Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Figuratief overschot (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Figuratief overschot
Afbeelding van Figuratief overschotToon afbeelding van titelpagina van Figuratief overschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.23 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Figuratief overschot

(1953)–Robert Franquinet–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

Necromantie van Francesca Avantlalettre

I (introitus)
 
Op de stenen van Babylon bloeien glas en chroom
 
en menige Dood staat er metalliek naast de bomen,
 
waaronder de Vrijheid duizend gelaten heeft;
 
want zij wordt slechts in de droom
 
en nooit in het daglicht beleefd.
 
En alsof mijn tong met stuif is bestoven
 
van haar borstzaden en haar keel,
 
voel ik de Stad in mijn hooglied breken
 
door de nevelen van mijn bekkeneel.
 
Want Francesca, die de hoer van morgen
 
heeft gebaard in het bed van de zon,
 
is in de schaduw der steden opgeborgen,
 
waar de worm aan het hart van de duif begon.
 
 
 
En uit de doden heb ik Francesca gekozen,
 
met alle doornen in het oog;
 
want wat kan een verworpen hemelloze
 
nog anders aanbidden in de sterrenboog!
II (gregoriaans motief)
 
O Francesca, zuster van Magdalena,
 
wast weer met uw zinnen de voeten des Heren,
 
alvorens Zijn vlees aan de kruisbalk wordt gescheurd
 
en wil ook Zijn vlees met uw zinnen begeren;
 
want Eeuwig is zij, die Hij tot zich beurt.
 
 
 
Maar met hoedanig een lichaam zult gij keren,
 
want niet leven zal, wat vooraf niet sterft
 
en de ene heerlijkheid is aan de andere niet gelijk
 
en vele watervloeden kunnen het vuur niet weren
 
dat zonder uw lichaam de Liefde derft.
[pagina 20]
[p. 20]
III (realiteitsmotief)
 
O Francesca, van muzen en pauwen
 
ben ik sinds honger en dood vervreemd,
 
maar als de zon in de rode landouwen
 
tussen de arabesken van je knieën staat,
 
brandt zijn vuur diep door mijn gelaat.
 
 
 
O Francesca, van knapen en vrouwen
 
in florentijns blauw, met kant aan de mouwen,
 
vergat ik de weemoed en de zoetheid voorgoed;
 
want ik zag de Dood zijn steden bouwen
 
op de moederborst,
 
zwart van oud bloed!
IV (jeugdmotief)
 
De wind rammeit in het ritornel der tijden
 
en een kind, dat uit zijn slaap is ontwaakt,
 
roept met de klanken van zijn broos naakt:
 
‘Wie kwam er voorbij de sterren rijden
 
en heeft aan mijn houten speelgoed geraakt?’
 
 
 
En alsof er een hond in zijn hand heeft gebeten
 
in het verwilderd gras der onwetendheid,
 
gaat het opnieuw in zijn dromen op reis;
 
maar alle speelgoed ligt gespleten
 
en alle sterren worden grijs.
 
 
 
En gij kent de sterren van topazen en kwartsen
 
en gij kent de sterren van brillant
 
en welke flonkeringen gij dan ook niet kent,
 
zelfs de blinden hoorden uit de verhalen
 
hoe de sterren staan aan het firmament
 
en hoe de maansteen fel in de granietrots brandt!
[pagina 21]
[p. 21]
V (tweede jeugdmotief)
 
Wild als een braamstruik in de sneeuw der bedden
 
draagt Francesca haar borsten omhoog.
 
De appeltak bloeit aan haar dromerig waken
 
en langs het kronkelpad van het laken
 
jaagt zij de vogel na,
 
die door het droombeeld vloog.
 
 
 
Maar voor dat haar handen de vleugels raken,
 
valt de schaduw van een koolzwart kruis,
 
dwars door het aards paradijs van haar kaken...
 
En de moeders, die klagend lopen in huis,
 
en de zusters, die bij het doodsbed waken,
 
staren verdwaasd op haar mond van ijs.
VI (tijdsmotief, rethorisch)
 
Ik denk aan Gregor en ik voel mij bedroeven;
 
want hij staat zingend op een wals van staal,
 
hij staat met zijn voeten in een stalen toren
 
en met zijn hoofd in een dak van staal.
 
En ik kan van zijn stem geen woord meer horen;
 
want zijn beeld is het beeld van allemaal.
 
En waar ik de huizen binnentreed,
 
staan de wapens in de voorportalen
 
en de sterren in het doorschoten dak.
 
Vol priesters is Babylon en vol soldaten
 
en de Vrijheid wisselt duizend malen
 
het geluid van haar stem en de kleur van haar kleed.
 
En de Dood, die met schroot door de vensters brak
 
staat naast het kind als een lam te blaten.
[pagina 22]
[p. 22]
VII (motief in de trant van een ballade)
 
En als de zeeën de waanzin dragen
 
van nieuwe kanonnen en nieuwe piraten
 
en de hemelkoepel scheurt van geweld,
 
tellen de knechten des rampspoeds hun dagen,
 
maar in de handschoen der goudmagnaten
 
wordt de dood in dollars geteld.
 
 
 
En achter die schim komt de priester jagen
 
en zegent de wapens met het Sacrament
 
en de koorknapen in kanten gewaden,
 
dragen het wijwater der Genade
 
en zingen: - Vadertje Dood, in deze dagen,
 
spaar de zielen van het regiment! -
 
 
 
En de vrouwen met hun kralenkransen,
 
die als geiten in Gods onkruid grazen,
 
maar die uit het boek Job geen letter lazen,
 
slaan met het Kruis op hun dorre schoten
 
en brekend als brakhout, op hun magere koten,
 
schreien de Heer van zijn hemeltransen.
 
 
 
En zij raatlen hun kelen
 
en zij raatlen hun kransen
 
en meten het leven, en wegen hun kansen
 
en op de borst, waaraan het kind heeft gedronken,
 
ligt vreemd weerlicht in het sieraad te spelen
 
waarmee zij voor het laatst in hun spiegels pronken.
 
 
 
En wit, in de wierook der donkere kerken,
 
breekt uit hun keel, het klaaggeluid:
 
‘Aanschouw o Heer, de ontelbare zerken,
 
het bloed stroomt steeds feller Uw schepping uit!’
 
Maar op hun sokkels, met oren van steen,
 
zwijgen de Goden, een voor een.
[pagina 23]
[p. 23]
VIII (variante)
 
De dood maakt droefheid en rekeningen,
 
die onbetaalbaar zijn in het wereldhart,
 
en als de horden de zegepraal zingen
 
en het zwaard in de schaal bij het goud is geworpen,
 
staan rokend de city's en de dorpen;
 
want met vuur brengen de horden hun zegeningen.
 
Want met de wapens brengen zij vrede,
 
want met de strop brengen zij gerechtigheid.
 
De ware Vorst laat geen zwaard in de schede,
 
geen oude weemoed in de nieuwe tijd
 
en geen alleenspraak in het zingend rondeel!
 
Verbrandt dus vandaag, wat gij hebt aanbeden
 
en verdeel het goud van uw ijdelheid;
 
want waar alles ontbreekt, is nog stropkoord teveel!
IX (tweevoudige reprise)
 
Ik denk aan Gregor en voel mij bedroeven;
 
want het is nog geen kwart eeuw geleden,
 
dat wij zijn vader begroeven,
 
die voor dezelfde slogans der gerechtigheid
 
maar met andere meesters had gestreden;
 
want dezelfde wind blaast in de molens van het respijt...
 
 
 
O, Francesca, hoort gij de raderen zingen?
 
Hebt ook gij uw knieën en uw geslacht geopend
 
voor het geweld der opstandelingen?
 
Wie vondt u in de zomer van uw zinnen?
 
Werdt gij verkracht? Of werdt gij gebroken,
 
overal waar zij het vocht van uw adem roken,
 
diep in de nacht van dit onbeloken
 
vrijheidslied?
 
Gingt gij bebloed het Rijk des Vaders binnen?
[pagina 24]
[p. 24]
X (envoi)
 
Goede avond, goden van deze planeet.
 
Goede avond, daemagogen,
 
het is al bijna middernacht,
 
in de honger van uw sterke ogen
 
achter de onmacht van uw kreet.
 
 
 
Het is al bijna tijd om in een andere jas
 
andere grotten op te zoeken,
 
zonder uw titels en zonder uw boeken
 
en zonder de historische leugens van het blank ras.
 
 
 
Ik denk aan Gregor en voel mij bedroeven;
 
want met millioenen verstuift hij tot as
 
en de lieden, die zijn vader begroeven,
 
vinden geen lijk meer, geen stad en geen gras.
XI (finale)
 
De Dood is beschonken, zingt het lied
 
Want hij drinkt bloed en anders niet.
 
 
 
En allen, die met hem hebben gedronken,
 
kleden zich in de flarden van het laatste rood.
 
Tijden geleden gingen de daemagogen der vrijheid
 
en de Dood gehuld in het zwart.
 
Nu gebruikt men zwart slechts in uiterste nood
 
nu is het zwart voor ceremoniën,
 
voor het ondergoed van welgestelde hoeren,
 
voor de hoge hoeden der genieën.
 
Maar de zegewimpel van de knekelheren is rood!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken