Ecclesiasticus of de wijse sproken Iesu des soons Syrach. Nu eerstmael eurdeelt ende ghestelt in Liedekens, op bequame en ghemeyne voisen
(1565)–Johan FruytiersInhoudt van het XIX. Cap.Wacht voor dranck en vrouwen, swijghe secreten, Bewaert uwen mont, vreest Godt, handelt wyselyck, List is gheen wysheyt, maer een boos weten, De schalck die t'hooft laet hangen is mispryselyck. | |
[p. 75] | |
![]() van hen neemt het goet wijck// hy neemt af deur tgheuen milt,
wijn ende wijfs verdwasen// die na de hoeren ra- +
sen// werden ghemeynlijck wilt.
De wormen [ende luysen]
Die crijghense te loon,
En comen voor de huysen +
Tot exempel te thoon,
Wie haest ghelooft crijght hoon,
Lichtvaerdich is sijn daet,
Sijn seluen doet hy schade, +
Als hy hem vroech en spade +
Alsoo verleyden laet. +
Die in schalcheyt verblijt +
Sal hier worden veracht,
En oock die hier altijt
Voorstaen wilt t'clappers clacht
Schade hy verpacht:
Dus als ghy quaet hoort ofte siet,
Wilt dat niet weer na segghen, +
Noch breeder oock wtlegghen,
Soo crijght ghy schade niet. +
V vrient noch oock vyant
Secreten openbaert,
Soo verre v verstant
En hert is onbeswaert, +
Want die ghy dat verclaert,
Hoort toe: het woordt wordt ghevat,
| |
[p. 76] | |
+ En hy sal v oock haten,
Hoort ghy wat byder straten
+ Laet met v steruen dat.
Hier deur soo wert gherust
V medewetenschap,
Weet oock al drijft v lust,
+ Men berst van gheenen clap,
Int spreken weest dan slap,
Des sots weghen niet bemint,
Die hier deur sijn sot spreken
Terstont wel sal wtbreken,
Ghelijck een tijdich kint.
Eens sot woordt is een pijl
Die in een dije steect vast,
Hoort ghy dan wat somwijl
Heeft v dien vrient belast,
Oft wort ghy aenghetast
+ [Deur quaetsaem die snellijck vliecht]
+ Spreect hem aen die dat dede,
+ Ghelooft oock hier niet mede,
Een ieghelijck, wantmen liecht.
Dickmael ontualt een woordt
+ T'welck men soo niet en meijnt,
+ want t'schiet somtijts wel voort,
[Ja al waert oock verpeijnt]
Nochtans v hier vercleijnt,
Voor v naeste niet en veinst,
Eer ghy met hem wilt kyuen,
Dinct wat ghy sult bedryuen,
Op Godts gheboden peinst.
|