Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De uitvaert van het vryje metzelaersgilde (1993)

Informatie terzijde

Titelpagina van De uitvaert van het vryje metzelaersgilde
Afbeelding van De uitvaert van het vryje metzelaersgildeToon afbeelding van titelpagina van De uitvaert van het vryje metzelaersgilde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.58 MB)

Scans (21.62 MB)

ebook (4.81 MB)

XML (0.43 MB)

tekstbestand






Editeur

Machteld Bouman



Genre

drama

Subgenre

klucht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De uitvaert van het vryje metzelaersgilde

(1993)–Albertus Frese, Christiaan Schaaf–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Een anti-maçonnieke klucht uit 1735


Vorige Volgende
[pagina 22]
[p. 22]

Argumenten voor het verbod

Factiën

Van de drie aantijgingen die in de overheidsresoluties worden geuit, heeft de eerste (waarin de loge wordt gezien als een broedplaats van ‘factiën’) tot nu toe de meeste aandacht gekregen.Ga naar voetnoot30

Dat is begrijpelijk, omdat het vooral deze beschuldiging is die, met name in de resolutie van de Staten, het uitvoerigst wordt toegelicht. De vrijmetselaren van het eerste uur namen deze beschuldiging hoog op, getuige de belangrijke verandering die aangebracht werd in de Nederlandse uitgave van het vrijmetselaarswetboek.

Van verschillende zijden is gesuggereerd dat het werkelijke, verborgen motief van de Staten om de vrijmetselarij in de Republiek te verbieden, berustte op angst van de regentenregering voor orangistische groeperingen die ijverden voor het volledige stadhouderschap voor Willem IV. Een aanwijzing voor dit ‘verborgen motief’ vormt een Engelstalig pamflet, dat naar aanleiding van het besluit van de Staten op 30 december 1735 in Londen het licht zag. De schrijver van dit pamflet, An Account of what happened lately at The Hague on the Constitution of a Lodge of Free and Accepted Masons, die zichzelf toepasselijk ‘C.J. Philorangien’ noemde, uitte daarin de beschuldiging dat de angst dat de loges broeinesten van orangisme vormden of zouden gaan vormen het eigenlijke motief was voor het ingrijpen van ‘the Spawn of De Wit Faction’, zoals hij de regentenregering betitelde. Volgens hem deed ze in haar tirannieke optreden nauwelijks onder voor het meest extreme absolutisme. De ongerustheid van de Staten was volgens de schrijver volkomen misplaatst, ‘for the Brethren that composed the Lodge, were Persons of Honour, and of unblemisht Reputations’.Ga naar voetnoot31

[pagina 23]
[p. 23]

Inderdaad weten we dat zich onder de leden van de tweede Haagse loge een aantal prominente Orangisten hebben bevonden. Bron dienaangaande vormen het reeds geciteerde bericht uit de Amsterdamse Courant van 5 november 1735 en twee geschriften met een verslag van de verwikkelingen binnen de prille Nederlandse vrijmetselarij, van de hand van de Haagse lakenkoopman en vrijmetselaar Louis Dagran, door hem hoogstwaarschijnlijk samengesteld in 1756, ten einde zijn kandidatuur voor het grootmeesterschap in dat jaar kracht bij te zetten.Ga naar voetnoot32

Door Dagran wordt de eerste - in 1734 gestichte - loge aangeduid als de ‘Loge du Grand Maître des Provinces Unies et du Ressort de la Généralité’, maar vermoedelijk was haar werkelijke naam ‘La Sincérité’.Ga naar voetnoot33

Afgaande op zijn verslag moet ze op de 19de november van dat jaar zijn opgericht door een zevental mannen die op één na allen Frans klinkende namen droegen. Men kan vermoeden dat velen van hen Franse refugiés waren, die reeds vóór hun vestiging in de Republiek tot de vrijmetselarij waren toegetreden. Drie van de vier kandidaten die op de stichtingsdag werden ingewijd waren naar hun naam te oordelen van Franse afkomst. Onder hen bevonden zich Louis Dagran zelf en Antoine Maillet, de logementhouder van ‘De Gouden Leeuw’, waar de loge samenkwam.

Omtrent het overgrote deel van de door Dagran verstrekte namen is ons niets naders bekend, maar we treffen ook een aantal bekende, tot de hofkringen behorende persoonlijkheden onder hen aan. Zo was de voorzittend meester van deze loge niemand minder dan Vincent La Chapelle die enkele maanden later, eind maart 1735, aan het prinselijk hof te Leeuwarden benoemd zou worden tot ‘chef d'office’ en ‘chef de cuisine’ en tevens tot conciërge van het Brusselse Nassaupaleis (een functie nu te vergelijken met ‘Opperstalmeester’ van de koningin). In datzelfde jaar zou hij behalve een beroemd geworden kookboek op eigen kosten een maçonnieke liederenbundel publiceren, de Chansons de la très-venerable Confrairie des Maçons Libres.

In de enkele maanden van zijn voorzitterschap breidde ‘La Sincérité’ zich reeds sterk uit. Hoge functionarissen van de prins, zoals diens rentmeester-generaal Johan Cornelis Radermacher en in diens kringen verkerende leden van de Staten-Generaal zoals de gebroeders Onno Zwier en Willem van Haaren traden tot de loge toe. Toen La Chapelle op 21 maart 1735 afscheid nam met het oog op de aanvaarding van zijn nieuwe functie te Leeuwarden, verliet hij een loge die sinds

[pagina 24]
[p. 24]

haar oprichting 28 nieuwe leden had aangenomen.

Nog steeds volgens de geschriften van Dagran werd op de 24ste juni 1735, de ook door vrijmetselaren gevierde Sint Jansdag, Radermacher unaniem gekozen tot grootmeester van de vrijmetselarij in de Republiek der Verenigde Provinciën. Radermacher (1700-1748) stamde uit een aanzienlijk regentengeslacht en was ‘Tresorier Generael van zyn Hooght, den Heer Prince van Oranje’, zoals het bericht in de Amsterdamse Courant van 5 november 1735, gewijd aan de oprichting van de tweede Haagse loge, vermeldde. De in hetzelfde bericht genoemde Johan Kuenen benoemde hij kort na zijn installatie tot gedeputeerd grootmeester. Van deze laatstgenoemde weten we alleen dat hij in 1736 de Constitutions in het Frans en in het Nederlands vertaalde en nog datzelfde jaar zijn toevlucht moest zoeken in de vrijplaats Culemborg.

Met goedkeuring van de nieuwe grootmeester werd op 24 oktober 1735 de voornoemde tweede Haagse loge opgericht onder de naam ‘Le Véritable Zèle’, in het logement ‘De Nieuwe Doelen’. In De Uitvaert wordt deze herberg genoemd door de Scheveninger Kryn, die niet begrijpt dat de begrafenis die in zijn dorp zal plaatsvinden een symbool is en in de mening verkeert ‘dat ze een dôoje Metzelâer, Die in den Hâeg, als ik ehoärd heb, op den Niäwen Doelen den hals heit ebrôken, Mit een grôote martlifisenssie nâe 't strangd zellen brengen’ (vss. 285-290).

Bestond ‘La Sincérité’ voornamelijk uit Fransen, deze tweede loge telde meer Nederlanders onder haar leden. Ongeveer tegelijk met de oprichting van ‘Le Véritable Zèle’ kwam in Amsterdam de loge ‘De la Paix’ tot stand, waarvan de later tot de Orangistische Doelisten behorende Franse journalist Jean Rousset de Missy de eerste voorzitter zou zijn geweest.Ga naar voetnoot34

Gezien de signatuur van veel leden van deze eerste loges is het geenszins denkbeeldig dat angst voor een orangistische samenzwering de verzwegen reden voor het verbod op de vrijmetselarij door de Staten van Holland en West-Friesland is geweest. Dat de Staten pas in actie kwamen na de oprichting van de tweede loge zou ermee kunnen worden verklaard. Immers, pas op dat moment kwam via de Amsterdamse Courant naar buiten dat een belangrijke persoonlijkheid uit de hofkringen, J.C. Radermacher, bij de broederschap betrokken was. Dat de beweging uit Engeland afkomstig was en bestuurlijk afhankelijk van de Engelse Grand Lodge, moet haar in de ogen van de regerende partij nog extra verdacht hebben gemaakt. De Orangisten hadden met dit land een bijzondere band.Ga naar voetnoot35

[pagina 25]
[p. 25]

In hoeverre zulk een angst van de overheden gegrond is geweest is een andere vraag. De regentenregering had in 1735 weinig te duchten van de Orangisten. Tot 1747, het eind van het ‘Tweede stadhouderloze tijdperk’, was prins Willem IV slechts stadhouder over Friesland, Groningen, Drente en Gelderland. Zijn macht lag aan banden, en de heersende regentenpartij zat vast in het zadel. Maar de ontevredenheid over haar wanbeleid groeide. Bovendien begon in 1735 een tijdperk van ongunstige conjunctuur, die tot 1760 zou aanhouden.Ga naar voetnoot36

De langdurige oorlog tegen Frankrijk, waarvoor de Republiek zich had verbonden met Engeland, was uitgelopen op een oorlog te velde die het land financieel had uitgeput en het bovendien had gedwongen zijn plaats als eerste zeemogendheid aan Engeland af te staan. Binnenslands tierde de corruptie welig, terwijl de sociale tegenstellingen groeiden en daarmee de behoefte aan een leidersfiguur die vorm zou kunnen geven aan de oppositionele geluiden.

Willem IV bleek er echter de persoonlijkheid niet naar deze rol op zich te nemen. Zeker had het besluit van de Staten van Gelderland in 1722, hem uit te roepen tot stadhouder, tot ongerustheid bij de republikeinen in de overige Staten geleid, waarbij de Staten van Holland het zelf hadden laten komen tot een formele waarschuwing. Toen Willem bij zijn meerderjarigheid in 1729 een eerste bezoek aan Den Haag bracht, stond een juichende menigte gereed om in hem haar nieuwe leider te begroeten. De prins bleek echter niet van zins op het volk te bouwen bij zijn pogingen zijn positie te versterken. Eerder zocht hij de steun van Engeland, dat inderdaad geneigd was in een Orangistische restauratie het aangewezen middel te zien een eind te maken aan de chaotische bestuurlijke structuur van de Republiek, maar voorlopig niet wenste in te grijpen.

In 1734 gehuwd met een dochter van de Engelse koning, leefde de prins vergeten in het verre Leeuwarden. Zijn partij, voor zover men van een samenhangende en actieve partij kon spreken, bestond uit edelen en magistraten in de

[pagina 26]
[p. 26]

door hem bestuurde gewesten, en zocht op geen enkele wijze verbinding met de volksmenigten in de Hollandse steden. Buiten de staatslichamen was de orangistische opinie niet georganiseerd; van de ongeprofileerde orangistische sympathieën behoefden de regenten zich weinig aan te trekken. Het was uiteindelijk een buitenlandse crisis, de Oostenrijkse Successie-oorlog, die de prins in 1747, na inmenging van Engeland, tot het beoogde stadhouderschap over alle gewesten bracht.Ga naar voetnoot37

Volgens Gerlach - en Mijnhardt volgt hem daarinGa naar voetnoot38 - waren de besloten organisatievorm van de beweging en de onderhorigheid van de Hollandse loges aan de Engelse Grand Lodge al meer dan voldoende om de regentenregering in haar soevereiniteit bedreigd te doen voelen. De loges onttrokken zich immers aan het gezag en het toezicht van de wettelijke overheden in stad en gewest. Volgens Gerlach zou - in het licht van deze soevereiniteitsgedachte - ieder geheim genootschap van vergelijkbaar karakter onaanvaardbaar zijn geweest voor de machthebbers in de Republiek en niet alleen daar.Ga naar voetnoot39

De eed tot geheimhouding, de gruwelijke straffen waarmee loslippigen werden bedreigd, de onorthodoxe godsdienstige opvattingen die blijkens de Constitutions in de loges werden getolereerd, en bovenal het feit dat logeleden die het gezag van de overheid trotseerden, niet uit de orde behoefden te worden gezet, versterkten het wantrouwen jegens de orde alleen nog maar.Ga naar voetnoot40

[pagina 27]
[p. 27]

De Uitvaert en factien

Ondanks de officiële beschuldiging in die richting wordt de vrijmetselarij in De Uitvaert niet als een politiek gevaarlijke beweging afgeschilderd. Ervan uitgaande dat angst voor Orangistische agitatie een werkelijke beweegreden van de Staten is geweest om de vrijmetselarij te verbieden, is het ontbreken van een toespeling hierop in de klucht niet zo vreemd. De auteurs waren namelijk uitgesproken Oranjegezind. Toen prins Willem IV in 1734 samen met zijn kersverse echtgenote Anna van Hannover een bezoek bracht aan Holland, schreef het kunstgenootschap ASF een vreugdevol gelegenheidsgedicht en in 1747 schreef Christiaen Schaef een uitbundig gedicht ter ere van de Verheffing van zyne Doorluchtige Hoogheit.Ga naar voetnoot41

Beroertens

In alle overheidspublikaties, uitgezonderd die van de Haagse en de Rotterdamse magistraat, wordt de vrijmetselarij voorts verdacht of beschuldigd van ‘debauches’, terwijl in de publikatie van het Hof van Holland de loges bovendien nog worden betiteld als ‘Queekschoolen’ van ‘beroertens’.Ga naar voetnoot42

Het lijkt erop dat dit laatste argument om de vermaledijde broederschap te verbieden tevens het enig steekhoudende is geweest, hoewel de bron van alle onrust niet zozeer in het genootschap zelf lag. De onrust werd veeleer veroorzaakt door het ‘gemeen’, dat de vrijmetselaren van losbandigheid verdacht. Hoewel daarover vooralsnog geen archiefmateriaal beschikbaar isGa naar voetnoot43, verhalen verschillende contemporaine bronnen over opstootjes of relletjes die zouden hebben plaatsgevonden in Den Haag en Amsterdam, kort voor of na de afkondiging van het verbod. De volkswoede zou zich met name hebben gericht op het geheime karakter van de vrijmetselaarsactiviteiten, waarmee de orde de verdenking op zich had geladen zich aan zedeloze praktijken te buiten te gaan.

De Engelse krant de Daily Advertiser berichtte in december 1735 over de gebeurtenissen in Den Haag:

[pagina 28]
[p. 28]
They write from the Hague that the Lodge of Freemasons, lately established there, being assembled there a few nights ago, the mob rose and resolved to make them discover what they were about; but, after some attempts not being able to gain any light on the mysteries of the Society, nor to discover any good reasons the brethren had for keeping themselves private, the vice, which raged in Holland about two years ago, came strongly into the people's heads that they would have certainly made work for the masonry and pulled the houses over their ears, had not the peace officers in good time prevented the effect of their fury.Ga naar voetnoot44

Philorangien refereert in zijn Account of what happened lately at The Hague [...] (30 december 1735) waarschijnlijk aan dit krantebericht als hij zijn betoog inleidt met de woorden:

Reading lately in one of the English News Papers, an Article to the following Effect, viz. There was the other Day a LODGE of FREE and ACCEPTED MASONS constituted in the HAGUE, but the People, calling to mind some Crimes that were committed in that Country a few Years since, Rose in a Body and obliged the Members to disperse.

- waarna hij overgaat tot ‘a true Account of that Affair’. In tegenstelling tot de Daily Advertiser gaat hij wel in op het verbod van de Staten van Holland en West-Friesland, volgens hem ingegeven door de angst ‘that something might be undertaken in Favour of His most Serene Highness the present PRINCE of ORANGE’.

Een derde bron die melding maakt van onrust in Den Haag vóór de afkondiging van het verbod, betreft een pas in deze eeuw uitgegeven handschrift van Jacobus Maas Dirks Zoon, makelaar te Amsterdam. Het geschrift, gedateerd 5 december 1735, omvat een verslag van een bezoek aan de in datzelfde jaar opgerichte tweede Haagse loge. Samen met drie vrienden heeft Maas zich door een vrijmetselaar laten rondleiden en tekst en uitleg gekregen van functie en symboliek van de getoonde vrijmetselaarsattributen. Voor de geschiedenis van de vrijmetselarij is Maas' beschrijving van het interieur van een van de eerste Nederlandse loges van bijzondere waarde, vooral ook door de illustratie waarvan hij haar voorzag.Ga naar voetnoot45

[pagina 29]
[p. 29]

Bovendien blijkt eruit dat de loges buiten de uren van samenkomst om voor geïnteresseerden toegankelijk waren. Het is dus niet onmogelijk dat Frese en Schaef een deel van hun kennis van de vrijmetselarij aan eigen aanschouwing te danken hadden.

Evenals de Daily Advertiser en Philorangien maakt Maas gewag van onlusten die de Haagse overheid ertoe brachten, in navolging van wat in Amsterdam al was geschied, de loge te sluiten:

Dit gezelschap wierdt nu door de Magistraat gestoort, gelyk ook t'Amsterdam gedaan is, omdat ‘er onder het volk een gerugt liep als of men onder dien naam godloose dingen pleegde. Als nu naa het ligten der papieren, deese genoemden en wie meer, uit nieuwsgierigheyd deese kaamer bekeeken, begon ook den toeloop van anderen, waarom order gegeeven wierdt de kaamer te sluyten. Het volk wierdt in alle steeden onrustig gemaakt door quaade praat die van dit collegie ging.Ga naar voetnoot46

De ‘Publicatie’ van de Haagse overheid dateert overigens van twee dagen later dan Maas' verslag. Het besluit ook in deze stad de vrijmetselarij te verbieden was vermoedelijk al eerder genomen, en de Statenresolutie was al op 30 november gepubliceerd.

Ook in Amsterdam zou het tot ongeregeldheden zijn gekomen. Zonder daarbij zijn bron(nen) te noemen verhaalt Van Loo van een mogelijke plundering van de loge ‘De la Paix’ in de Stilsteeg (zuidzijde), op de dag van haar oprichting, 16 oktober 1735. Het ‘grauw’ zou daartoe zijn aangezet door de stedelijke autoriteiten.Ga naar voetnoot47 Van Loo liet zich mogelijk inspireren door een passage in de Europische Mercurius voor 1735, waarin echter niet van een plundering wordt gerept:

[pagina 30]
[p. 30]
De Magistraat der stad Amsterdam, (alwaar ter oorzaake van de instelling dezer Broederschap al een weinig beweeging en morring, niet zonder reden, tegen dezelve bespeurd wierdt) publiceerde daartegen den 2. December de volgende WAARSCHOUWING [...]

In de in dit tijdschrift nog eens afgedrukte Amsterdamse publikatie wordt het verbod op alle vrijmetselaarsactiviteiten mede verantwoord met de wens ‘de rust en 't welzyn van de stad en goede Burgery te bezorgen’.Ga naar voetnoot48

In Zamenspraak in het Ryk der Levendigen [...] uit 1743 vertelt een vrijmetselaar aan graaf Nikolaus Ludwig von Zinsendorff (zelf Hernhutter) over het ‘rampjaar’ van de Nederlandse vrijmetselarij:

[p. 58] Gy weet buiten twyfel, genadige Heer Graaf! dat dit Vry Metzelaars Gezelschap met den uitgang van den Jare 1735. zeer bekend geworden is, en teffens een groote opspraak in de Weereld gemaakt heeft; 't is zo, het zelve heeft reeds lange tyd te vooren in Engeland plaats gehad, maar zo, dat haare gesteldheid altyd is geheim gebleven, dog, wanneer het zig nu ook in Holland en elders begon te openbaren, heeft men op hun naukeuriger agt geslagen, en haaren toestand onderzogt, nadien men vreesde dat het een zaak van kwade gevolgen mogte zyn; Men ontdekte inzonderheid voor eenige Jaaren, dat ze niet alleen in den Haag 2 Loges hadden opgerigt, een voor de Hollanders, de tweede voor de Engelse; maar ook dat ze het op die wyze in Amsterdam deden, en aldaar een voor de Engelse en de andere voor de Fransche Natie aanrigtede. Het Volk wierd daar door gaande gemaakt, en wilde een dezer Loges verbranden, nadien dusdanige Vergaderingen tegen de ordonnantien des Lands streden. Men verwittigde zig verder, en bevond, dat hun getal groot was, en zy zig in de voornaamste Steeden van de Republyk hadden uitgebreid, [p. 59] en dat niet alleen geringe, maar ook Perzoonen van hooger Stand en Character tot dezelve behoorden.
[pagina 31]
[p. 31]

Inmiddels maakten zig de Heeren Staaten van Holland en West-vriesland gereed, om dit gezelschap te verstooren. Men confisqueerde hunne Kassen en Laden, waar in verscheidene bedenkelyke dingen gevonden wierden; In 't byzonder was daar onder den Eed hunner Leeden, wanneer ze wierden aangenomen. En hier uit werd gy verzekert, nopens dat geene, waarom gy my gevraagt hebt [...] [De graaf wil meer weten over de maçonnieke ceremoniën, MB.]
[p. 60] GRAAF.
[...] ten minsten moet gy my een zaak ten vollen vertellen, alvorens wy met elkander aan Tafel gaan en eeten. Wanneer de Hollanders met zo veel ernst en vlyt het zogenaamd Vry Metzelaars Gezelschap opgezogt hebben, hebben zy dan naderhand ook geen zekere Ordre aan de onderdanen voorgesteld?
VRY METZELAAR.
Ja, Heer Graaf! nauwelyks had de Hooge Overigheid van Amsterdam kennis gekregen, dat ‘er in die Stad zekere Menschen gevonden wierden, die als Vry Metzelaars Conventiculen en verbodene Zamenkomsten aanvingen en bezogten; of dezelve heeft terstond om dat het haare pligt is, voor de rust en zekerheid van die Stad sorge te dragen, nodig en dienstig geoordeelt, allen en een iegelyk, die zig in deze Stad en derzelver Jurisdictie bevinden, ernstelyk te verbieden en aan te zeggen, en wel door een scherp Patent, geene dergelyke Sluipvergaderingen onder den Naam van Vry Metzelaars voorts [p. 61] te houden, of te bezoeken, nog ook om deze Vergaderingen te houden, hunne Huizen, Kamers, Solders, Kelders of andere plaatzen der huizen te verhuuren te leenen of te laten gebruiken, onder straffe, dat ze als verstoorders van de gemeene Rust zullen gehouden worden. En zo iets is ‘er ook in Engeland en elders bekend geworden.Ga naar voetnoot49

Wat opvalt is dat de (onbekende) auteur van dit boekwerk suggereert dat er in 1735 méér loges waren dan de tot nu toe veronderstelde vier. En dan nog wel verspreid over ‘de voornaamste Steeden van de Republyk’!

Ook Het ontroerd Holland (1748) wijdt enkele pagina's aan de gebeurtenissen rondom de vrijmetselarij in 1735. betoog komt in grote lijnen met het voorgaande overeen. Ook hij noemt in verband met de onrust alleen Amsterdam, waar de oprichting van de plaatselijke loge op 16 oktober 1735 de aandacht van het volk zou hebben getrokken. Maar hij voegt er nog een aantal details aan toe.

[pagina 32]
[p. 32]

De samengedromde menigte zou zich hebben afgevraagd wat ‘er in die nieuwe vergadering uitgevoert stont te worden’ en vernam dat het hier een

Genootschap van Vrye Metzelaers betrof, een naam zoo barbarisch in Hollandsche ooren, (namelyk die des gemeenen Volks) dat ‘er eenige avonden, de toevloed van menschen ongemeen groot was, om nader van de zaken onderricht te zyn, en met eigen oogen te zien, 't geen zoo veel gerucht in de Stadt maakten, dat men naauwelyks een Gezelschap vond, waar in niet het een of ander van deze Luiden verhaalt wierd: maar zy moesten zich ook alleen met zien vergenoegen, alzoo 't niemand geoorloft was in huis te treden. Het gemompel deed ondertusschen zeer vuile en nadeelige geruchten van dit Collegie de Stadt doorwandelen; zynde de meeste van gevoelen, dat men slechts de naam der Vrye Metzelaars gebruikte, om onder dien dekmantel, een deel quade boevestukken te verbergen. Deze geruchten bragten zoo veel te weeg, dat op zekeren avond de wanorder onder 't volk algemeen wierd, 't welk van deze dingen, naar genoegen geen kennis kunnende bekomen, hun gedult niet langer kon rekken; maar zonder beraad, het besluit nam om de glazen van dit Huis in te smyten, gelyk zy ook met goed succes deeden, en verdere onbehoorlykheden bedreven, tot dat de nacht ieder ter rust dreef.

Hiermee waren de ongeregeldheden nog niet ten einde:

's Morgens daar aan, vergaderde het gepeupel aldaar weder op nieuw, en men was niet zonder reden bekommerd, voor meerder Hostiliteiten; dierhalven namen haar Ed: Gr: Achtb: de Heeren Burgermeesteren en Schepenen het besluit, om by tyds voor de rust der Stadt te zorgen, en deze Vergadering te stooren; gelyk ook geschiede, komende alle de Ed: Heeren van den Gerechte, op den middag in voorn: Huis, om uit hunne eigen oogen te zien, en des te beter kennisse van zaken te krygen: gelyk hun Ed: Gr: Achtb: dezelve in zoodanigen staat vonden, dat zy ordre gaven aan den Bewoonder, om zich ten eersten uit de Stadt weg te maken; om de gevreesde Opschudding daar door te weeren, en te verhinderen. 's Anderen daags vertrokken zy met zak en pak, en bragten hunne Meubelen buiten de Utrechtsche Poort, op het Zaagmolens Pad: daar ze van ieder kosten gezien worden, die in 't zelve huis een fles Wyn wilden drinken. De Waard stak aldaar een Uithangbord uit met het Opschrift: L'OBSERVATOIR.
[pagina 33]
[p. 33]

Volgens de auteur werden de ‘Meubelen van 't Collegie’ eerst vervoerd naar Rotterdam, ‘en verder naar Engeland, daar ze van daan gebragt waren’.Ga naar voetnoot50

Het is merkwaardig dat Jacob Bicker Raye (1703-1777) in zijn dagboek met geen woord rept over deze roerige dagen uit de geschiedenis van Amsterdam. Zijn opinie over de vrijmetselarij komt overigens wel overeen met de in de hierboven geciteerde beschrijvingen van de houding van de Amsterdamse bevolking. Met instemming schetst Bicker Raye de maatregelen van de Amsterdamse overheid jegens

een seeker colege, genaamt der vrije metselaaren, waarin dingen passeeren, die niemant sal klappen, also al de leeden een afgrijselijke eet, eer dat zij in het colegie werden geatmiteert, moesten doen van nooyt rugtbaar te maaken hetgeen daar passeerden, hetgeen so een swaren eet moest sijn geweest, dat de alder Godt vergeetenste het nooyt heeft durven aan den dag brengen. Daar waaren veele menschen van fatsoen, en het colege werd gehouden in de eerste Liesveltse Bijbel van den Vijgendam in de Warmoesstraat en in de Stilsteeg in een destillateurswinkel, waaruyt zij verhuyst sijn.Ga naar voetnoot51

De achttiende-eeuwse geschiedschrijver Jan Wagenaar gaat zowel in zijn Vaderlandsche Historie uit 1758 als in Amsterdam in zyne opkomst [...] uit 1760 in op de gebeurtenissen rondom de vrijmetselarij te Amsterdam. Uit zijn rapportage blijkt niet dat er onrust zou zijn geweest onder de bevolking, wel dat logebijeenkomsten in de Stilsteeg werden ‘gestoord’, ‘omdat alles, in dezelven, zeer bedektelyk behandeld werdt, gehouden werden, gevaarlyk te zyn voor den Staat’. In 1760 is de houding jegens de vrijmetselaren volgens Wagenaar beduidend milder geworden, aangezien zij

thans meer aangemerkt worden als vrolyke gezelschappen, welker geheim slegts in eenige ydele plegtigheden bestaat, dan dat ‘er eenig byzonder nadeel, voor Kerk of Staat, van zou te dugten zyn. Men verzekert zelfs, dat Persoonen van den hoogsten rang, beide in den Burgerstaat en in de Kerke, thans Leden zyn van de Broederschap der Vrye Metselaaren.Ga naar voetnoot52

Of de vijandige gevoelens jegens de vrijmetselarij werkelijk hebben geleid tot ordeverstoringen van bovenbeschreven omvang, en haar daarom voor de overheden

[pagina 34]
[p. 34]

tot een onduldbare bron van onrust hebben gemaakt, is hier van secundair belang. Maar voor een goed begrip van de mentaliteit waarvan ook De Uitvaert een exponent is, zijn deze berichten veelbetekenend. Indien de hier verzamelde bronnen de feiten weerspiegelen, hadden niet alleen de overheden een weerzin tegen de broederschap. Ook een aanzienlijk deel van de bevolking moest er niets van hebben.

Débauches

Als we terugkijken naar het bericht in de Daily Advertiser waarin gewag wordt gemaakt van ‘the vice, which raged in Holland about two years ago’, en naar het pamflet van Philorangien waarin ook hij een verband legt tussen de onrust onder de bevolking en de ‘Crimes that were committed [...] af few Years since’, komt de ontdekking dat met de in de verschillende resoluties gebezigde terminologie als ‘debauches’ en ‘onbehoorlijke Vergaderingen’ gerefereerd wordt aam sodomie, nauwelijks meer als een verrassing. Bewijs vormt een passage in het in 1736 verschenen vierde deel van de encyclopedie Céremonies et coutumes religieuses de tous les peuples du monde représentées par des figures dessinées de la main de B.P., verschenen in 1736 bij J.F. Bernard, die tevens medesamensteller was (1683?-1744). Met de initialen op de titelpagina wordt Bernard Picart aangeduid (1673-1733), die met zijn grandioze illustratiewerk het leeuwedeel van de produktie leverde.

Kenmerkend voor het over de vrijmetselarij handelende gedeelte van de encyclopedie is de positieve toonzetting, in aanmerking genomen dat dit deel kort na het verbod van de Staten te Amsterdam verscheen. Opmerkelijk is ook dat de passage overwijld werd overgenomen in het zesde deel van de Nederlandse vertaling van het werk dat in 1738 het licht zag.Ga naar voetnoot53 Zowel in de Franse als in de Nederlandse

[pagina 35]
[p. 35]

versie is een kopergravure opgenomen, een weergave van vrijmetselaren in logetenue, die mag gelden als de oudste in ons land vervaardigde maçonnieke voorstelling. Op de prent staat als naam van de ontwerper/tekenaar niet Picart, maar Louis Fabrice Du Bourg, over wie bekend is dat Picart hem veel aantekeningen heeft laten uitwerken.Ga naar voetnoot54

De bewuste passage luidt in de Nederlandse vertaling van 1738:

Sommige hielden hen voor een vergadering van Vrygeesten en Deisten, andere voor een hoop Debauchanten van allerleye rang, staat van professie, verdeelt in veele dassen die alle tot elkander betrekkelyk zijn. Men heeft ‘er Alchimisten, vuurblazers, Chimisten, nieuwe Rozenkruisbroeders, dweepers, enz. van gemaakt. En alle die gissingen zyn vernieuwt geworden in Holland in den jare 1735. ter gelegenheit dat de Vrye Metselaars daar Loges begosten op te rechten [...]. Nauwelyks kwam het verbod tegen die Loges in de Republyk uit, of het gemeen, 't welk altoos gereet is om beschuldigde luiden te bezwaren, lasterde de Vrye Metselaars als een volk dat partyschappen zogt te smeeden tegen het belang van den Staat, en zelfs meenden eenige dat het godloze debauchanten waren, die de S... van den jare 1730. wederom wilden invoeren.Ga naar voetnoot55

Met ‘S...’ kan hier niets anders dan sodomie bedoeld zijn (of: ‘sonde’, wat echter in combinatie met het jaartal op hetzelfde neerkomt).Ga naar voetnoot56

Het jaar 1730 was immers gemarkeerd geweest door het begin van een groot-

[pagina 36]
[p. 36]

scheepse jacht op sodomieten door de justitiële autoriteiten, toen uit het verhoor van een Utrechtse arrestant het bestaan van een landelijk vertakt circuit van sodomieten gebleken was. Een waar netwerk, compleet met eigen codes, eigen rituelen en een eigen ‘argot’.Ga naar voetnoot57

Terwijl tot de achttiende eeuw met het begrip ‘sodomie’ alle ongeoorloofde seksuele technieken konden worden aangeduid, vernauwde het zich sindsdien tot de aanduiding van anaal contact (het ‘vuyle werk’); preciezer, anaal contact waarbij zaaduitstorting in het lichaam plaats heeft.Ga naar voetnoot58

Hoewel nog maar weinig systematisch-kwantitatief onderzoek in de zeventiende-eeuwse rechterlijke archieven is verricht, mag - mede op grond van het ontbreken van aanwijzingen uit andere bron - worden aangenomen dat in die periode sodomie in de Republiek slechts zelden tot strafvervolging heeft geleid.Ga naar voetnoot59 Tot systematische, zelfs landelijke vervolging kwam het voor het eerst in 1730. Vanaf dat jaar tot in 1735 werden jaarlijks sodomieten ter dood gebracht, met een piek in de jaren 1730-'32. Daarna zou het een tijdlang rustig blijven, totdat in de jaren zestig, en opnieuw omstreeks de eeuwwisseling, Amsterdam het toneel werd van grootscheepse vervolgingen van sodomieten. Pas met de invoering van de Code Pénal in 1811 zou een eind komen aan de vervolgingen. De desbetreffende bepaling werd toen uit het Nederlandse strafrecht geschrapt (en overigens na een eeuw opnieuw ingevoerd).

In totaal zijn in de jaren dertig van de achttiende eeuw 289 mannen vervolgd, van wie er zeventig ter dood werden veroordeeld en 107 bij verstek verbannen. Bijna alle ter dood veroordeelde sodomieten stierven aan de wurgpaal, een straf die doorgaans niet op mannen werd toegepast. Op spotprenten werden de terechtgestelde sodomieten dan ook vaak in vrouwenkleren afgebeeld.Ga naar voetnoot60 De strafvorm

[pagina 37]
[p. 37]

was gekozen om de door sodomieten gehanteerde feminiene gedragscode nog extra te schande te maken.Ga naar voetnoot61

De vervolgingen veroorzaakten een enorme beroering in de Republiek. Een stroom van publikaties volgde op de arrestaties en executies.Ga naar voetnoot62 Uit de ondervragingen was gebleken dat veel sodomieten zich in Den Haag ophielden.Ga naar voetnoot63 Het was met name in deze stad dat de vervolgingen stof deden opwaaien, ook al doordat daar de dagvaardingen werden aangeplakt en publiekelijk afgekondigd.Ga naar voetnoot64

Den Haag kende talrijke bordelen (ook wel ‘lolhuyzen’ genoemd), die ook opereerden als bemiddelingsbureaus voor heren die een knecht zochten. Het Haagse Bos, de Lange en de Korte Voorhout en andere, ‘afgelegene en duystere plaetsen’ waren ontmoetingspunten voor sodomieten, ‘omme de voorschr. verfoeyelycke misdaat van Sodomie met elkanderen te bedryven en uyt te voeren’. De ontdekking dat de sodomieten ook bij de Vijverberg verkeerden, het jurisdictie-gebied van de oude grafelijkheid van Holland, in 1531 toegevallen aan de competentie van het Hof van Holland, was voor het Hof directe aanleiding om in actie te komen. Van de steden in de Republiek zijn in Den Haag de meeste processen gevoerd en de meeste vonnissen ten uitvoer gelegd.Ga naar voetnoot65 Het optreden van het Hof leidde tot de uitvaardiging op 21 juli 1730 van een plakkaat van de Staten van Holland en West-Friesland, waarin sodomie formeel strafbaar werd gesteld. De Staten spreken daarin de hoop uit dat ‘God almagtig [...] de Ongeregtigheid van het Land met sijne vreesselijke oordeelen niet kome te besoeken en het Land sijne Inwoonderen niet kome uit te spouwen’.Ga naar voetnoot66 De vrees dat God

[pagina 38]
[p. 38]

het land zou straffen voor de zonde van enkele sodomieten werd de Staten ingegeven door de gangbare interpretatie van het bijbelverhaal van de vernietiging van Sodom en Ghomorra (Genesis 19: 1-29), als de bestraffing van de door inwoners gepleegde homoseksuele handelingen.

De bede van de Staten werd niet verhoord. Gods gesel haalde wel degelijk uit: zware overstromingen troffen het land rond de jaarwisseling 1731-'32. Tijdens hevige stormen bezweken de dijken. Ze bleken te zijn aangetast door de paalworm, door velen beschouwd als Gods werktuig tegen een land dat sodomieten herbergde.Ga naar voetnoot67

De Uitvaert en debauches

Sodomie werd in het algemeen beschouwd als een symptoom van de verwekelijking en verwildering van moraal en zeden, van de Franse verwijfde invloed die in een tijd van voorspoed de Republiek zou zijn ingeslopen. In dit klimaat kon de sodomie als een besmettelijke ziekte om zich heen grijpenGa naar voetnoot68 en alle lagen van de bevolking, inclusief de hoogste regentenkringen (zoals was gebleken) infecteren.Ga naar voetnoot69

In zijn Hollandsche Spectator van 2 november 1732 verwoordde Justus van Effen het algemene gevoelen dat de decadentie, die met de komst van de Franse réfugiés hier haar intrede had gedaanGa naar voetnoot70 en waarvan sodomie het ernstigste symptoom vormde, het gunstige tij had doen keren en de oorzaak was van de economische achteruitgang die het einde had betekend van de Gouden Eeuw. Ook Van Effen

[pagina 39]
[p. 39]

beschouwde de paalwormplaag als Gods straf voor de gruwelzonde van sodomie.Ga naar voetnoot71

Het is opmerkelijk dat in elk geval één van de auteurs van De Uitvoert eveneens deze mening aanhing en daaraan uiting gaf in een pamflet. Het betreft Christiaen Schaef, die in 1734 Godts dreigendt Oordeel over Nederlandt. Aan deszelfs Inwoonders ter verootmoediging voorgestelt publiceerde en waarin hij het Nederlandse volk vraagt de hand in eigen boezem te steken:

 
Ey onderzoekt u dan, en let op zyne hant,
 
Ja, onderzoekt u naau, en kent uw zonden: want
 
Zyn Oordeel is naby, hy zendt u zware plagen,
 
't Gewormte, dat den Paal aan Neêrlandts dyk komt knagen:
 
Zo hy het niet voorziet gy zult te gronde gaan:
 
ô Nederlandt het is met uwem staat gedaan.

In de laatste regels van het door Schaef voorgeschreven gebed bekent de Republiek haar zonden:

 
Wy zyn voor u gezicht, erkennen onze schult:
 
Dit Landt is grouw'lyk als een Sodom, 't is vervult
 
Met Boosheidt, Hovaardye, Wraakgierigheidt en Toren,
 
Met Hoer- en Dieverye! Ach! wilt ons doch verhoren!
 
Bekeert de zulke, maakt haar boosheên hen bekent:
 
Op dat deez' plagen door uw goetheit neem' een endt.Ga naar voetnoot72

Overigens had Jan van Hoven, artistiek adviseur van het kunstgenootschap Ars Superat Fortunam, zich vier jaar tevoren eveneens een angstvallig hoeder van Neerlands goede zeden betoond. In 1730 verscheen een pamflet van deze vriend van Frese en Schaef over het onderwerp De Beruchte Gruuwelzonden van Sodomie Gelukkiglyk ontdekt en gestraft. Natuurlijk kan hij het, evenals Schaef en naar men mag aannemen Frese, slechts hartgrondig eens zijn geweest met het besluit van de overheden een genootschap te verbieden dat, aldus de verschillende resoluties, in besloten kring wellicht toegaf aan débauches. En débauches leidden uiteindelijk tot sodomie, was de gedachtengang.

Dat in de ogen van Frese en Schaef vrijmetselarij veel - zo niet alles - met losbandigheid te maken had, staat buiten kijf. Hun klucht bevat tal van toespelingen in die richting.

[pagina 40]
[p. 40]

In De Uitvaert verhaalt aanspreker Platvoet over de neergang van het eens zo ‘roemrugtig Batavia’Ga naar voetnoot73 Hij geeft daarmee een schets van het zedenverval in de Republiek die naadloos blijkt aan te sluiten op de teneur van menig zedentractaat of pamflet tegen de sodomie. Platvoet schildert de vrijmetselarij af als een uiting van de heersende decadentie en spuit tegenover zijn collega Zwartlap zijn onbegrip over het feit

 
dat luiden en
 
dat nog van verstand,
 
Tot zulke buitenlandsche kuuren vervallen als men
 
tans komt te bespeuren:
 
Dog dat ziet men, helaes! maer te dikwils ge-
 
beuren,
 
Zints dat de bataviers zyn verbasterd van hunne
 
alouden aerd.
 
Zagen onze voorouders eens op, zy wierden
 
waerlyk vervaerd,
 
Dewyl hun zetel 't roemrugtig Batavia, de schrik
 
van alle Koningryken,
 
Tegenwoordig in een kapstok zou verandert lyken,
 
Waer aen de gantsche waerelt haer modens op-
 
hangt;
 
Terwyl de nakomeling zelfs niet anders als dat
 
verlangt.
 
In voorige tyden zond men mannen met baerden,
 
Die anders niet als ontzag en roem vergaerden.
[pagina 41]
[p. 41]
 
Tegenwoordig zyn de mans, daer de mode re-
 
geerd,
 
In vrouwen en de vroului in mannen verkeerd.
 
Voorheenen vond men hier te land zulke held-
 
haftige katten,
 
Dat ze, zonder handschoenen, niet ligt waren
 
aen te vatten;
 
Hedendaegs vind men de katten van een heel an-
 
dre aerd.
 
't Schynt dat de tyd al veel verandering baerd,
 
Byzonder alhier in 't land, alwaer alle nieuwe
 
vreemdigheden,
 
Belaggelyke gewoontens en verdervelyke zeden,
 
By de meeste worden geägt en gestelt op den hoog-
 
sten trap. (vss. 172-205)

Platvoets voorgewende deugdzaamheid is overigens in dit verband hypocriet en lachwekkend omdat hij zelf behoorde tot een gilde dat de naam had zich schuldig te maken aan oplichterij en losbandigheid. Door hun bezorgdheid door Platvoet te laten verwoorden, bereikten Frese en Schaef tevens dat deze ernstige noot de contemporaine lezer/toeschouwer niet al te zwaar op de maag zou vallen.

Zwartlap voegt eraan toe dat de ‘zo gaeu en haestig’ opgerichte broederschap niet werd getolereerd in de Republiek vanwegen haar ‘kromme sprongen’ (vss. 209-214), waarmee hij ongetwijfeld op hetzelfde doelde als Platvoet met zijn ‘Belaggelyke gewoontens en verdervelyke zeden’. De ‘heldhaftige katten’ van weleer ziet Platvoet vervangen door hele andere ‘katten’ die, verwijfd en wellustig als zij zijn, alleen maar geaaid wensen te worden.

De rouwstoet wordt begeleid door treurmuziek, gemaakt op instrumenten die in hun symbolische betekenis een bijdrage vormen tot het dwaze en losbandige portret dat Frese en Schaef in De Uitvaert van de vrijmetselarij schilderen. Zowel de doedelzak als de lier, de schalmei en de rommelpot (de ‘Zoutbak’ en de ‘Bakkers Hooren’ komen later nog aan bod) gelden van oudsher als instrumenten die de dwaasheid en de wellustigheid representeren (vss. 400-403).

Dat enkele in de rouwstoet meelopende vrijmetselaren ‘op zyn Spaens’ gekleed gaan (vss. 429-430) is een detail dat in dezelfde richting geduid kan worden. ‘Spaans’ stond in de achttiende eeuw voor vreemd, zonderling of buitensporigGa naar voetnoot74

[pagina 42]
[p. 42]

en de omschrijving ‘Spaans gekleed gaan’ werd daadwerkelijk als zodanig gehanteerd.Ga naar voetnoot75 ‘Spaans’ werd ook gebruikt ter omschrijving van syfilis, bijvoorbeeld als ‘Spaanse kraag’.Ga naar voetnoot76 Frese en Schaef refereerden mogelijk tevens aan deze laatste uitleg, die immers uitstekend blijkt aan te sluiten bij de strekking van hun satire.

Buitensporig waren de vrijmetselaren ook in hun gezamenlijke drank- en eetgelagen, althans volgens Frese en Schaef. Op tal van plaatsen in De Uitvaert wordt aan hun drankzucht gerefereerd (zie bijvoorbeeld vss. 153-154 en 352), terwijl de aansprekers Hartloop en Zwartlap, zelf grote liefhebbers van een glas, bij deze cliënt goed aan hun trekken blijken te komen (zie vss. 85-86; 100-101; 155-156 en 239-243). Ten overvloede verbeeldt de ‘Metzelaers Vlagge’, in de rouwstoet meegedragen door de ‘Puinkruijer van het Gilde’, een ham en een wijnkan (vss. 408-411).

De beschuldiging van dronkenschap zit tevens verborgen in het vroege tijdstip waarop het voltallige metselaarsgilde zich in het sterfhuis, een Scheveningse herberg, verzameld blijkt te hebben, namelijk 's middags om drie uur (vss. 237-238)Ga naar voetnoot77, terwijl de uitvaart niet voor acht uur 's avonds zal plaatsvinden. Kees' opmerking dat ‘Yder zwelgt als een tempelier’ (vs. 352) wekt dan ook geen verbazing.

De in het laatste toneel in de rouwstoet meelopende matrozen hebben natuurlijk in de eerste plaats een functie in het verloop van het verhaal: de kist met de ‘drie Hoofd-deugden’ moet immers naar Engeland worden verscheept. Maar de lezer/toeschouwer associeerde de matrozen ongetwijfeld ook met een ruw en losbandig leven. Dronkenschap was in de eerste helft van de achttiende eeuw, althans onder Engelse zeelui, een van de meest voorkomende vergrijpen.Ga naar voetnoot78

[pagina 43]
[p. 43]

De vrijmetselaren konden beschuldigingen van culinaire en alcoholische losbandigheid gemakkelijk op zich laden, want aan het begin van de achttiende eeuw plachtten zij in herbergen samen te komen en het karakter van de bijeenkomsten schijnt zich nauwelijks onderscheiden te hebben van de sfeer in de toen zo populaire clubs en koffiehuizen waar drank, gezelligheid en uitvoerig tafelen de toon bepaalden.Ga naar voetnoot79 Zo vond bijvoorbeeld de eerste permanente loge op Nederlandse bodem, ‘La Sincérité’, onderdak bij de waard van ‘de Goude Leeuw’ te Den Haag, terwijl de tweede Haagse loge, ‘Le Véritable Zèle’, samenkwam in een taveerne op ‘den Nieuwen Doelen’. De eerste Engelse loges werden dikwijls genoemd naar het uithangbord van de herberg waar zij samenkwamen, die zich uiterlijk overigens in niets als loge onderscheidde.Ga naar voetnoot80

De logebijeenkomsten moeten aan het begin van de achttiende eeuw overwegend het karakter gedragen hebben van een gezamenlijke maaltijd, waarbij ook administratieve zaken werden afgehandeld en catechetische verhandelingen werden afgestoken. Vrijmetselaarssymbolen (bijvoorbeeld gereedschap) werden gewoon over de tafel verspreid opgesteld, er werd gerookt en drank geschonken, dit laatste ook al met het oog op de formele toasts die tussen de verschillende verhandelingen werden uitgebracht. Alleen tijdens de ritualen werden het drinken en roken gestaakt. Na afloop van de vergadering werden de maçonnieke symbolen verwijderd, waarop de zogenoemde ‘tafelloge’ kon beginnen, wat betekende dat de waard het avondmaal serveerde.Ga naar voetnoot81 De waard werd gewoonlijk als ‘Servant’ aangenomen, waarmee hij tot geheimhouding werd verplicht.Ga naar voetnoot82

Absolute geheimhouding was niet eenvoudig, want tijdens de zittingen moet het er nogal eens luidruchtig aan toe zijn gegaan. Aanspreker Zwartlap vertelt zijn collega Platvoet dat toen hij in de herberg was ontboden, hij in de belendende kamer een ‘groot gestommel’ hoorde, ‘Onder de drommelsche maetklank van een hamer’ waarbij de vrijmetselaren uitriepen: ‘frappez, frappez, frappez fort pour la derniers fois’ (vss. 105-110).

Omstreeks 1735 waren, voor zover bekend, nog geen publikaties in de Republiek verschenen met beschrijvingen van logebijeenkomsten. Pas op 20 januari 1738 kwam de 's Gravenhaegse Courant met een bericht, bekend onder de naam Rituaal

[pagina 44]
[p. 44]

Hérault, over de aanneming van een leerling-vrijmetselaar, die zijn afronding vindt in een tafelloge.Ga naar voetnoot83 Veel uitgebreider nog is het ‘verradersgeschrift’ De Geheimen der Vrye-Metselaars en der Mopsen geopenbaart, verschenen te Amsterdam in 1745 en mogelijk gecompileerd door Jean Rousset de Missy.Ga naar voetnoot84 Het boek blijkt voor de ontraadseling van de hierboven geciteerde woorden van Zwartlap goede diensten te bewijzen. Zij komen als zodanig niet in het werk voor, maar zouden betrekking kunnen hebben op het bij verschillende gelegenheden tijdens de logezittingen uitgevoerde gebruik driemaal op tafel te slaan. Het is mogelijk dat Zwartlap (per ongeluk) getuige was van de drie hamerslagen op het altaar, die de voorzittend meester op gezette tijden, bijvoorbeeld bij het openen en sluiten van de loge, liet horen, waarna de ‘Opzigters’ driemaal in de handen klapten en applaudisseerden.Ga naar voetnoot85 Zwartlap kan ook de veelvuldig tijdens de logezittingen uitgebrachte toasts gehoord hebben, waarbij de vrijmetselaren zich bedienden van uitdrukkingen ontleend aan de artillerie. Bij deze ‘exercities’ werden geen glazen gebruikt, aldus de schrijver van De Geheimen, want ‘daar zou 'er niet een eenig heel blyven’. De wijnbekers die men kanonnen noemde, werden na lediging ‘in drie tempo's’ weer op tafel gezet, waarop men driemaal in de handen klapte en driemaal ‘Vivat’ riep. ‘Het geluid dat men hoort in het nederzetten van de bekers op tafel’ is volgens de auteur ‘vry sterk, doch niet verwart; het is maar een en

[pagina 45]
[p. 45]

dezelfde slag, zwaar genoeg om drinkvaten te breeken, die niet van een sterke stoffe waren’.Ga naar voetnoot86 In dat geval moet Zwartlap dit geluid met hamerslagen hebben verward.

De muziek die tijdens de maçonnieke bijeenkomsten ten gehore werd gebracht moet de overige gasten in de herberg nog meer de indruk hebben gegeven van doen te hebben met een gezelschap van feestneuzen. Voor en na de verschillende toasts werden liederen gezongen, à-capella dan wel met instrumentale begeleidingGa naar voetnoot87, waarmee de vrijmetselaren een ode brachten aan hun (vermeende) voorgangers. Vier van deze liederen kregen bekendheid in de Republiek door de publikatie van de Chansons de la très-venerable Confrairie des Maçons Libres (1735), die in 1736 nogmaals in druk zouden verschijnen als onderdeel van de Nederlandse vertaling van het vrijmetselaarswetboek.

Het gezelligheidsaspect van de vroege logebijeenkomsten moet een van de voornaamste aanleidingen gevormd hebben de orde van débauches te beschuldigen. Wellicht niet geheel ten onrechte, want Anderson had het immers in 1723 reeds nodig geacht op twee plaatsen in zijn wetboek tegen al te excessieve uitspattingen te waarschuwen.Ga naar voetnoot88

Volgens De Geheimen hadden dergelijke uitspattingen in Frankrijk zelf geleid tot een teloorgang van de eerbiedwaardigheid van de broeders. Het werk geeft een indruk van de deplorabele toestand van de Franse vrijmetselarij, die volgens de auteur was veroorzaakt door de aanneming van onfatsoenlijke lieden die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan ‘verachtelyk Eigenbelang’ en ‘plompe Onbetaamelykheit’. ‘De Vrye-Metselaars willen drinken, eeten, zich vermaaken: dit is de geest die hunne raadpleegingen en besluiten inblaast’, aldus de auteur, maar rechtgeaarde vrijmetselaren ‘kennen geene anderen vermaakelykheden, dan dezulken waar op nooit het naberouw volgt’.Ga naar voetnoot89 Tegenstanders van de orde zullen waarschijnlijk minder behoefte hebben gehad aan een dergelijk genuanceerd

[pagina 46]
[p. 46]

oordeel en uit het karakter van de bijeenkomsten hun eigen conclusies getrokken hebben ten aanzien van de orde.Ga naar voetnoot90

De hierboven behandelde passages uit De Uitvoert vormen echter onvoldoende aanwijzing om te veronderstellen dat Frese en Schaef in hun klucht zo ver gingen een verband te leggen tussen vrijmetselarij en sodomie. Maar wat te denken van de aanwezigheid van ‘twee Nachtwerkers’ (vs. 397) op de begrafenis van de vrijmetselarij? Een nachtwerker was een beersteker (putjesschepper) die 's nachts de beerputten ruimde. In De Uitvaert dragen zij een ‘pragtige gegaloneerde Leuningstoel’ op de schouders (vss. 398-399). Frese en Schaef kunnen hierbij gedacht hebben aan de in de logeruimte zo dominant aanwezige ‘Presidents Zeetel’, zoals Jacob Maas Dirks Zoon hem in de tweede Haagse loge ‘Le Véritable Zèle’ had gezien en nagetekend.Ga naar voetnoot91 Dat nu uitgerekend twee nachtwerkers deze stoel meetorsen moet indertijd, toen faecalische humor een hoogtepunt beleefde in de Nederlandse literatuur, wellicht de associatie hebben gewekt met een kakstoel, terwijl de arbeidsuren van de nachtwerker mogelijk in verband werden gebracht met daden van losbandigheid die het daglicht niet konden verdragen.Ga naar voetnoot92 In de visie van Frese en Schaef konden nachtwerkers op de begrafenis van de vrijmetselarij niet ontbreken, want was het niet deze broederschap die ‘Verborgentheid’ hoog in haar vaandel had, een kenmerk dat de auteurs overigens door een uil laten verbeelden (vss. 418-419).

Het is heel goed mogelijk dat het beroep van de nachtwerker tevens met sodomie, het ‘vuyle werk’, werd geassocieerd. Zoals gezegd verstond men in juridische kring onder sodomie uitsluitend anaal contact, voor de omschrijving waarvan in de loop der eeuwen een heel arsenaal van obscene termen in zwang raakte, zoals bruinwerker, vuilwerker, achterlader, achteropwerker, bruinjoeker, reetroeier en rugartiest. De bron die deze scheldwoorden vermeldt, het Bargoens woordenboek (1974), geeft niet aan wanneer deze hun intree in het spraakgebruik beleefden. ‘Nachtwerker’ als spotnaam voor sodomiet ontbreekt weliswaar in dit rijtje, maar woorden als ‘bruinwerker’ en ‘vuilwerker’ lijken van ‘nachtwerker’ afgeleid

[pagina 47]
[p. 47]

te zijn: zij expliciteren als het ware zijn beroep. Het lijkt aannemelijk te veronderstellen dat ‘bruinwerker’ en ‘vuilwerker’ zich als betiteling voor een sodomiet om die reden langer hebben kunnen handhaven dan ‘nachtwerker’.

Ten slotte aandacht voor de locatie Scheveningen. Volgens het impressum zou De Uitvaert daar gedrukt zijn. Ook de klucht speelt zich er af, onder de rook van Den Haag, de stad waar de eerste loges op Nederlandse bodem werden gesticht. Vanuit Scheveningen zal de gesneuvelde vrijmetselarij naar het land van oorsprong worden teruggevaren. Maar Scheveningen was ook een bij de Haagse bevolking geliefd uitgaansoord, niet in de laatste plaats vanwege zijn talrijke herbergen. Dat er één in De Uitvaert dienst doet als sterfhuis, mag worden opgevat als een zoveelste verwijzing naar de drankzucht der vrijmetselaren.

De locatie Scheveningen vormt tevens de duidelijkste aanwijzing voor de veronderstelling dat Frese en Schaef met hun klucht de opzet hadden vrijmetselaren van sodomie te betichten. De in 1730 door de overheden ontdekte Haagse subcultuur van sodomieten heeft zich namelijk naar alle waarschijnlijkheid uitgestrekt tot het Scheveningse uitgaansleven. Onno Zwier van Haren, overigens zelf vrijmetselaar van het eerste uur, schreef in 1764 aan een vriend dat in 1730, het jaar waarin sodomietenvervolgingen een aanvang namen,

 
on surprit une bande des malheureux, qui s'assembloit a Scheveling, ou
 
ils avoient loué une chambre: ils s'ij assembloient une fois par semaines,
 
et commençoient et finissoient leur assemblée par le chant d'un psaume
 
a haute voix.Ga naar voetnoot93

Een scheldkanonnade van Pieter Poeraet uit 1733, gericht aan het adres van Jacob Campo Weyerman, geeft nog meer voedsel aan het vermoeden dat in Scheveningen een sodomie-cultuur bestond. In Poeraets Vervolg van gedichten wordt Weyerman niet alleen uitgemaakt voor ‘Gomoriste likkengat’ en ‘Manverleider’, maar ook voor ‘Scheveningschen jongens maet’Ga naar voetnoot94, krachttermen die in het licht van Van Harens brief alledrie op ‘sodomiet’ terug te voeren zijn.

voetnoot30
Zie H. Gerlach 1981, W.W. Mijnhardt 1986 en M.C. Jacob 1981, m.n. 110-111. De verdenking van politieke agitatie, die de gehele achttiende eeuw door bleef weerklinken, is overigens nooit geheel van het toneel verdwenen. Ten tijde van de Duitse bezetting werden vrijmetselaren om die reden vervolgd en in concentratiekampen opgeborgen. De leider van extreem-rechts in Frankrijk, Jean Marie Le Pen, heeft nog kort geleden te kennen gegeven weinig met maçons op te hebben. Zij zouden uit zijn op de vernietiging van de maatschappelijke orde.
voetnoot31
H. Gerlach 1981, 70. Een kopie van dit pamflet is te vinden in hetzelfde artikel, 69-72. Als we Philorangien moeten geloven, dachten de Staten aan een Orangistische samenzwering, terwijl het ‘gemeen’ meer de neiging had een verband te zien tussen vrijmetselarij en ‘some Crimes that were committed [...] a few Years since’, waarmee op sodomie gedoeld wordt. Een met betrekking tot de teneur van De Uitvaert belangwekkende uitspraak, zoals nog duidelijk zal worden.
voetnoot32
H. Gerlach 1981, 50-51. De beide geschriften van Dagran, Extrait des Archives de la Grande Loge des francsmaçons établie dans les Provinces Unies et Ressort de la Généralité en Annales et Archives des Francs Maçons sous la Grande Maîtrise des Provinces Unies et du Ressort de la Généralité en forme du journal zijn beide te raadplegen op het GON. Een gedetailleerd verslag van de grootmeestersverkiezing in 1756 geeft W. Kat 1974.
voetnoot33
W. Birza 1984, 62.
voetnoot34
Voor deze en vorige informatie zie Gerlach 1981, 52-57.
voetnoot35
H. Gerlach 1981, 68. Zeker is, dat de Orangisten al eens eerder als zondebok hadden gefungeerd. Volgens sommigen zouden zij een rol hebben gespeeld bij de aanstichting van de zogenoemde ‘Paniek van Juni’ in 1734. Kort voor en tijdens deze maand raakten de provincies Zeeland, Brabant, Holland en Friesland in rep en roer door een gerucht dat de katholieken van plan zouden zijn een aanslag op stads- en landsregeringen te plegen en tegelijk met het gebruik van de publieke kerken, de macht zouden overnemen. Er was sprake van paniekerige angstgevoelens bij de kerkelijke en politieke overheid en op verschillende plaatsen tekenden zich beginnende onlusten af. Zie W. Frijhoff 1977, 170-233. In zijn Vaderlandsche Historie suggereerde Jan Wagenaar als eerste publiekelijk dat de paniek wel eens aangewakkerd zou kunnen zijn door de partijgangers van prins Willem IV. In geval van onlusten zou de prins immers de kans schoon hebben kunnen zien zich tot stadhouder van Holland te laten uitroepen en de macht in de hele Republiek aan zich te trekken. Hoewel van enige betrokkenheid van de Oranjepartij bij de Paniek van Juni niets is gebleken, sluit Frijhoff niet uit dat agitatie van diens partijgangers heeft bijgedragen tot het scheppen van een woelig klimaat, maar het lijkt hem niet waarschijnlijk dat de prins er zelf de hand in heeft gehad. Wagenaar noemt de Paniek en het verbod op de vrijmetselarij overigens in één adem. Zie J. Wagenaar 1758, 167.
voetnoot36
J.G. van Dillen 1970, 651.
voetnoot37
W. Schama 1989, 51-88.
voetnoot38
W.W. Mijnhardt 1986, 98.
voetnoot39
H. Gerlach 1981, 65-68. Ook in andere Europese landen zou de orde door verboden getroffen worden.
voetnoot40
De Rooms-Katholieke en de Hervormde Kerk hadden overigens dezelfde bezwaren tegen de vrijmetselaarsorde als de seculiere overheden. Door Clemens XII werd in 1738 een bul uitgevaardigd waarin de loges als volgt werden gekenschetst:
Genootschappen, waarin menschen van allerlei godsdienst en gezindheid zich vereenigen, onderling in het duister wroeten, door een verdrag even nauw als ondoordringbaar, volgens wetten en statuten, die zij zelven voor zich gesmeed, en door de zwaarste eeden op den Bijbel bezworen hebben, en op de ernstigste straffen zich verbinden hunne geheimen onschendbaar te bewaren. [...] zoo zij geen kwaad deden, dan zouden zij het licht niet schuwen [...]
en waarin zij, die zich op welke wijze dan ook met de orde lieerden, met de ban werden bedreigd (geciteerd bij H. Maarschalk 1872, 25-27).
In 1752 zou een tweede bul van deze strekking volgen. De beide pauselijke bullen werden in vrijwel alle katholieke landen aanleiding tot vervolging van vrijmetselaren. De hervormde predikanten namen hun eigen maatregelen door pogingen collega's die lid waren van de orde, uit hun ambt te stoten. Zie H. Maarschalk 1872, 34-35.
Tot op de dag van vandaag worden katholieken bedreigd met excommunicatie wanneer zij lid zijn van ‘een maçonnieke sekte of andere organisatie die samenspant tegen Kerk of Staat’.
voetnoot41
Respectievelijk Groete aen Willem Karel Hendrik Friso (1734) en Verheffing (1747), te vinden onder de nummers 16948 en 17666 in W.P.C. Knuttel 1978, vierde deel.

voetnoot42
De betreffende resoluties zijn overigens alle afgedrukt in H. Gerlach 1981.
voetnoot43
Ook R. Dekker heeft blijkbaar niets kunnen vinden, getuige zijn Holland in beroering 1982.
voetnoot44
Geciteerd bij P.A. Tunbridge 1968, 108.
voetnoot45
In Zamenspraak in het Ryk der Levendigen uit 1743 is een mooie toelichting te vinden op de tekening van Maas:
[p. 59] Dog om op de plegtigheeden te komen, te dier tyd is ook eene byzondere Inwying bekend geworden. Men geeft aan de Nieuwe Leeden een wit Schootsvel over, dergelyke Handschoenen, een Troffel, een Zetel, op die wyze als de Stratemakers gebruiken. Hun Opperhooft en President zit op een vergulde stoel, hebbende de gedaante van een Throon. Hy draagt een Kroon van Klimop, een Zilvere Troffel, en een kartsledere Schootsvel, en heeft 6 andere Leeden met hunne Hamers rontom zig. De Commandeur, als de naaste aan den President, zit op een lage Throonzetel, en de Orateur of Spreker aan de Voeten van den Opper-Meesten en de overige Medeleeden op hunne kleine Stoeltjes, maken de form van een halve Maan uit. (A.v.d.B.)
voetnoot46
Op de tekening van Maas Dirks Zoon zien we schootsvellen en de ‘Presidents Zeetel’ afgebeeld, attributen die we ook in De Uitvaert tegenkomen. Het handbeschreven vel wordt bewaard op het GON en is tevens opgenomen in P.J. van Loo 1967, B. Croiset van Uchelen 1971 en in W. Kat 1974.
voetnoot47
P.J. van Loo 1967, 6.
voetnoot48
Europische Mercurius [...] Tweede Deel. Vervattende de zes laatste maanden van het jaar 1735, 301-302. De anonieme schrijver van dit stuk is het van harte eens met de maatregelen die door de verschillende overheden tegen de vrijmetselarij zijn genomen:
Aldus is deze zotte Broederschap, uit loutere grillen en grimassen bestaande, en die (in Staat geweest zoude zyn om) de volkrykste Steden dezer Landen door een besmettelyke ziekte van gekheit (alzo alle Nieuwigheden Aanhangers vinden) lichtelyk ontstoken zoude hebben, door de wyze vóórzorge der Regeerders in haaren aanvang, en genoegzaam voor altoos gestuit geworden. [EM, 302]
voetnoot49
Zamenspraak 1743, p. 58-61. De toespeling op een soortgelijk verbod in Engeland moet op een misverstand berusten.
voetnoot50
Het ontroerd Holland, eerste deel [1748], 244-249.
voetnoot51
Het dagboek van Jacob Bicker Raye 1732-1772 [1960], 28.
voetnoot52
J. Wagenaar 1758, 170 en J. Wagenaar, eerste stuk 1760, 741.

voetnoot53
Uit deze door A. Moubach verzorgde vertaling, getiteld Naaukeurige beschryving der uitwendige godsdienstplichten, kerkzeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt, zal regelmatig worden geciteerd. Verder aangeduid als Naaukeurige beschryving. Het betreffende zesde deel van de vertaalde encyclopedie werd nota bene opgedragen aan Jan van de Poll, regerend burgemeester van Amsterdam, de stad waar de ‘Waarschouwinge’ tegen de vrijmetselarij het scherpst van toon was geweest. Van de Poll was op dat moment tevens commissaris van de Staten van Holland en West-Friesland. De acht Franse delen werden tussen 1723 en 1743 te Amsterdam uitgegeven. De Nederlandse vertaling begon al te verschijnen toen de oorspronkelijke Franse uitgave nog niet voltooid was (zes delen, 1727-1738), in 's-Gravenhage, Amsterdam en Rotterdam. Céremonies et coutumes (verder aldus aangeduid) beleefde talrijke vertalingen en herdrukken, zowel hier te lande als elders, waarbij de tekst herhaaldelijk werd aangevuld en herschreven, terwijl de naam van Picart als enige op het titelblad vermeld bleef, zij het dat na zijn dood in 1733 ‘et autres’ werd toegevoegd. Zie [B. Croiset van Uchelen] 1961, 85.
voetnoot54
[B. Croiset van Uchelen] 1961, 85-87. Op de zorgvuldig getekende gravure zien we elf vrijmetselaren, uitgerust met schootsvellen, passers, winkelhaken en troffels. Mogelijkerwijs hebben Frese en Schaef zich door deze afbeelding laten inspireren, toen zij in het twaalfde toneel van hun klucht de uitdossing van de aan de rouwstoet deelnemende vrijmetselaren beschreven. De voorop lopende Engelse matrozen zien we immers gevolgd worden door acht personen ‘in Metzelaers gewaet, met Schootsvellen voor, waer in hunne Truweelen steken’ en zij ‘houden hunne Metzelaers Ryjen [meetlatten] verdekt onder den stinker arm’ (vss. 385-392). In dat geval zou De Uitvaert uiteraard wel in 1736 gedateerd moeten worden.
voetnoot55
Naaukeurige beschryving, zesde deel 1738, 233-234. Moubach heeft het stuk over de vrijmetselarij letterlijk uit het Frans vertaald. Het geciteerde commentaar op de gebeurtenissen rond de vrijmetselarij in 1735 onderscheidt zich overigens van de hierboven behandelde. De schrijver benadrukt hier dat ‘het gemeen’ zich pas ná de verbodsafkondiging tegen de broederschap keerde, daarmee implicerend dat men zich door de overheden had laten opstoken, dan wel beïnvloeden.
voetnoot56
Zie ook M. Dierickx 1972, 74; B. Croiset van Uchelen 1961, 88; A. van den Sande 1990, 110.
voetnoot57
Th. van der Meer 1984, 7.
voetnoot58
Th. van der Meer 1984, 20. In juridische geschriften stond sodomie tot circa 1730 voor elke vorm van ongeoorloofd seksueel gedrag: masturbatie, anaal en oraal contact tussen mannen, maar ook tussen man en vrouw. Daarna vernauwde de juridische betekenis van het begrip ‘sodomie’ zich tot anaal contact mét zaaduitstorting in het lichaam. Alleen op dit laatste stond de doodstraf. Andere homoseksuele handelingen werden meestal met eenzame opsluiting gestraft. Er bleef geruime tijd verwarring bestaan over het begrip. Sommige verdachten meenden onder ‘sodomie’ al hun seksuele gedragingen te moeten verstaan. Vermoedelijk dacht het publiek, in regelmatig voorkomende scheldpartijen waarin mannen werden uitgemaakt voor ‘sodomieters’ (denk aan het huidige scheldwoord ‘mietje’) ook aan meer dan uitsluitend het anaal contact. Th. van der Meer 1988, 171, 183.
voetnoot59
A.H. Huussen jr. 1982, 548.
voetnoot60
Th. van der Meer 1984, 65.
voetnoot61
Ze gaven elkaar vrouwelijke bijnamen en gebruikten make-up (zie Th. van der Meer 1984, 167), terwijl in Den Haag ook travestie moet zijn voorgekomen (zie L.J. Boon 1976, 240). Van sommigen werd gezegd dat ze verwijfd of ‘op z'n jan meisjes’ praatten. Uit geschriften die tijdens en na de vervolgingen in de achttiende eeuw verschenen, wordt duidelijk dat ook het publiek sodomie in verband bracht met feminien gedrag. Justus van Effen noemde sodomieten ‘hermafrodieten naar den geest’. In een in 1777 gepubliceerd geschrift constateerde de anonieme auteur dat sodomieten doorgaans lafhartig, ‘memachtig’ en verwijfd waren. Het woord ‘mem’ dat een connotatie met ‘verwijfdheid’ had, werd in het achttiende-eeuwse Leiden voor sodomieten gebruikt. Th. van der Meer 1988, 187-188).
voetnoot62
Th. van der Meer 1984, 8, 47, 149.
voetnoot63
Afgaande op de vervolgingen waren er in 1730 sodomietennetwerken te vinden in Utrecht, Den Haag, Amsterdam, Leiden, Haarlem, Delft, Groningen, Zwolle, Zutphen, Kampen, Middelburg en andere plaatsen. Het zwaartepunt van de subcultuur lijkt zich na 1730 verlegd te hebben van Den Haag naar Amsterdam. Theo van der Meer 1988, 175.
voetnoot64
L.J. Boon 1976, 145, 147.
voetnoot65
Beginsel en generale positieven, die alle in de Intendiths tegens de Gedaeghden in cas van Sodomie van gelycken inhoud en teneur zyn. ARA Den Haag, Hof van Holland, 5423-5427, no. 16-22. Zie Boon 1976, 142-145.
voetnoot66
Geciteerd bij Th. van der Meer 1984, 142. Ook te vinden in: Groot Placcaatboek vol. 6, 605.
voetnoot67
Th. van der Meer 1984, 33, 36.

voetnoot68
L.J. Boon 1976, 151.
voetnoot69
Uit de bekentenissen van de in 1730 gearresteerde herenknecht Zacharias Wilsma, die de landelijke sodomietenvervolgingen in gang zenen, blijkt dat hij nogal wat ‘luyden van fatsoen’ onder zijn kennissen telde: baron Meeuwen van Hynsburgh, Cornelis de la Faille (schepen van Delft), Jacob van Wouw (schout in dezelfde stad), Cornelis Backer (drost van Buuren), Willem Six (lid van de vroedschap van Haarlem) en anderen. Velen van hen wisten op tijd te ontkomen en werden bij verstek verbannen. Th. van der Meer 1984, 87.
voetnoot70
Vanaf 1680 vluchtten er vanuit Frankrijk 200.000 hugenoten naar het noorden, waarvan 50 tot 60.000 naar de Republiek, die zich betrokken toonde met de vervolgde geloofsgenoten. Eigenbelang speelde een grote rol: de magistraten beschouwden de hugenoten als een groep die door de inbreng van kapitaal, ambachtelijke vaardigheden en kennis van zaken op verschillende manieren kon bijdragen aan de welvaart van de stad. Maar de publieke opinie sloeg gaandeweg om. Men vond dat de refugiés teveel begunstigd werden en dat zij zich niet voldoende aanpasten aan de Nederlandse levensstijl. C. Cruson 1987, 38, 42, 43.
voetnoot71
J. de Jonge 1978, 240-242.
voetnoot72
Chr. Schaef 1734, *3, *6.
voetnoot73
Ook nu nog laten heel wat Nederlanders de geschiedenis van hun land beginnen bij het moment dat de Bataven ‘in holle boomstammen’ de Rijn kwamen afzakken. Misschien heeft men wel een vage voorstelling van het bestaan van hunebedden, terpen en kampementen in het Hollandse veen, maar de eerste concrete voorstelling zal toch die van de peddelende Bataven zijn. In feite zijn ze onze geschiedenis binnen komen varen, toen rond 1500 Tacitus werd herontdekt. Bij hem bleken mededelingen voor te komen over een Germaanse stam die vanuit wat nu Duitsland heet naar de lage landen bij de zee waren getrokken. Die Bataven waren bondgenoten van de Romeinen, maar ze waren allerminst slaafse volgelingen. Ze toonden hun onafhankelijkheidszin in de opstand van ‘Claudius Civilis’. Over wat er na de opstand met de Bataven gebeurde, stond nergens te lezen, maar de Hollandse geschiedschrijvers uit de zestiende en zeventiende eeuw meenden rechtstreeks van die dappere Bataven af te stammen. Allengs werd die gedachte verder gestileerd, totdat er iets ontstaan was dat we de Bataafse mythe noemen. De Batavieren golden gedurende de gehele achttiende eeuw niet alleen als onze voorzaten, maar waren ook onze voorbeelden, zowel op politiek (de ‘geuzen’ t.t.v. het Romeinse Rijk) als op zedelijk gebied (‘edele wilden’). Zie A. van der Woud 1990.
voetnoot74
Dat ‘Spanjaard’ in de achttiende eeuw als scheldnaam werd gebezigd blijkt bijvoorbeeld uit nr. 26 van J.C. Weyermans tijdschrift Den kluyzennaar in een vrolyk humeur(z.j.), waarin Pieter Poeraet deze betiteling ten deel valt. Zie hiervoor Mededelingen van de Stichting Jacob Campo Weyerman 3, jrg. 9 1986, 79.
voetnoot75
J. Cornelissen, deel IV 1931, 267.
voetnoot76
De benaming vindt zijn oorsprong in het feit dat Columbus de ziekte uit Amerika meebracht naar Spanje, van waaruit ze zich over Europa verspreidde. Zie H. Heestermans 1980.
voetnoot77
In de achttiende eeuw verzamelden de genodigden zich pas vlak voor het uur van de begrafenis bij het sterfhuis. Zie J. le Francq van Berkhey, derde deel 1776, 1875.
voetnoot78
P. Kemp 1970, 79, 87. ‘Matroos’ betekende overigens oorspronkelijk ‘slaapkameraad’. Uit N.A.M. Rodger 1986 wordt duidelijk dat sodomie een ‘insignificant issue’ was, terwijl lange tijd het tegendeel werd aangenomen.
In de Republiek was de zonde van dronkenschap beslist geen ‘middelmatighe saecke’. Het grote gevaar van alle dronkenschap was dat het een ‘moedersonde’ was, dat hieruit altijd ergere zonden ontstonden: dansen bijvoorbeeld, of geweld en ongeoorloofde seksualiteit. Er was immers ‘apenwijn, leeuwenwijn en verkenswijn’, zoals Leupenius in 1651 in De geessel der sonden, vertoonende het wesen, oorsaaken, eigenschappen en werkingen der sonden; als ook middelen tegen deselve verwoordde: ‘De eene sal huppelen en springen, en allerley vreemde grimassen aenrichten als een aap. De andere is toornig, wreed en soeckt slechts oorzaake om te vechten als een leeuw. De andere wentelt in sijn vuiligheid en maakt hem een verken gelijk’. Geciteerd bij H. Roodenburg 1990, 339.
voetnoot79
W.W. Mijnhardt 1986, 93.
voetnoot80
Op de oudste in ons land vervaardigde maçonnieke voorstelling, afgedrukt in Céremonies et coutumes religieuses en ook in de Nederlandse vertaling ervan, staat een tableau afgebeeld met de namen en uithangborden van herbergen, die overeen komen met de namen van de tot op dat moment door de Grand Lodge erkende loges.
voetnoot81
J. Hamill 1986, 65.
voetnoot82
B. Croiser van Uchelen 1971, 26.
voetnoot83
Zie over het Rituaal Hérault B. Croiset van Uchelen 1965.
voetnoot84
Zie voor deze stelling, en voor de ontstaansgeschiedenis van De Geheimen E.A. Boerenbeker 1970. Het GON gaf in hetzelfde jaar een facsimile uit van deze tekst. De Geheimen, een vertaling van L'Ordre des Francs-Maçons trahi (zie noot 4), behoort tot het genre van de zogenoemde ‘verradersgeschriften’ waarin de ‘geheimen’ van de vrijmetselarij worden onthuld. Dit soort geschriften werden in de achttiende eeuw zowel in Engeland als op het Continent in groten getale uitgegeven. Kennis omtrent de geheimen heet daarin steeds op slinkse wijze verkregen te zijn door ontfutseling aan vrijmetselaren, heimelijke bespieding van hun samenkomsten of binnendringing in de loges. Ongetwijfeld hebben deze geschriften, die dikwijls eerst in nieuwsbladen en later in pamfletvorm verschenen, gretig aftrek gevonden bij de ‘profanen’, de niet-ingewijden, maar in de meeste gevallen lijkt sprake van fictief verraad. Van sommige van deze geschriften is bekend dat ze aan de loges werden verkocht en daarbinnen als ‘aide-mémoires’, rituaalboeken, fungeerden. Ze moeten grote invloed hebben uitgeoefend op de standaardisering van het maçonnieke rituaal in de loop van de achttiende eeuw. Het ontstaan van het genre wordt als volgt verklaard. Hoewel het vrijmetselaarswetboek voorschreef dat niets de vrijmetselarij betreffende naar buiten mocht worden gebracht, veroorzaakte dit gebod in de praktijk problemen: de ritualen konden niet naar behoren worden uitgevoerd zonder zo'n ‘aide-mémoire’. Om nu niet lijnrecht in te gaan tegen een belangrijk vrijmetselaarsvoorschrift zou daarom de vorm van verradersgeschrift zijn gekozen. De Franse verradersgeschriften hadden in tegenstelling tot de Engelse een verhalend karakter, waarin de ceremoniën en sociale verhoudingen binnen de orde uitvoerig aan bod kwamen.
voetnoot85
De Geheimen 1745, 118, 128-129.
voetnoot86
De Geheimen 1745, 39-41.
voetnoot87
A. Poth 1956, 79.
voetnoot88
De vermaningen luiden in de Nederlandse vertaling van 1736 aldus:
Gy moogt u met vrolikhyt verlustigen, en malkander alle vermaek aendoen, den ene den anderen onthalen, maer niet boven u vermogen, alle buytensporighyt daer omtrent vermyden, met geen Broeder op te dringen meer te eten of te drinken als hy oordeelt hem dienstig te wezen [64]
en
gaet ook te rade met u gezonthyt, blyf niet te laet by malkanderen, na dat de Ure van de Loge voorby is, op dat gy op een behoorlyke tydt moget na Huys keren, myd de gulzighyt en dronkenschap, op dat uw Huysgezin daer door niet benadeelt worde [66]
voetnoot89
De Geheimen 1745, resp. 106, 21, 6-7.
voetnoot90
Op tal van plaatsen in De Uitvaert zijn meer of minder expliciete toespelingen aan te wijzen op de vermeende seksuele, dan wel drankzuchtige losbandigheid der vrijmetselaren, zoals nog duidelijk zal worden.
voetnoot91
Precies zo'n zelfde stoel is te bewonderen op de oudste maçonnieke voorstelling in ons land vervaardigd, die als illustratie is gebruikt bij het lemma ‘Les Free-Massons’ in Céremonies et coutumes religieuses de tous les peuples du monde. Met deze stoel wordt mogelijk ook gerefereerd aan de ‘Salomon's Chair’ die tijdens Engelse maçonnieke processies in de jaren 1720-40 werd meegedragen. De stoel van de voorzittend meester van de loge, de ‘Presidents Zeetel’, droeg echter dezelfde naam. Zie A. Mellor 1971, 201.
voetnoot92
In dat geval moet hun aanwezigheid het aansprekersgilde evenmin tot eer gestrekt hebben, zie III.
voetnoot93
Zie H.E. Moltzer 1876, 62-63. Uit de context kan worden opgemaakt dat met ‘des malheureux’ sodomieten zijn bedoeld.
voetnoot94
De betreffende passage werd herdrukt in P. Altena 1986, 76-77. In hetzelfde gedicht van Poeraet wordt Weyerman uitgemaakt voor ‘laetste vrint Van het Scheveningsche kint’, een betiteling die mogelijk verband houdt met een eventueel slechte reputatie van het Scheveningse weeshuis, gesticht in 1697. Zie J. de Riemer 1730, 587.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken