Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Figuratief overschot (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Figuratief overschot
Afbeelding van Figuratief overschotToon afbeelding van titelpagina van Figuratief overschot

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.23 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Figuratief overschot

(1953)–Robert Franquinet–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 25]
[p. 25]

De kleine bazuin

 
‘De nacht is misschien slechts de
 
oogschelp van de dag’.
 
 
 
(Omar Khayyam)
I
 
De zee wordt oud.
 
Het sterrenbeeld is in het woord versleten.
 
Het lied is als de open deur
 
verlaten in de dag
 
en uit de kleurenboog gereten.
 
 
 
De late dag wordt leeg
 
de zon op de oude viskar koud
 
het water langs de kaden zwart
 
geen stem groet nog de dingen.
 
De daken worden droef,
 
de kanjels vogelloos.
 
Waar moet het kind van zingen?
 
 
 
Ga langs een man,
 
een man? een rekensom!
 
hij heeft dezelfde knopen als uw knopen
 
op dezelfde jas als uw jas
 
en het rood van zijn das
 
is als het rood van uw das.
 
Ga langs een vrouw,
 
die een arm vol eenzaamheid heeft te verkopen...
 
Met wie kan een man nog juichend
 
door de zomerpaden lopen
 
en door het bladergoud?
[pagina 26]
[p. 26]
II
 
De stad op de moerassen
 
brengt wier en schimmel voort,
 
en de laatste droomgewassen
 
staan in de herbergpoort;
 
de stad is een sinteloord
 
en de vrouw is een urne vol assen.
 
 
 
Zijn het peloussen en terrassen
 
waarop de priesters en de rechters
 
zich de handen wassen
 
om verschoond te zijn van déze massamoord?
 
 
 
De deuren van het huis zijn achterdeuren
 
want de dood komt nooit meer
 
als een dief in de nacht;
 
hij komt als de soldaat op tweede paasdag,
 
met een gelaat waar niemand zal van walgen
 
zegt hij glimlachend ‘goede dag’
 
en hangt de kinderen spelend aan de galgen
 
en ook de vrouwen neemt hij met een lach
 
op de lopen van zijn mitrailleur
 
en treedt cohortsgewijze door de achterdeur.
 
 
 
Zo zijn de steden en zo zijn de dorpen,
 
en wie het meeste voor de droesem biedt
 
krijgt de laatste beker toegeworpen,
 
en wie nog een haan op de torens ziet
 
met het goud van zijn staart
 
en een keel voor het lied,
 
denkt: hem trof geen schroot,
 
maar een haan op de toren
 
is een haan op de mestvaalt niet waard,
 
noch de haan van Lurçat, noch de haan van Clavé
 
noch de haan van Chagall op het paard!
[pagina 27]
[p. 27]
III
 
Ook het goud is oud
 
en reeds onbruikbaar op parade-uniformen.
 
En het ivoor en het cloisonné
 
met de sierlijke syrische vormen
 
van de paradijsvogel, de bloem en het ree.
 
 
 
Ik zag een Umbrische
 
met borsten donker als mahoniehout,
 
met de witte tandensneeuw in haar naaktheid
 
van wijnrood vocht.
 
Ik zag het goud in ringen rond haar benen
 
en wist hoe bleek het was,
 
ik zag de paarlen als eenzaam glas
 
waarin geen zon ooit heeft geschenen.
 
 
 
Ik zag veel noordelijker
 
en dromend in een kerkportiek
 
met een kleur van rijp graan aan haar slapen,
 
tussen nevel en blauw mozaïek
 
een vrouw, die naar God stond te gapen.
 
 
 
Ik zong: leg uw hand in de twijgen
 
op het vogelnest;
 
dáár klopt het leven versneld,
 
en blijf sprakeloos;
 
want meer dan goud waard is zwijgen
 
en wie God ondervraagt, vergeet,
 
dat zijn haren zijn uitgeteld.
[pagina 28]
[p. 28]
IV
 
De Heersers zijn oud
 
met het schild en het kleed der eeuwen
 
maar zonder tegenwoordigheid.
 
Stamhuizen van bedrog hebben zij gebouwd
 
terwijl de hongerigen schreeuwen.
 
En ook zij, die met kantelen van goud
 
op hun haren
 
het ontij niet kunnen bedaren,
 
zijn nutteloos, ijdel en oud.
 
 
 
Ik zeg u: nieuwe meesters gaan komen,
 
kinderen uit de steden, uit het land en het woud,
 
uit woestijnen en vlakten...
 
Het waanbeeld breken zij
 
de woordverweking weren zij
 
twintig eeuwen ontberen zij.
 
 
 
Nieuwe meesters,
 
zonder beschaving en vormen,
 
voor wie cijfers cijfers
 
en woorden woorden zijn
 
en de rest een stortbelt vol wormen!
[pagina 29]
[p. 29]
V
 
Is dit een lied?
 
De wortelstok staat vol,
 
de navelstreng der aarde,
 
de waterstraal der stem,
 
de sappen van het spint,
 
de welpen van het dier
 
dat in het najaar paarde,
 
de blikken van het kind
 
die nog vol bloempetalen
 
door de voorjaarswolken dwalen.
 
 
 
Het wereldoog staat vol,
 
het oude straatkarkas
 
achter de spiegelruiten
 
met room en ree en kreeft.
 
Maar wie een hand vol eelt
 
doch zonder bankgeld heeft,
 
moet hij daarbij
 
de straat vol hymnen fluiten?!
 
 
 
Ik zeg u: nieuwe meesters komen
 
en bouwen nieuwe straten
 
waarin het oog niet hongerig moet staan kijken
 
en nieuwe meesters maken nieuwe knechten
 
en nieuwe meesters maken nieuwe lijken.
[pagina 30]
[p. 30]
VI
 
Waar staat de vrouw te blozen,
 
de borsten hoog en breed
 
gespannen in haar kleed
 
als twee tortels in een struik met rozen?
 
 
 
Wanneer de droge korst
 
weer keent ten allen kanten,
 
de botten staan gespleten
 
en uit het binnenvocht
 
hun pluim springt, als de dag.
 
Staat niet het huis van steen
 
weer zonvol in de planten
 
en wat verrafeld scheen
 
weer wapperend als een vlag!?
[pagina 31]
[p. 31]
VII
 
En in hun droomplantsoen,
 
verkleurd en krom van rug,
 
spitten de dagjeslui en zweten
 
op het veld, dat door het aardveil
 
diep wordt aangevreten.
 
 
 
Maar op de heuvels staat de druif vol zon
 
en op de bergen smelt de sneeuwtop
 
en stuwt het raderwerk der uren
 
tot in de centrales van beton.
 
En waar het leven door de vliezen stoot
 
als een nieuw gesternte
 
in de oude hemelstreken
 
staat de kim vol graan
 
en de kast vol brood
 
en zuivere bedden om ten slaap te gaan.
 
 
 
Ik schenk u de landschappen van de nachthemel
 
voor de rust van de slaap!
 
De rust, niet door staal gespleten.
 
 
 
De nacht zal als het ooglid van de morgen zijn
 
en uw borst vol tegenwoordigheid.
 
Beluister in de schelpen van de voorbije vloed
 
niet meer het ruisen van antieke zeeën;
 
vul uw oor met werkelijkheid en anders niet
 
en snijdt de maden uit de vruchten van uw lied!

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken