Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 164]
[p. 164]

Joost kon wel huilen, maar hij deed het niet

De boer was dubbel en dwars tevreden over het werk van zijn twee hulpen. Frederik en Joost lieten zich 's morgens vroeg op hun knieën neer in het bouwland en dolven de knollen op.

Het was een zwaar werk vond Joost en Frederik gaf hem geen ongelijk. ‘Maar de beloning verzoet de arbeid, jongen’, voegde hij er aan toe.

Joost sprak hem niet tegen, maar hij voelde zijn rug. Het ergste was echter, dat zijn vingers zeer begonnen te doen. In het begin ging alles prachtig. Hij stak zijn greep in de grond en woelde de knollen los. Hij zocht ze bij elkaar en gooide ze in de ben, grote bij grote en kleine bij kleine. Het ging alles van een leien dakje.

Maar de grond was stug. Die wilde wel geven, maar je moest je inspannen. Hij eiste, dat je al je krachten gaf. Soms moesten de blote handen er bij om de knollen op te wroeten. Joosts vingers hadden iets van mollen. Ze woelden in de grond om de knollen te vinden, die zich verscholen hadden.

Maar het velletje over Joosts vingertoppen was niet zo sterk als dat over een mollenneusje. Al spoedig begon het pijn te doen.

Frederik scheen er geen last van te hebben, die groef en raapte maar door. ‘Zijn vingertoppen zijn zeker van hoorn’, dacht Joost.

Joost begon al achter te raken bij Frederik. Tersluiks keek hij naar zijn vingers. Geen wonder, dat ze pijn deden. Het velletje was er afgesleten. De grond, die er aankleef de, zoog het bloed op.

De boer, die naast Frederik werkte, keek eens achterom

[pagina 165]
[p. 165]

om te zien, waar de jongen bleef. ‘Een man bij het eten’, gromde hij, ‘een man bij het werk.’

Joost begreep heel goed wat hij bedoelde. Daarom viel hij verwoed op de greep en gooide de blootgewoelde knollen in de ben. Hij wilde niet achterblijven.

Frederik nam af en toe een stukje van zijn regel mee. Daardoor moest hij harder werken, want hij wilde in geen geval achterblijven bij de boer. Hij deed, of hij zijn vingers niet voelde, maar Joost zag, dat ze rauw waren, net als de zijne.

Dat gaf nieuwe moed. Als Frederik niet om een beetje pijn gaf, zou hij er zich ook tegen verzetten. Hij kneep de lippen op elkaar en probeerde de pijn niet te voelen. Nu, dat was zo eenvoudig niet, maar hij slaagde er toch in, niet verder achter te raken. Nog meer spande hij zich in, want hij kon niet goed verdragen, dat Frederik hem helpen moest. Hij haalde ook werkelijk een stukje in, maar hij kon toch niet met de anderen gelijk op blijven.

Dat kwam niet alleen door de pijn in de vingers, maar ook, omdat hij zulk werk niet gewend was. Hij merkte nog heel wat van Frederik te kunnen leren. Die scheen van alle markten thuis te zijn. Zeker had die vroeger even goed op het land gewerkt als viool gespeeld en kon hij even handig knollen rooien als verraders hun verdiende loon geven.

's Avonds was er een extra-bord karnemelksepap. De boerin was erg scheutig met boter en stroop. Ze stopte Joost nog wat extra's toe, want ze had gezien, hoe hard hij gewerkt had.

Voor de zere vingertoppen wist ze ook raad. ‘Kom maar mee’, zei ze, ‘ik zal je wel helpen, knechie.’

‘Ik ben je knechie niet’, lag op Joosts tong, maar hij zei niets en ging mee naar de schuur.

[pagina 166]
[p. 166]

Daar stonden de paarden voor de ruif. Ze trappelden toen ze de vrouw herkenden en bogen de lange halzen om haar beter te kunnen zien. De boerin klopte ze op de schoften en streelde ze over de neus.

Eén mankeerde iets aan de hoeven. Het dier lichtte de poot al op, toen de boerin met pot en kwast op hem toekwam. Ze bestreek de zieke hoef met teer en daarop greep ze Joosts hand vast. ‘Wat een paardenhoef geneest, is ook goed voor jouw vingers’, zei ze, terwijl ze er een lik teer op smeerde.

Het stak en brandde hevig, maar ze zei, dat het een heilzaam middel was. Het andere paard was er ook beter van geworden en dat was er heel wat erger aan toe geweest dan Joost.

Joost wilde het wel geloven, maar hij vond het een pijnlijke behandeling en dat zei hij ook.

‘Zachte heelmeesters maken stinkende wonden’, antwoordde ze, ‘teer is overal goed voor, jongen.’

Frederik was het blijkbaar met haar eens, want even later verscheen ook hij in de stal om zijn vingers te teren. De boer had geen teer nodig, diens vingers konden er wel tegen. Wel wilde hij Joosts rug teren, dat was uitstekend tegen de rugpijn, zei hij, maar Joost had er geen oren naar. Hij vond, dat het met zijn vingers al welletjes was.

‘Net zo je wilt, jongen’, zei de boer, ‘maar je ben tegen je zelf.’

's Morgens zaten Joosts vingers tegen elkaar gekleefd en ze deden erg zeer, maar de knollen vroegen daar niet naar. De boer had zijn volk reeds vroeg geroepen om naar het veld te gaan en het was opnieuw aanpakken, alsof er geen zere vingers bestonden.

Later op de dag begon het te wennen. Hij slaagde er

[pagina 167]
[p. 167]

zelfs in, met de boer en met Frederik gelijk te blijven, maar hij had wel kunnen huilen. Dat deed hij echter niet, hoor; hij klemde de kiezen op mekaar en gaf geen kamp. En 's avonds ging hij uit zich zelf naar de stal waar de teerpot stond. ‘Als het voor een paard goed is, helpt het mij ook’, zei hij de boerin na. Daarop klopte hij de paarden op de hals. Die schenen hem al te kennen. Ze besnuffelden hem en dat met de zieke hoef bedelde om een lik teer.

Joost gaf het beest, wat het verlangde en zo waren ze alletwee tevreden.

Waar teer al niet goed voor is.

Je geneest er hoeven en vingers mee en je maakt nog vrienden ook.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken