Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Cronyke van Vlaenderen. Deel 4 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van Cronyke van Vlaenderen. Deel 4
Afbeelding van Cronyke van Vlaenderen. Deel 4Toon afbeelding van titelpagina van Cronyke van Vlaenderen. Deel 4

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.68 MB)

XML (0.74 MB)

tekstbestand






Editeurs

Napoléon de Pauw

Cyriel Van de Putte



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

kroniek
vertaling
non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Cronyke van Vlaenderen. Deel 4

(1909)–Jean Froissart–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

E

Ede (eede), eedt, 1o eed: - doen, een eed doen, den eed zweren, 365; Fr. juroient solemnnellement, XI, 90; 2o eerbewijs: enen hulde ende - doen, iem. eer bewijzen en getrouwheid als leenman zweren, 196, 198, 541; Fr. jurèrent foi et loiaulté, X. 241; - van enen manscappe, hulde ende - nemen, iemand onderdanigheid en hulde als leenman bij eed doen zweren, 198; Fr. pris le leaulté et l'ommage, X, 242; den - wedernemen, van zijnen kant ook den eed van getrouwheid en onderdanigheid afnemen, 131; zie manscappe.
Edel(e), adellijk: die -, 1o edele mannen, personen van den adel, 80, 81, 213, 215; Fr. les nobles, X, 254; gentils hommes, IX, 227, 228; edel geselschap, de adel, 301; Fr. gentillèce et noblesse, XI, 33; zie edelheit; 2o voortreffelijk, kostbaar: edele wijnen, uitstekende wijnen, 189; zie wine.
Edelborste, edelmoedig, 72.
Edelheit (edelhede), 1o de edelen, edele personen, de adel, 192, 212, 238, 301, 332; Fr. toute noblèche et gentillèche, XI, 57; la noblesse, X, 338; gentillèce, X, 252; zie edel(e); 2o als titel en aangesprokene personen in eenen brief: edele vorstin, 154; U Edele, 238, 340; Fr. à vostre très nobles descreptions, X, 275. Zie voirsienichede.
Eedt, 131; zie ede.
Een (ene), 92; een die (met superlatief), een der -, 133; een ygelijken, iedereen, 315; een noch eng(h)een, niet een enkele, 108, 397; Fr. ne ja piés n'en, X, 68; een staen met enen, het met iemand eens zijn, overeenkomen, 30; Fr. estre [bien] de son signeur, IX, 181.
Eendeels, zie eensdeels, 279.
Eendrachte, verdrag, 238. Zie zoene.

[pagina 34]
[p. 34]

Eendrachteliken, eenstemmig, 8.
Eendrachtich (eendrachtige), eensgezind, 70, 85; Fr. estre tout un, IX, 219; d'accord, IX, 231; eendrachtige stemme, overeenstemmend, 177.
Eendrachtichede, overeenkomst, 520; Fr. concorde, XI, 286.
Eenpairlijken, eenpairlix, voortdurend, altijd door, 390, 405.
Eens: 1o eens voiralle, eens voor al, 407; 2o eens wesen, het eens zijn, 194; 3o eens wechdragende, (eene som) in eens te betalen, 468.
Eensdeels (eendeels), 1o gedeeltelijk, voor een deel, 76, 325, 397; de premièrement, IX, 223; 2o langs den eenen kant, eensdeels, 279.
Eenwille, halsstarrige eigenzinnigheid, 348, 417; Fr. vous avez ouvré de vostre volonté, XI, 132.
Eenwissel(e), enkel, eenvoudig, gewoon, 411; Fr. simples (fossés), XI, 217.
Eer, 1o eerder: hoe eer - hoe beter, hoe eer - hoe liever, 298; 2o vooraleer, 273; zie morgen; Fr. anchois que, XI, 12; 3o eer yet lange, eerlang, kort nadien, 58; Fr. temprement, IX, 204.
Eerbaer (eerbaren, eerbair(e), eerbairsten), 1o aanzienlijk, 28, 58, 94, 139, 142, 145, 194, 244; Fr. notable, X, 58; 2o schoon, 74; Fr. enissiés embelli, IX, 222. Zie notabel en wijs.
Eerbairlijken, beleefdelijk, 55.
Eerbairhede, dapperheid, 125.
Eerden = eerde hem, 407; zie eren.
[Eerdsebiscop, 365, is eene verkeerde lezing voor eer die biscop; Fr. avant che que li evesques, XI, 90.]
Eere (eeren), 221, 242, 375; zie ere.
Eeren, 487; zie eren.
Eerlijk(en), adj., voor heerlijken, zie heerlic.
Eerst (eerste, eersten), eerst, vooreerst, 239; dat eerste is, ten eersten, 167; in den eersten, metten -, ten eersten, teerst, vooreerst, van de eersten, 37, 88, 106, 143, 364, 370, 513 aanvulling; Fr. premièrement, X, 52; int eerste der maent, in 't begin der maand, 227; Fr. l'entrée dou mois, X, 264; - eerst, - ten anderen, - ten derden, ten eersten, ten tweeden, ten derden, 224; ten eersten, - item, - item, - ende -, ten eersten, ten tweeden, ten derden, en -, 264; Fr. et -, et - et, XI, 4; in den eersten -, dairna -, voirt -, oic -, ende -, ten eersten, ten tweeden, ten derden enz., 265-267; als sij eerst mocht, zoo rasch zij konden, zoo haast mogelijk, 26; Fr. au plus appertement qu'ils peurent, IX, 177.
Eerwairdelijken, op eerbiedwaardige wijze, 60.
Eerwairdige, eerwaardige (bisschop), 164.
Eerwerdichede, (titel van aangesproken persoon): eerwaardige heer (bisschop), 375.
Effen, 69; zie lage.
Eygen (eyghen), adj 1o lijfeigen: eighen lude, lijfeigenen, 350; Fr. par manière de serviage, XI, 70; vgl. Fol. 74; serf of eygen; 2o aan ons zelven toebehoorende, ons eigen, 296.
Eygen, subst., lijfeigenschap; voir syn eygen nemen, personen voor lijfeigenen aanzien, 340; Fr. les tenir par siens, XI, 63.
Eygenscappe, slavernij, 172; Fr. servitude, X, 221.
Eynde, zie ende, subst. 6, 470, 474.
Eyndelicke (eyntelicke), bepaald, 159, 354; Fr. finable, X, 210.
Eynden(gheeyndet), eindigen, 153, 190, 391, 431: sijn leven -, zijn leven eindigen, sterven, 114.
Eynge, eng, 25; Fr. estroit, IX, 177.
Eijsken (heischen, heyschen, heyschenne, heysschen, heischt, heyschte, geheyscht), 1o eischen, vragen, 16, 122, 152, 225, 229, 230, 341, 344, 386; Fr. en avons sommé, IX, 169; 2o in rechte dagen, 213; Fr. demandé, X, 254.
Eldre, elders, 193.
Elc (elx): elc up andere, de een naar den anderen (kijken), 215; Fr. l'un l'autre, X, 254; elc after ander, de een na den anderen, 446; sij elx, ieder van hen, 102; elx hoirluden, ieder van

[pagina 35]
[p. 35]

zijne gezellen, 23; Fr. à vos gens, IX, 175; elx sijns wegens, elk van zijnen kant, de een hier de ander daar, ieder afzonderlijk, 25; Fr. li un chà li autre là, IX, 177; in elx, in elk dezer, overal, 36; Fr. partout, IX, 186.
Elcandere (elckanderen), 3, 16, 440.
Ellende, 1o ballingschap, 512; 2o ongeluk, armoede, 156, 190, 255; Fr. misère, X, 236; meschief, X, 289.
Emmermeer, ooit nog, nooit, 26; Fr. jamais, IX, 178.
[En, 375, is verkeerde lezing voor ten; zie errata.]
En, bijw. ontkenning: niet, 1, e.e.
En, voegw., in geval dat - niet, 13; Fr. se - ne, IX, 166.
En, voornw. = hem, 4; Fr. le, IX, 160.
Ende (eynd, eynde, eynden), 1o einde: int -, eindelijk, 66, 76; Fr. en le fin, IX, 216; finallement, IX, 234; ten eynd uut willen, eigenlijk willen, bëoogen te doen, 235; eynde nemen, eindigen, 470, 547; syn eynde nemen, sterven, 109; in allen enden, in alle hoeken en kanten, 338; an allen eynden, langs alle kanten, 474, 489; Fr. de tous poins, XI, 218; an genen eynden, langs geen kant, nergens, 425; tot wat eynde, tot welken uitslag, 6; Fr. à le fin, IX, 161; 2o uiteinde, 282; 3o het laatste van, 329; zie tenden.
Endepale(n), grens, kust, 471; Fr. en la frontrièro, XI, 200; zie frontiere.
Engeen (engheen), geen, niemand, 35, 303, 352; Fr. nuls, XI, 72; een noch -, niet een enkele, 108; Fr. ne jà piés n'en, X, 68. [Engeen, blz. 397 is eene verkeerde lezing voor en - geen].
Engels, 1o Engelsch, van Engeland afkomstig, 102, 229, 230; Fr. d'Engletière, X, 63; 2o - van herten, volmaict -, zeer, gansch engelschgezind, 214, 222; Fr. pur Englois, X, 254; een - herte in 't lijf dragen, innig engelsch gezind zijn, zeer genegen zijn voor de Engelschen, 231; Fr. qui avoit le corage englois, X, 269.
Engelse en engelse noble, benaming van munten, 363; VIIICM engelsce noblen van V engelsen tstuk = Fr. vint et cinc mille francs, XI, 88. Zie noble.
Engiene, 1o middel(s), 280, 368; 2o krijgswerktuig, 234.
Enich (enigh), een ander dan hij, 2; Fr. nuls sires, IX, 159; enich uwer, iemand van u, 184.
Enichsinnes, eenigszins, 59, 122.
Enclauwe (enclaeuwe), enkel der voeten, 281: ter enclaeuwe toe, tot over de enkels, 284; Fr. kievilles, XI, 18.
Enne, 1o of (na eene ontkenning), 418; 2o zoo niet, 287; Fr. se ne fust, XI, 22.
Ennelopen, binnen in huis loopen, 184; Fr. entrent en la maison, X, 232; zie inlopen.
Ent, 473. Zie wantent.
Entrouwen, nu dan, zoo, 200, 368; Fr. or, X, 224.
Ere (eere, eeren, eren), aanzien, eer, roem, 75; Fr. sen honneur, IX, 223; mannen van eeren, aanzienlijke, edele heeren, 375; Fr. barons et chevaliers, XI, 98; luden van eeren ende van wairden, personen beroemd en geëerd voor hunne dapperheid, 221; Fr. comme très vaillans gens, X, 259; deden hem niet so veel eren, gewaardigden zich zelfs niet hem -, 67; Fr. ne le daignèrent encliner, IX, 217; up dijn eere ende truwe, bij truwen ende eeren, op uwe (zijne) eer, op uw (zijn) eerewoord, 242; Fr. sur ta foi, par ma foi, X, 279.
Eren (eeren, eerden = eerde hem), eer aandoen, vereeren, 111, 168, 407, 487; Fr. conjoïr l'un l'autre, XI, 229.
Erf (erve), eigendom aan grond, erfgrond, 17, 22, 82, 198, 214, 539, 540; Fr. iretage, IX, 170; hiretages en rentes, IX, 229; l'eritage, X, 242; zie heerlichede en rente.
Erffelijken, bijw. 9; Fr. hiretablement, IX, 164.
Erffvrouwe, wettige vorstin (koningin van Frankrijk), 536; Fr. hiretière, XI, 298.
Erfgename; recht -, afstammeling in rechte lijn, 209, 213; Fr. hiretier, X, 250. Zie oir en erfname.
Erfcastelijn, erfelijke, wettige kastelein, 82; Fr. chastelains et hiretiers, IX, 229.

[pagina 36]
[p. 36]

Erfname, erfgenaam, 201, 458, zie erfgename.
Ergher, comp.: dat - was, wat slechter was, 240.
Erven (erfde), als erfdeel geven, 227, 506; Fr. ahireter, X, 265; rendi et aherita, XI, 242.
‘Escuïer d'escuïerrie’, Fransche titel gegeven door Philips van Bourgogne aan Frans Ackerman, 550.
Et, voornw., het, 88.
Etc., de latijnsche uitdrukking voor enzoovoorts, 79, 84.
Eten (at, adt, aten, g(h)egeten, teten), eten: eten des middages, middagmalen, 5, 41, 62, 174, 243, 435; Fr. disnèzent, disna, IX, 213, 214; teten hebben, iets hebben om te eten, 176; een maeltijt teten geven, een eetmaal geven, 243, 309; Fr. donna à souper, XI, 391.
Eter(s), 205.
Evel, ontstemd: evele moet, gramschap, 67. Zie moet.
Ewelijken, 1o voor eeuwig, 9, 76, 306, 387; 2o altijd voort, 178.
Ewig (ewigh, ewijg, ewygen), eeuwig, 146, 335 [waar enige verkeerde lezing is]; tot - dagen, 306; ewighen tijden, voor altijd, 542, 545.
(Examineren), geexamineert (geexamyneert), 1o onderzoeken, bekijken, 243; 2o een verhoor doen ondergaan, 123.
Exceptie(n) (excepcien), voorbehoud, 57, 299; Fr. reservacion, XI, 31; zie middel en condicie.
Exellent(en), voornaam, verheven: als titel van aangesproken persoon, ‘zeer hooge - heer’ (koning v. Frankrijk), 238; Fr. très exellent signeur, X, 275.
Exellentelick, bijwoord: op voorname, deftige manier, 498; Fr. très exellentement, XI, 236. Zie wairdelick.
Exempel (example, exempelen), voorbeeld, 26, 79, 518, 519; Fr. exemple, IX, 170; exemple wesen, tot voorbeeld strekken, 544; Fr. soit exemplaire à, XI, 305; exempel nemen an, tot voorbeeld nemen, 153, 161, 241; Fr. se exemplieront, X, 212.
Expedicie, haast: - nemen, haastig zijn om iets te doen; - ende cortinge nemen van, spoedig eene zaak, een toestand doen eindigen, 308; Fr. vosissent bien estre plus tos délivré, XI, 38.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken