Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Van wat er toen verder gebeurde herinnerde Joost zich maar weinig

Op een morgen kon de moeder van Joost niet meer opstaan.

Ze riep hem bij zich en zei, erg moeizaam, dat hij naar de barbier moest gaan om hem te roepen.

Joost had het niet voorzien op de barbier met zijn bloedzuigers en zijn instrumenten, daarom maakte hij een lange omweg. Eerst ging hij naar de haag, waar het lijsternest was en vervolgens naar Evert de visserman. Daar hurkte hij neer bij de taanketel, die Evert boven het vuur gehangen had en keek toe, hoe de visser de fuiken in de ketel stopte en zag, hoe die er, later, bruingekleurd uitkwamen.

[pagina 20]
[p. 20]

Hij ging ook nog kijken bij Aagt, waar je kokkebabbels kon kopen als je een duit had. Hij had geen duit, daarom kon hij alleen maar zijn neus tegen het ruitje drukken om die lekkere balletjes beter te kunnen zien. Hij kreeg er het water van in de mond en toen hij daar maar bleef staan, joeg Aagt hem ten slotte weg.

Daarna ging hij eindelijk naar de barbier om zijn boodschap te doen.

‘Of je even bij moeder komen wil.’

De barbier was juist bezig Sijmen uit de Bocht een kies te trekken.

Sijmen zette een zuur gezicht.

Joost dacht, dat Sijmen naar hem keek en hem waarschuwde met de ogen, zo gauw mogelijk te vluchten, omdat het gevaarlijk was bij de barbier.

Maar Sijmen zag Joost in 't geheel niet. Die keek maar naar de grote nijptang in de hand van de barbier, met zijn mond wijd open en zijn grote handen op de knieën.

‘Wacht maar even, jongen’, zei de barbier, ‘als ik met Sijmen klaar ben, ga ik met je mee.’ Hij greep de kies met zijn tang, gaf een ferme ruk en Sijmen sprong op van zijn bankje, blij, dat het afgelopen was.

‘Nu gaan we maar, Joost’, zei de barbier. ‘Wat is er met je moeder?’

‘Ze kan niet opstaan, barbier.’

‘Bloedzuigers’, mompelde de barbier, ‘dat zal helpen.’

Joost voelde een rilling over zijn rug lopen, maar hij dacht: ‘De bloedzuigers hebben mij beter gemaakt, misschien kunnen ze moeder ook weer op de been helpen.’

Hij was erg in de war, die Joost, het huilen stond hem nader dan het lachen. Ineens kreeg hij berouw, dat hij zo getreuzeld had met zijn boodschap. Moeder had nog wel

[pagina 21]
[p. 21]

gezegd, dat hij voort moest maken. Maar ja, het kwam, omdat hij bang was voor de barbier, daarom had hij een ommetje gemaakt en nog een en nog een.

De barbier treuzelde niet.

Die nam de kleine jongen bij de hand en stapte naar de molen.

Hij zei niet veel. Joost dacht, dat hij boos op hem was, omdat hij niet dadelijk naar hem toe was gekomen.

De barbier echter dacht niet aan Joost, maar aan diens moeder. Wat zou er met haar zijn? Sedert men Harmen weggehaald had, was het sukkelen geworden met haar. Hij begreep niet, hoe ze de molen nog had kunnen bedienen al die tijd. Hij had er een zwaar hoofd in.

En ach, zodra hij de molen binnentrad, zag hij het al.

Hij had geen bloedzuigers mee hoeven te nemen, want die konden hier niet meer baten.

De patiënte lag op het bed, zonder te ademen, de ogen gesloten, de handen over de borst gevouwen.

Hij trok het laken over haar dode gezicht en zei: ‘Kom maar mee, jongen, hier kun je niet blijven.’

Joost begreep niet, waarom hij niet blijven kon, maar hij legde toch zijn hand in die van de barbier en ging gedwee met hem mee. Hij zag, hoe de man de deur achter zich dichttrok, de sleutel in het slot omdraaide en die in de zak stak.

‘Dat is onze sleutel’, wilde hij zeggen, maar het leek wel, of hij niet meer praten kon. Het enige wat hij deed, terwijl hij aan de hand van de barbier langs de dijk ging, was achterom kijken naar de molen.

En dan kwamen hem de tranen in de ogen.

Hij huilde niet hardop, de barbier merkte het misschien niet eens, zo stilletjes deed hij het.

[pagina 22]
[p. 22]

Van wat er verder gebeurde, weet Joost nog maar heel weinig.

Er waren mannen in zwarte kleren, die zijn moeder naar het kerkhof brachten en zelf liep hij daar bij, nu aan de hand van oom Govert.

Later herinnerde hij zich nog, dat hij gezegd had: ‘Dag moeder’, en dat het toen geweest was, alsof het achter zijn ogen brandde. Hij had niet kunnen zien, een hele tijd niet, en toen hij weer kijken kon, zat hij op de bank, aan de tafel van oom Govert.

Op die tafel stond een lege fles en aan de wand hingen het omroepersbekken en de hamer.

Oom Govert zelf was er niet.

Joost zag, hoeveel de kamer van oom Govert verschilde van die in de molen. Hij hoorde niet het steunen en piepen van de vijzel en het kraken van de spil en dan, zijn moeder was er niet. Er stonden ook geen glimmend geschuurde potten en pannen op de plank en het koperen deksel van de doofpot bij de haard was groen uitgeslagen, omdat het nooit gepoetst werd. Ook kon hij niet uitzien over de groene weiden en de slingerende dijk miste hij.

Nee, het was hier niet zo goed als in de molen, in de dagen, dat ze alle drie, vader en moeder en Joost, nog bij elkaar waren.

Later, toen het al donker werd, kwam oom Govert thuis.

De kleine jongen scheen hij in 't geheel niet te zien.

Hij zette zich aan tafel en steunde het hoofd in de handen.

Even later snurkte hij.

De kaars, in de hals van de lege fles, wierp grillige schaduwen langs de wanden.

Het leken ruwe kerels, die hun wrede handen uitstrekten

[pagina 23]
[p. 23]

naar Joost om hem mee te sleuren naar de kar van de bloedraad, die, verderop, op de kruin van de dijk, stond te wachten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken