidnederlanders zie het hierboven, noot 28, genoemde artikel van De Ridder-Symoens en Schudt 131, noot 262.
voetnoot30
A. Hooft f 108r. ‘Rosekrans’ zoù ook een Nederlander kunnen zijn; de naam komt bijv. in Hoorn veelvuldig voor. Over de reis der twee Polen zie het artikel van B.Z. Daszynska. Marion, Gräfin Dönhoff (138-144) beschrijft de reis der heren uit Oost-Pruisen en noemt ook die van één harer voorvaderen. Csáky-Loebenstein (416-423) bespreekt die van Graf Khevenhüller.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken