Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schrijf dat op, Hans. Knipsels uit een leven (1987)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schrijf dat op, Hans. Knipsels uit een leven
Afbeelding van Schrijf dat op, Hans. Knipsels uit een levenToon afbeelding van titelpagina van Schrijf dat op, Hans. Knipsels uit een leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.20 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/autobiografie-memoires
non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schrijf dat op, Hans. Knipsels uit een leven

(1987)–Hans Freudenthal–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

H.F.

Hans Freudenthal, geboren 17 september 1905 in Luckenwalde, was de zoon van Joseph en zijn vrouw Elsbeth geboren Ehmann. Zijn vader was voorzanger en godsdienstleraar van de kleine joodse gemeente van ruim vijftig gezinnen - een wat je noemt liberale gemeente met godsdienstoefeningen in het algemeen alleen op vrijdagavond en de feestdagen. De Freudenthals woonden achtereenvolgens Carlstrasse 38 - in het gebouw van de synagoge -, Breitestrasse 32, Grabenstrasse 29, Dahmerstrasse 6, Weinberge 6.

Luckenwalde was een plaats van 25000 inwoners, een oude stad, maar als middelgrote fabriekstad een parvenu uit het eind van de 19e eeuw - textiel-, hoed-, metaal-, meubelindustrie - aan de lijn Berlijn-Halle de eerste middelgrote stad, vijftig kilometer van Berlijn en na Lichterfelde de eerste stop van de ‘Eilzüge’ en een enkele D-trein. De plaats was een massieve markttoren rijk, die nog steeds het stadsbeeld beheerst, drie evangelische kerken, een Baptistenkerk en een katholieke kerk (met toentertijd niet meer katholieken dan joden), drie of vier lagere scholen, een Reform-Realgymnasium (met ‘Vorschule’), de ‘Friedrichsschule’, en een Höhere Töchterschule. Het fraaie koekebakkerstijl-gymnasiumgebouw was net klaar toen H.F. met Pasen 1911, vijfen-eenhalf jaar oud, op de ‘Vorschule’ kwam. Hij deed daar op 22 februari 1923 eindexamen.

Van 1923 tot 1930 studeerde hij wiskunde (en nog wat bijvakken) in Berlijn, met een tussendoorsemester in 1927 in Parijs, verdiende zijn studie door privé-lessen te geven, was enkele jaren lang ‘Hilfsassistent’ in de wiskunde en redactieassistent bij het ‘Jahrbuch über die Fortschritte der Mathematik’. Na een aantal vergeefse pogingen slaagde hij er in 1929 in een wiskundig proef-

[pagina 67]
[p. 67]

schrift te schrijven, waarop hij op 20 februari 1930 doctor philosophiae werd. Op 15 november 1930 vertrok hij naar Amsterdam, als assistent, naast Witold Hurewicz, van L.E.J. Brouwer, die hem in 1927 bij zijn ‘Gastvorlesungen’ in Berlijn had opgemerkt. Na enige maanden in Laren, Brouwers woonplaats, te hebben gewoond, was hij van het najaar van 1931 tot de zomer van 1947 Amsterdammer; tijdens de oorlog stond hij jarenlang op non-actief. Van 1946 tot 1976 was hij hoogleraar in Utrecht, sinds 1971 ook hoogleraar-directeur van het iowo (Instituut Ontwikkeling Wiskunde Onderwijs). Uit zijn huwelijk met Susanna J.C. Lutter zijn vier kinderen gesproten.

Over zijn doen en laten bestaat nogal wat documentatie. Daar zijn ouderlijk gezin veel en verscheidene kanten uit placht te reizen, is er heel wat correspondentie geweest, waarvan grotendeels alleen het tot hem gerichte deel behouden is. Er zijn schoolschriften vanaf het eerste leerjaar, er is een dagboek van 2043 bladzijden, daterende van 20.10.1918 tot 23.2.1923, de dag na zijn eindexamen, dat echter niet - althans niet in zijn geheel - toegankelijk is. Uit zijn studietijd is er weinig correspondentie, doordat hij elk weekeinde thuiskwam. Vanaf 1930 is er weer veel familiecorrespondentie, van zijn kant veelal in carbon-kopieën behouden. De gehele familiecorrespondentie zal 1000 à 2000 stuks belopen. Daarnaast is er in toenemende mate beroeps- en wetenschappelijke correspondentie. Er zijn wederom dagboekperioden met onderbrekingen vanaf 1939 tot 1945; dit materiaal is gemakkelijker toegankelijk.

H.F. was vanaf zijn prilste jeugd tot ongeveer zijn vijfenvijftigste zwaar astmalijder. Aan zijn ziekte werd uiteraard veel aandacht besteed; één van zijn zoons heeft er eveneens, zij het veel minder, last van. Bij het minste of geringste moest hij thuis of in bed blijven; hij kreeg gemakkelijk van school verlof om vervroegd met vakantie te gaan en later terug te komen. Op school was hij een goede leerling en graag bereid te laten zien dat hij de beste van de klas was. Thuis was hij een lastpak, een huilebalk en een plaaggeest voor zijn drieëneenhalf jaar jongere zuster, maar bij de ooms en tantes bij wie hij op bezoek kwam, wist hij zich voorbeeldig te gedragen. Voor loftuitingen was hij zeer gevoe-

[pagina 68]
[p. 68]

lig. Tot zijn voordeel mag worden gememoreerd dat hij nooit uitblonk in valse bescheidenheid.

Uit pure luiheid las hij vroegtijdig veel, maar niets grondig. Bij het begin van zijn dagboek is hij met de hele Lessing bezig; het was blijkbaar begonnen met de Hamburger Dramaturgie, waaruit hij kennis wilde putten voor zijn eigen dramatische produktie. Goethe en Schiller had hij toen blijkbaar al achter de rug. Nog geen zeventien jaar oud las hij Freud c.s. Wat hij van al wat hij las, echt begrepen heeft, kon hij zelf achteraf moeilijk zeggen - geen rekbaarder begrip dan ‘begrijpen’. In elk geval kon hij vroegtijdig over van alles en nog wat meepraten en dat deed hij ook. De hiervoor vereiste wijsheid deed hij veelal uit de krant op - het Berliner Tageblatt. Die enkele keer dat hij bij zo'n gelegenheid een steek liet vallen, heeft hem jaren later in de herinnering nog het schaamrood naar de kaken doen stijgen. Op school wist hij alles beter, soms zelfs beter dan de leraar, maar dat lag dan aan de leraar. De enorme stapel Duitse poëzie die hij in die jaren heeft geproduceerd, heeft hij in het eerste hoofdstuk van dit boek opgeruimd, kennelijk niet zonder gegronde redenen. Hij was voor zijn leeftijd mogelijk een goede schaker, ook simultaan en weleens blind. Als hij won, was het de goede combinatie; als hij verloor, was het een domme blunder. Hij kon slecht tegen verliezen.

Na het eindexamen, bij het begin van zijn studie wiskunde, is hij met schaken gestopt, naar hij zei omdat je niet twee dingen tegelijk kon doen. (Maar deed hij echt zoveel aan wiskunde?) Daardoor is zijn hele schaakliteratuur en zijn zijn opgetekende schaakpartijen en composities grotendeels verloren gegaan - vermoedelijk geen groot verlies voor het schaakdom.

In wiskunde was hij als twaalfjarige aan differentiaal- en integraalrekening toe. Theoretische fysica begon hij (28.12.1919) met de relativiteitstheorie, die bracht hem (27.8.1920) op de elasticiteitstheorie, en pas daarna (6.10.1920) op de algemene mechanica. Uit die volgorde kan men gissen hoeveel hij ervan begrepen zal hebben. Maar in elk geval kon hij erover meepraten. Thora, Talmoed, middeleeuwse Hebreeuwse filosofen, architectuur, krijgswetenschap, het leek allemaal gesneden koek.

[pagina 69]
[p. 69]

Toen hij aan zijn wiskundestudie in Berlijn begon, bleek hem dat hij niet het enige jonge wiskundegenie op de wereld was. Maar spoedig vond hij zijn draai: van alles net genoeg leren om erover mee te kunnen praten. Of om er een ander les in te kunnen geven of de les te kunnen lezen. Hij las per dag tien à twintig kranten en wist dus alles van film en toneel af. De voor het kunnen meepraten vereiste kennis wordt echter bepaald door de kringen waarin je verkeert, en daar zijn ambitie uitging naar die waar ‘everybody is somebody’, leerde hij ondanks alles nog genoeg wiskunde om te promoveren en om op gevorderde leeftijd te gelden als iemand die van alles wat afwist, hetgeen bleek bij lezingen en op colloquia, omdat hij op het juiste ogenblik de juiste vraag wist te stellen. Hij deed weleens een goede greep, maar nooit diep genoeg om een goudmijn te exploiteren. Later leerde hij wel hele akkers om te spitten, maar nooit dieper dan het kouter van de gemiddelde boer delft. Het sprekende bewijs voor zijn oppervlakkigheid is een ontdekking die hij gelijktijdig met en onafhankelijk van twee andere onderzoekersgroepen deed en waar zijn onderzoek net daar stopte waar het echt had moeten beginnen.

Zijn beunhazerij strekte zich over meer gebieden uit. Bij voorbeeld de Nederlandse letterkunde, door hem met veel - meestal ongepubliceerd - werk in proza en poëzie verrijkt, dat hij kennelijk van zoveel waarde achtte dat hij het in het eerste hoofdstuk niet vernietigde. Hij schreef graag, veelal speels (zijn oppervlakkigheid maskerend) in dag-, week- en maandbladen, vooral in De Groene Amsterdammer, en als hem gevraagd werd ergens een lezing over te houden, gebeurde het uiterst zelden dat hij zich met tijdgebrek of ‘geen verstand van’ excuseerde. Hij liet trouwens ook de geschiedenis en filosofie van de wetenschap niet ongemoeid. Ten slotte raakte hij nog in de netten van de onderwijskunde verstrikt - een gebied waarop zijn oppervlakkigheid hem uitstekend te pas had kunnen komen, ware het niet dat de splinters in zijn eigen oog hem in staat stelden, de balken in die van anderen te onderkennen, hetgeen hem, daar hij het gaarne kenbaar maakte, niet in dank werd afgenomen.

Hij had de neiging zijn intense burgerlijkheid met een aura

[pagina 70]
[p. 70]

van excentriciteit te omgeven. Als student kleedde hij zich ‘jugendbewegerisch’, droeg later een snor, een vlinderdasje en bruine schoenen, geen hoed en geen trouwring en ging nooit met zijn vrouw gearmd. Het toppunt van geaffecteerdheid is de overlijdenskennisgeving, zoals hij die voorschreef: alleen zijn kale naam, plaats en dag van geboorte, overlijden en begrafenis bevattende - dit wellicht nog overtroffen door zijn grafsteen, waarop niets staat dan

H.F.

Commentaar door een onbevooroordeelde

Het bovenstaande doet denken aan wat Heine over Fouché schreef ‘een bekende valse man, die in zijn valsheid zo ver was gevorderd, dat hij op het eind zelfs valse memoires schreef’. Fouché's postuum verschenen memoires zijn vermoedelijk vals, maar dan natuurlijk vervalst door hemzelf.

H.F., van wie hier beweerd wordt dat hij niet aan valse bescheidenheid leed, wordt - op de bruine schoenen na - zo zwart afgeschilderd, als strookt met de kennelijke bedoeling de indruk te wekken dat niemand zo zwart is als afgunstelingen hem afschilderen - een te doorzichtige poging, indien dit met verdraaide hand geschreven stuk inderdaad vals zou zijn, om zich van een maximaal aantal witte voetjes te verzekeren. Een bijzonder geraffineerde trek: dat de schrijver van H.F. diens vijf eredoctoraten verzwijgt.

De waarheid ligt in het midden - een stomvervelend grijs of een gulden middenweg, de gulden middelmatigheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken