Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uitdagend spel (1967)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uitdagend spel
Afbeelding van Uitdagend spelToon afbeelding van titelpagina van Uitdagend spel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (11.05 MB)

ebook (2.79 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uitdagend spel

(1967)–Robert Franquinet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

III

Lieve Pamela,

Drie avonden reeds probeer ik je te zien. Of, zien is het woord niet. Vaak genoeg zie ik je tussen de anderen, wanneer we bij je zijn. Je weet hoe ik me dan met mijn ogen aan je heen en weer gaan vastklamp, mezelf soms afvragend of die anderen dat niet merken. Eergisteren had je me per telefoon beloofd thuis te zijn. Met een verrukkelijk gevoel heb ik me op die avond voorbereid. Toen ik kwam stond je klaar om uit te gaan, je verontschuldigend dat je om zakelijke redenen verplicht was geweest een uitnodiging te aanvaarden. Ikzelf reed je naar het rendezvous, een theatertje waar beunhazerijen worden opgevoerd. Maar in jouw kringen verdoen de mensen hun teveel aan tijd altijd met dergelijke karikaturale levensscherts. Dat maakt me opstandig. Begrijp je, eergisteravond werd er in de straten van een ander landsdeel gevochten... Op de rug van onze generatie die nog altijd sterft om de aandelen van petroleumspeculanten te

[pagina 39]
[p. 39]

verdedigen... Ik weet dat dit argument je niets zegt, omdat het het aantal van je bontmantels en je parfumflessen vermindert noch vermeerdert. Ik begin nu ook te geloven dat wat je ‘onze liefde’ hebt genoemd tegen die bontmantels en parfumflessen niet opgewassen is... Dat je een bezoek aan het theatertje met Alain Souvoi verkoos boven een samenzijn met mij werpt me niet alleen in een pijnlijke eenzaamheid, maar bovendien vervult het me met bitterheid. De avond daarna kwam ik wéér. Je was niet thuis. Ik dacht begrepen te hebben van de meid, dat je even met de honden een straatje om was. Ik ben in mijn wagen blijven wachten. Uit wanhoop ben ik naar de Eglantieren gegaan, waar de jongens blijkbaar verbaasd waren over mijn moedeloosheid. Om twaalf uur 's nachts ben ik weer langsgereden. Je was er nog niet, want er brandde nergens licht en de gordijnen van je slaapkamer waren nog niet toegeschoven. Ik heb weer gewacht in mijn wagen. Na mijn verbittering verzonk ik in een grenzeloze droefheid. In die toestand trof ik je eindelijk gisteren. Je liet me binnen in de salon, en je vroeg me allerlei praktische dingen, die ik als in een wolk aanhoorde. Dat vernederde me. Voor iemand die erop gesteld is zich in het be-

[pagina 40]
[p. 40]

staan te voelen als een hand in een soepele handschoen... is zoiets inderdaad een nederlaag. Ik besefte dat je om de een of andere reden geen behoefte aan mij had... geen lichamelijke behoefte... En wat is die fysieke behoefte anders dan een streven van de innerlijke mens... van de ziel... Dat is vaker gebeurd, nadat je me enkele dagen eerder de tederste dingen had toevertrouwd... Nadat we onze zinnelijkste verlangens hadden botgevierd en bevredigd.

‘Toen je me gisteren niet je slaapvertrek binnenliet, besefte ik weer dat je een eigen bestaan leidt, waaraan ik hoogstens een tierelantijn ben. Ik verzon dat ik maar weinig tijd had. Je sloeg niet eens, zoals vroeger, een arm rond mijn hals en zei niet: ‘Kom, laten we dan maar geen tijd verliezen...’ Je leek bijna tevreden dat ik wegging. Ik heb de hele nacht liggen denken aan alles wat er tussen ons aan zachtheid en wellust zo hevig is geweest... Ik moet je spreken, zeg me oprecht wat de oorzaak is van je vriendelijke en welopgevoede onverschilligheid...

Kir

 

Met een vergenoegde glimlach draaide de vrouw de brief tussen haar sierlijke vingers. Zij had een

[pagina 41]
[p. 41]

lade in een empire-commode waarin ze tal van dergelijke brieven verzamelde. Deze leek haar onschuldig en bedeesd. Kir was inderdaad een zeldzame jongemannen-figuur, maar hij was een te indiscreet minnaar. Jammer, met al de rijkdom die achter hem stond. Zij zag hem voor zich. Aan zijn uiterlijk was niets hinderlijks, integendeel. Dom van hem, dat hij zich nooit in een donkerblauw avondpak kleedde. Opstandigen zijn altijd een beetje dom. Zijn ogen onder zijn al vroeg gerimpeld voorhoofd hadden iets melancholieks dat van zeer diep opwelde. Geen vrouw kon aan een dergelijke blik ontkomen, vooral waar die uitdrukking nog versterkt werd door de bijna tirannieke zinnelijkheid van zijn mond. Zij kon niet aan hem denken zonder op sensuele wijze aangetrokken te worden. Zij voelde zich veel weerbaarder in zijn aanwezigheid; dan besefte ze hoe onvolgroeid zijn viriliteit nog was door het gebrek aan gevoelsevenwicht. Door gebrek aan humor. Zij had hem wel eens verweten dat zijn gebrek aan humor zijn aantrekkelijkheid belangrijk verminderde. Hij had daarop geantwoord in een brief, zoals hij altijd deed... De tegenwoordigheid van een vrouw met savoirvivre ontwapende hem nog. Hij reageerde

[pagina 42]
[p. 42]

slechts wanneer haar aanwezigheid hem niet meer geestelijk verlamde.

Zij bladerde in een bundel brieven en vond terloops een van zijn antwoorden.

 

‘Het ligt helemaal in de lijn van de Pascaliaanse gedachtengang te menen dat mensen die ernst missen even vervelend zijn als zij die zichzelf te ernstig nemen en dat zij die alleen achter dwaasheden aanlopen even ijdel zijn als zij die alleen maar denken aan de wijze om hun deugden te doen uitkomen en ten slotte dat zij die in alle omstandigheden hun humor willen bewijzen even afstotend zijn als zij die er helemaal geen bezitten. Het is grote armoede niet genoeg geest te hebben om zotheid te verkopen, en niet voldoende zelfkennis om te weten te zwijgen. Misplaatste bewondering. Wie ooit in de liefdesextase een vrouw heeft doen schreien, weet dat in de ware liefde voor beiden geen kans bestaat...’

 

Zij dacht, als ik niet van materiële problemen afhankelijk was, zou ik van hem een minnaar maken, maar op geen enkel praktisch terrein zou ik afhankelijk van hem willen zijn. Misschien zou ik met hem enkele jaren van geluk kennen. Maar in mijn omstandigheden is dat onmogelijk. Ik

[pagina 43]
[p. 43]

houd van hem, ik wil hem niet kwetsen. Hij zal langzaam begrijpen, dat vriendschap te verkiezen is boven de ‘liefde’.

Haar blik schoof nog een ogenblik over een paar zinnen van een andere brief, die kennelijk met een driftig schrift, snel geschreven was.

 

‘Wat ben je toch voor een gegalvaniseerde teef, je lijkt me meer en meer een vat vol tegenstrijdige onverschilligheden. Je omgeving lijkt op een collectie ledenpoppen aan touwtjes die je manipuleren kunt naar believen. Ik verafschuw al die marionetten. Mijn genegenheid voor je laat zich niet bedienen met automatische schakelaars.’

 

Zij kende Kirs vader en dacht dat de zoon een flagrante tegenstelling met hem vormde, en dat in de beste gevallen de appel zover mogelijk rollen wilde om niet op de boom te lijken die hem liet vallen.

Diezelfde avond belde Kir aan. Eerder had hij de zitting van de Club bijgewoond, waar Brou en de Huid tegen elkaar waren uitgekomen. Hij voelde zich een beetje opgeknapt. Dat was tenminste een manier om ruggegraat te krijgen en hij bedacht dat hij vanavond in staat was om Pamela te doen begrijpen dat hij ook anders kon

[pagina 44]
[p. 44]

optreden dan met een complex van bedrogen tederheid. In gedachten sloeg hij haar met de vlakke hand in het gelaat. Hij zag haar verschrikt ineenkrimpen, wellicht beseffend dat haar opmerkingen over zijn onvolgroeide viriliteit een grens hadden. Er zijn vrouwen die een zweep respecteren. Hij droeg die in zijn hevig bewogen gemoed en hij wenste die reactie niet te temperen; liever een barbaar dan een geciviliseerde aap.

Pamela's dochter, Maja, stond in de gang toen de dienstbode opendeed. Hij vroeg:

‘Is je moeder thuis?’

‘Nee, maar kom binnen, ze zal wel niet lang uitblijven; ze heeft nog niet gedineerd.’

In de woonkamer stond de tafel nog gedekt. Het moest ongeveer kwart over negen zijn. Om negen uur was hij bij Charat weggegaan.

‘Ben je weer voor een tijdje hier?’ vroeg Kir.

‘Ik hoop voor langer dan een tijdje,’ antwoordde ze bijna vijandig.

‘Zo, ben je niet graag in Zwitserland bij je vader?’

‘Denk je dat het om de aanwezigheid van mijn vader of moeder gaat, zo naïef ben je toch niet. Hok jij soms met je ouders?’

[pagina 45]
[p. 45]

‘Nee, ik weet wel Maja, dat het soms vervelend voor je is, tussen twee gescheiden mensen heen en weer gezonden te worden...’

Maja haalde de schouders op. Ze leek erg mooi maar ook erg trots. Er hing een wolk van parfum om haar heen, die dezelfde was als van haar moeder. Dat hinderde Kir.

‘Ik heb er niets tegen dat je voor mijn moeder komt, Delabray, dat zijn mijn zaken niet... maar ik heb liever dat jij je niet met de mijne bemoeit...’

Zij ging de deur van de huiskamer sluiten en die van het aangrenzend salon. Zij nam twee whiskyglazen en ging nog even zelf in de ijskast koel sodawater halen.

‘We kunnen er wel over praten, vind je niet?’

Kir wist niet of ze het spottend zei. Hij zag dat ze buitengewoon kalm was terwijl ze naar het radiotoestel ging. Kleine scherven van muziek en stemmen flitsten voorbij. Ze vond een concert en liet het aanstaan. Vermoedelijk iets van Vivaldi. Dat irriteerde hem.

‘Houd je niet van jazz?’ vroeg hij.

‘Nee, ik houd ook niet van negerkunst en van gangsters.’

‘Deze muziek werkt op mijn zenuwen, ik heb de

[pagina 46]
[p. 46]

indruk dat er altijd hetzelfde wordt herhaald.’

‘Ik vind het heerlijk naar dingen te luisteren zonder einde.’

Ze veranderde van toon en hij bemerkte dat ze niet acteerde.

‘Nu ik je toch alleen zie, Delabray, kun je me misschien ook zeggen waar Giulio Buzanti is.’

‘Hoe kan ik weten waar Giulio zich ophoudt!’

‘Dat weet je evengoed als het feit dat ik een kind verwachtte. Ik heb je brieven gelezen, Delabray, niet om je liefdesontboezemingen, maar om alles wat mij en Giulio betreft.’

‘Ik dacht dat je te jong was en ik hielp je moeder.’

‘Het werd veel erger, Delabray. Ik vind het niet nodig om dingen bij hun naam te noemen die erg onaangenaam klinken. Het is niet waar dat moeder vanavond vroeg thuis kan zijn. Ze heeft het druk met een paar Utrillo's uit de collectie die Gisconta haar schonk vóór zijn dood en die ze verkopen wil. We hebben de tijd om naar het adres te rijden waar Giulio is.’

Dit leek hem een goed geplaatste upper cut. Het deed hem duizelen.

‘Weet je waar hij is?’

‘Ik weet alles. Ik haat Mama en denk dat jij uit

[pagina 47]
[p. 47]

slaafse verliefdheid voor haar hebt gehandeld.’

Ze stond op en zei bijna smekend:

‘Kom, laten we gaan.’

Ook Kir kwam traag overeind. Automatisch volgde hij haar. Waarom? Hij besefte het niet. Maar misschien rees in hem iets als een begin van wraak op Pamela's ongrijpbaarheid. Het was alsof hij pijn had in al zijn ledematen. Achter het stuur begreep hij nog niet goed...

Een zin van Serge speelde hem door het hoofd:

‘Pas als je voor jezelf en anderen bent als zand dat door de vingers loopt, heb je een sterke persoonlijkheid bereikt en hang je in je eigen scharnieren zoals het hoort.’

Hij was gebonden aan allen, aan zijn milieu, aan wie hij liefhad en aan wie hij verachtte... Altijd in de klem. Altijd met een afschuwelijke bijsmaak. Waarom had zijn vader hem uit het leger gehouden... Liever lag hij nu ergens in een dzjebel achter een machinegeweer. Hij hoorde Maja praten.

‘Dus je weet het adres.’

‘Niet helemaal. Maar we kunnen naar een zekere Toquet rijden. Die moet het hebben.’

‘Ik ken Toquet niet.’

‘Je liegt.’

[pagina 48]
[p. 48]

‘Ik verzeker je dat ik hem niet ken. Het moet een relatie van je moeder wezen.’

Ze reden traag de boulevard af naar de Seine.

‘We verknoeien onze tijd,’ zei hij.

Hij stopte bij een groot tuinhek in een rustige straat.

‘Delabray, waar is Giulio?’ articuleerde Maja, traag en met ontroering.

‘Ik weet het niet.’

‘Is hij in gevaar?’

‘Ik weet het niet.’

‘Heb je dan de verantwoording op je genomen van iets dat absurd is en waar je niets van weet,’ zei ze met verachting.

‘Misschien.’

Het bleef een poos stil. Hij durfde niet naar haar te kijken. Een afschuwelijk gevoel beklemde hem. Plotseling voelde hij een warmte aan zijn rechterslaap. Voordat hij besefte wat de pijn beduidde die met die warmte gepaard ging, viel hij met het hoofd tegen de voorruit.

Maja verliet de wagen. Keek de straat af. Liep tot aan het volgend rioolrooster en liet er haar wapen in glijden. Ze haastte zich naar huis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken