Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het mannetje in de molenkolk

Joost herinnerde zich ook Bruno, de hond, waarmee hij zulke goede maatjes geweest was.

Op een keer lag hij weer op zijn buik, in het gras, om in de donkere molenkolk te kunnen kijken.

Bruno zat naast hem, de staart in een halve cirkel om zich heen, de tong uit de bek, want het was warm. Joost

[pagina 9]
[p. 9]

had met hem gestoeid, tussen de madeliefjes en de paardebloemen aan de dijkglooiing.

Dat had Bruno erg leuk gevonden, nu zaten ze beiden wat uit te rusten van de vermoeienissen van het spel.

En toen Joost daar zo lag, ver over de rand van de kolk heen met zijn bovenlijf, meende hij iets te zien.

Hij schrok er zo van, dat zijn hart haast stil bleef staan.

Het was niet de stem, want een stem kun je niet zien en bovendien was het klaarlichte dag. Nee, het was iets anders.

Misschien was het wel het mannetje, dat kleine jongens met zich mee in de diepte sleurt.

Joost was dikwijls genoeg tegen hem gewaarschuwd. ‘Denk om het mannetje, Joost’, placht zijn moeder te zeggen. ‘Als die je te pakken krijgt, is het met je gedaan. Niet te dicht op de kant van de wal komen.’

Hij was erg nieuwsgierig om het mannetje te zien, daarom boog hij zich zo ver voorover.

En toen Joost nog verder over de rand kroop, stak het mannetje werkelijk zijn lange, met kroos behaarde arm uit en trok hem met zich mee in de diepte.

‘Had ik het maar niet gedaan!’ wilde hij schreeuwen, maar er kwam niets anders dan wat geborrel, want onder water kun je niet schreeuwen.

Er was een wonderlijk gebruis in zijn oren, het leek wel, of het water ruizelde: ‘Dan had je maar niet te dicht bij me moeten komen, je weet toch wel, dat het mannetje er huist en op kleine kinderen loert!’

Maar het mannetje sloeg de beide armen om hem heen, zo stijf, dat hij zich niet meer verroeren kon.

Het was angstig en prettig tegelijk.

‘Kom maar met me mee’, borrelde het mannetje. ‘het is zo erg niet als het wel lijkt. Het hindert niets, dat je in

[pagina 10]
[p. 10]

het water gevallen bent, je zult eens zien, hoe gezellig het bij me is.’

En toen had het mannetje hem meegenomen, altijd maar verder de diepte in. Hij bracht hem ver, ver onder het riet, daar waar de witte wortels van het riet een dicht vlechtwerk vormden.

Er klonk een wonderlijke muziek. Het had iets van het liedje van de speeltoren, maar toch ook weer anders. Het was niet het wijsje van de Twee Koningskinderen en ook niet dat van het Loze Vissertje. Het zong van vreemde avonturen, als hij maar stil bleef liggen in de armen van het mannetje, dat het goed met hem voorhad.

En Joost luisterde er naar, hij scheen er niet genoeg van te kunnen krijgen. Hij vond het helemaal niet erg, in de armen van het watermannetje te moeten liggen. Het was, alsof hij in zijn bed lag, in de molen en zijn moeder hem toedekte. Ook meende hij, door de bedsteegordijnen heen, het gezicht van zijn vader te zien, die hem goedig toeknikte.

En juist, toen hij zo'n slaap kreeg, dat hij niet meer wakker kon blijven, was er iemand, die hem uit de armen van het mannetje rukte.

Hij kon niet goed onderscheiden, wie het was, het leek iemand met een gele zeehondensnor, iemand die mank liep, maar in werkelijkheid was het Bruno, die hem bij de kraag greep en naar de kant sleepte.

Wat er verder gebeurde, wist Joost niet meer, wel kon hij zich herinneren, dat hij wakker werd, in zijn bed, met erge hoofdpijn en gloeiende wangen.

En aan zijn bed zat zijn moeder, die zich liefderijk over hem heenboog en even later kwam ook zijn vader, die hem werkelijk vriendelijk toeknikte.

Aan het voeteneind lag Bruno, weer de tong uit de bek, want het was warm.

[pagina 11]
[p. 11]

De hond kroop naar hem toe en lekte hem de handen; hij jankte zachtjes.

Joost herinnerde zich nog goed, dat de barbier op dat ogenblik binnenkwam. Die had een vervaarlijke spuit bij zich en droeg een tas met instrumenten. Hij joeg de hond weg, greep de arm van Joost en zette daar een lege bloedzuiger op.

Het dier zoog zich vast op Joosts arm en zwol langzaamaan op tot een dik, zwart zakje, dat de barbier voorzichtig van de arm nam en in een flesje stopte.

Een paar dagen later was Joost weer geheel de oude.

Hij klom in de wieken van de molen, maar kon het mannetje in de zwarte molenkolk niet vergeten.

O, er waren zoveel herinneringen aan de molen verbonden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken