Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Wat er gebeurde 's nachts

's Nachts, toen iedereen sliep, bond iemand zijn paard vast aan een van de twee kastanjebomen. Zijn volgelingen wachtten op enige afstand. Hij liep om de herberg heen, alsof hij een ingang zocht.

De deur liep hij echter voorbij. Behoedzaam sloop hij langs de muur tot daar, waar het kelderluik was.

[pagina 76]
[p. 76]

Hij scheen precies te weten waar hij zijn moest, zo zeker was hij in zijn bewegingen.

Hij klapte het luik open en liet zich meteen naar binnen glijden.

Een ogenblik stond hij besluiteloos in de stikdonkere kelder, waar de ratten hem over de voeten liepen. Daarna zocht hij zijn weg tussen takkenbossen, uien en vaten naar een trapje, dat in het voorhuis uitkwam.

Voorzichtig lichtte hij het luik op en stak zijn hoofd door het gat. Hij luisterde gespannen. Geen ander geluid was te vernemen, dan het snurken van de Scheve. Die zaagde met lange halen een dikke boom door midden.

Behoedzaam schuifelde de insluiper door het gangetje. Hij opende, zonder geluid te maken, de deur van de kamer, waar de waard hem wachtte.

‘Hoeveel zijn er?’ vroeg hij fluisterend, na de deur voorzichtig achter zich gesloten te hebben.

‘Vijf mannen, een kraai en een jongen met zijn buis verkeerdom aan’, antwoordde de kok, eveneens fluisterend.

‘Waar willen ze heen?’

‘Naar de geuzen, als ik het goed begrepen heb.’

‘We zullen er een stokje voor steken, Joris, wacht maar.’

‘Hebt u mijn teken herkend, Don José?’

‘De broek hing aan de lijn, ja, dat is voldoende. Schenk me gauw een kroes wijn, dadelijk komen de confraters en dan hebben we geen gelegenheid meer.’

De waard, een baardige kerel, met handen als kolenschoppen, voldeed aan het verzoek.

In één teug dronk de geheimzinnige gast de beker leeg. ‘Meer!’ commandeerde hij. Meteen stopte hij de waard een munt in de hand.

[pagina 77]
[p. 77]

Met een snelle beweging liet de herbergier het waardevolle geldstuk in zijn zak glijden. Hij lachte zachtjes, hij leek op een oude vrek in een sprookje, een beetje griezelig.

Op dat ogenblik zei een der ruiters van het gevolg:

‘De ratten zitten in de val. Het komt er nu nog maar op aan, hen in de emmer te stoppen om ze te verzuipen. Zodra de deur, op mijn kloppen, geopend wordt, stormen jullie naar binnen en doen je plicht.’

Toen de man zweeg, hinnikte het paard van Don José.

De Scheve, die zo hard snurkte, richtte zich op. Hij stootte de Manke aan en de Eénoor. De Houtpoot gespte zijn been aan. Frederik en Joost openden de ogen.

‘Onraad!’ fluisterde de Scheve. ‘Kom mee, vlug, of we zijn verloren.’

De kok, met het vollemaansgezicht, opende de deur.

‘Deze kant uit, jongens’, zei hij, zo rustig alsof hij de bonen opdiende.

Geluidloos volgden de gasten de kok.

Ze volgden dezelfde weg, die Don José gegaan was. Het kelderluik, waar de trap op uitkwam, stond nog open.

Een voor een verdwenen ze in het gat. Door de stikdonkere kelder vonden ze de weg naar het luik.

Het volgende ogenblik stonden ze buiten. De kraai zat op Frederiks schouder. Joost bibberde een beetje, van de kou, maar ook wel wat van opwinding. Hij begreep niet, wat er gaande was.

‘Druk je plat tegen de muur’, fluisterde de kok, wat iedereen dan ook deed. Naast elkaar stonden ze en ieder maakte zich zo klein mogelijk.

Een van de ruiters klopte op de deur, driemaal, zo zachtjes mogelijk.

De waard opende en dadelijk stormden de ruiters binnen.

[pagina 78]
[p. 78]

Don José ging hen voor.

Tegelijkertijd leidde de kok de mannen, die naar de geuzenvloot wilden, naar een opening in de haag, achter de herberg.

Achter elkaar verdwenen de mannen, de ruggen gebogen, door het donkere gat.

Zodra de laatste er door was, zei de dikke kok, zo kalm, of hij hun de weg wees naar het naastbijliggende dorp, dat ze het paadje moesten volgen. Aan het eind daarvan was een huisje. Daar woonde goed volk, dat hen zeker opnemen zou. ‘En dat het jullie goed gaat bij de geuzen!’ voegde hij er aan toe. Maar nu moest hij naar binnen, want anders dachten de baas en Don José nog, dat hij hen had helpen ontsnappen.

De Houtpoot bedankte de kok, beloofde hem niet te vergeten en voort ging het, langs het kronkelende paadje naar het huisje.

Achter zich hoorden ze een hels lawaai. ‘Vang ze, je kunt niet missen, er is een jongen bij met zijn buis verkeerdom aan!’

Dat kwam van Don José en zijn Spaanse soldaten, die gekomen waren om het troepje dat naar de schepen wilde, op te vangen.

De waard putte zich uit in verontschuldigingen, maar dat hoorden ze al niet meer.

‘Ze zaten in de knip’, jammerde de waard.

‘Je bent een stomkop, jij’, schold Don José, die zo'n goede vangst had denken te maken. ‘Als je me nog eens waarschuwt, moet je beter op je zaken passen. Je begrijpt wel, dat dit geval je geen goed zal doen.’

De kok met zijn bolle wangen stond er onschuldig bij. Zijn gezicht glom in het licht van de maan, die juist

[pagina 79]
[p. 79]

opgekomen was. ‘Ja’, zei hij, ‘ze zaten in de knip en nu zijn ze weg.’

Don José keek hem een ogenblik argwanend aan. Zou die lummel...., maar nee, dat geloofde hij toch niet. Daar zag hij er veel te onnozel voor uit. Maar hij zou de waard toch op het hart drukken, om voortaan goed op hem te letten.

Don José had danig de dampen in en de waard niet minder.

Het was zo'n vette kluif geweest.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken