Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met de helm geboren (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met de helm geboren
Afbeelding van Met de helm geborenToon afbeelding van titelpagina van Met de helm geboren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.86 MB)

Scans (45.41 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Illustrator

H. Perdok



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met de helm geboren

(1949)–Simon Franke–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

't Was een kwaje

Toen Joost in diepe slaap lag, in het hooi, hadden de boer en de boerin geen rust.

Nee, want in de stal was het leven als een oordeel.

Daar stampten de paarden met hun lompe poten, dat de grond er van trilde. Ze hinnikten en trokken aan de halsters, kortom, de beesten waren zeer onrustig.

‘Hoor je dat, man?’ vroeg de boerin, terwijl ze diep onder de dekens kroop.

‘Wat heb je, vrouw?’ vroeg de boer, die het lawaai in de stal al veel eerder gehoord had. Ook hij trok de dekens tot over de oren, alsof het vreselijk koud was. Maar hij deed het niet van de kou, integendeel, hij zweette uit alle poriën, die grote boer.

‘De paarden, man!’

[pagina 168]
[p. 168]

‘Is er wat met de paarden, denk je?’

‘Stel je niet zo aan, je hoort het wel.’

‘Stil, vrouw, niet over praten. Het zal wel overgaan.’

Maar het ging niet over. Er was iets met de paarden. Misschien had het ene dier last van zijn zieke hoef. Het kon ook zijn, dat het andere buikpijn had. Misschien waren ze alleen maar onrustig, omdat ze geschrokken waren van een muis, die tussen het hooi in de ruif gezeten had.



illustratie

‘Je moet gaan kijken, man, het wordt erger.’

[pagina 169]
[p. 169]

‘Ja’, zei de boer, maar hij ging niet.

De boerin beefde van angst, de boer trachtte zich goed te houden, maar zijn tanden klapperden.

Ach, de boer en de boerin waren doodsbenauwd. Ze waren er vast van overtuigd, dat de nachtmerrie de paarden afreed.

Ze hadden het niet erg begrepen op de nachtmerrie. Dat spook kwam 's nachts soms de paardenstal binnen, meenden ze, om de dieren te kwellen. Het sprong op een paardenrug en bereed het net zo lang tot het dier bekaf was. Het behekste de paarden en bracht ongeluk over de boerderij. Je kon nooit weten, wat een nachtmerrie uitspoken zou. Als het gedrocht zich genoeg vermaakt had met de arme paarden, zou het misschien de schouw invliegen om zich neer te zetten op de borst van de slapende mensen. Het drukte je de borst in, kneep je de keel dicht en sneed je de adem af. Ach, ze waren doodsbang voor de nachtmerrie.

En in de stal konden de paarden maar niet tot rust komen. Ze lieten de bommels aan hun kettingen rammelen en snoven, zodat je het in de bedstee kon horen.

‘Man, je mag niet langer wachten. Het spook rijdt de dieren dood en als het dan nog niet genoeg heeft, komt het om ons.’

‘Ja’, zei de boer, met een bibberstem, ‘ik moet er heen, vrouw’, maar hij kroop nog dieper onder de dekens.

Ten slotte dreigde de boerin: ‘Je durft niet, ik zal wel gaan.’

Dat liet de boer zich niet zeggen. Hij schoot zijn bokse aan en trok de muts over de oren.

Maar in plaats van rechtstreeks naar de stal te gaan, wekte hij Frederik.

[pagina 170]
[p. 170]

Die wreef zijn ogen uit en vroeg met slaperige stem wat er aan de hand was. ‘Is er soms brand?’

‘Nee....’, bibberde de boer, ‘maar....’

‘Kom over de brug, boer, wat heb je?’

‘De paarden....’

Frederik begreep. Hij kende de verhalen over nachtmerries en hij wist ook, hoe bijgelovig vele mensen nog waren.

‘Ik zal je helpen, baas.’

De boer verademde. ‘Als je zo goed zou willen zijn, ik zal je goed belonen.’

‘Ja, dat komt in orde. Heb je erwten in huis?’

‘Zeker, erwten waren er.

‘Grauwe bedoel ik, overjarige?’

De boer had ze.

‘Haal me een half kop, precies afgemeten. Geen enkele erwt meer en geen een minder, begrepen?’

O ja, de boer begreep het opperbest. Hij wist, dat overjarige grauwe erwten in zo'n geval van onschatbare waarde waren, want daar was de nachtmerrie niet tegen opgewassen. Je moest alleen weten, hoe je er mee omgaan moest.

Frederik wist dat op een prik. Hij had al zoveel nachtmerries de dampen aangedaan, maakte hij de boer wijs.

De boer haalde verlicht adem.

Joost was doodnieuwsgierig naar wat er volgen zou. Een beetje benauwd was hij ook, want ja, hij had zoveel kwaads gehoord van de nachtmerrie. Je kon nooit weten, wat er gebeuren zou.

Met de erwten gewapend gingen Frederik, de boer en Joost naar de paardenstal.

Het was een donkere nacht, de wolken hingen laag aan de hemel. Je zag slechts een enkele ster.

[pagina 171]
[p. 171]

Die ster keek angstig neer op het drietal bij de staldeur.

‘Jij tegen deze post’, zei Frederik tegen Joost, terwijl hij hem zachtjes een stomp in de zij gaf, alsof hij wilde zeggen: ‘Nu zal je wat beleven, maar maak je niet dik.’ De boer werd bij de andere post geplakt.

‘Ik zal naar binnen gaan, boer, als de nachtmerrie er uit komt stuiven, pak je het monster bij de manen. Je kunt niet misgrijpen, want het gedrocht heeft een pruik, zo lang als morgen de hele dag.’

‘Ja’, antwoordde Joost, gerustgesteld door de vriendschappelijke por in zijn zij. En: ‘Ja’, zei de boer, met onvaste stem, lang niet zeker van zich zelf.

Frederik opende de deur op een kier en schoof de stal binnen.

‘Kijk jij om de hoek naar binnen, boer’, fluisterde Frederik, erg geheimzinnig, ‘dat maakt me sterker. Er wordt veel van mijn krachten gevergd.’

‘En ik, Frederik?’ vroeg Joost.

‘Jij houdt de boer in het oog en als de nachtmerrie hem bespringt, waarschuw je hem.’

Joost vond het reusachtig.

‘Zie je haar zitten, boer?’ vroeg Frederik met holle stem, ‘tussen de oren van de Bruin?’

‘Het is te donker’, stotterde de boer, ‘ik zie niks.’

‘Let op, met deze erwt zal ik het gedrocht uit de zadel lichten.’

Frederik knipte met zijn duim een erwt van zijn vinger, precies tegen het gezicht van de boer.

Die knikte door zijn knieën.

‘Het spook knipt hem terug, boer. Ik zal me sterker moeten maken, kom binnen, maar blijf je aan de deurpost vasthouden, anders ben je verloren.’

[pagina 172]
[p. 172]

Je kon de tanden van de boer horen klapperen.

Frederik schoot opnieuw een erwt op hem af, die hem precies tegen de neus raakte.

De paarden werden door al dat gedoe nog onrustiger. Ze trappelden, hinnikten en snoven.

‘Hoor, hoe ze afgereden worden’, fluisterde Frederik hees. ‘Hou je stevig vast, baas, anders wordt je nog ondersteboven gelopen straks.’

De boer drukte zich nog stijver tegen de deurpost aan en kneep zijn ogen dicht, hoewel het stikdonker was.

Op dat ogenblik hinnikte Frederik.

Het klonk akelig genoeg in de donkere nacht. Hij stak een stalbezem in een oude zak en begon de boer daarmee te bewerken, niet zo zachtjes.

Dat was te veel. De boer liet de deurpost schieten en rende het erf op. Frederik en Joost hem achterna, om de pereboom heen, over het bleekveld, langs het emmerrek naar de deur. Al die tijd hinnikte Frederik en daar tussendoor schreeuwde hij: ‘Ik ben de nachtmerrie, ik spring je op de rug, hu! hu! hu!’

Joost lachte zich krom.

Zodra de boer binnen was, zei Frederik: ‘Zie zo, Joost, dat zit er weer op’. Hij borg de bezem en de zak weer op de plaats en kalmeerde de paarden. Daarop ging hij met Joost naar binnen.

Daar zaten de boer en zijn vrouw bij elkaar te bibberen. De boerin viel Frederik haast om de hals van dankbaarheid. Zo blij was ze, dat hij de nachtmerrie verjaagd had.

‘Och’, zei Frederik ‘'t is de moeite niet waard. Een halve kop overjarige grauwe erwten en een beetje durf, dat is alles.’

‘En goed mikken’, voegde Joost er aan toe.

[pagina 173]
[p. 173]

‘Het monster schoot terug’, zei de boer. Je kon best aan hem merken, dat hij ontdaan was.

‘'t Was een kwaje’, zei Frederik.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken