| |
| |
| |
14. Een Indiaan komt thuis
De volgende morgen waren ze genoodzaakt, het geboomte te verlaten. Er lag een uitgestrekte prairievlakte voor hen.
Toen ze hun blikken er overheen lieten gaan, trilde op de kim een golvende bruine massa.
Flitsende Pijl zette grote ogen op. Vijandelijke Indianen had hij hier niet verwacht, maar dit evenmin.
Een enorme kudde buffels bewoog zich daar in de verte voor hen. Ze zouden er vlak langs komen, want in die richting lag ook de Beverbeek.
Toch beviel het hem niet erg. Voordat zij de kudde zouden bereikt hebben, zou deze al weer een heel eind verder westwaarts gekomen zijn en dat betekende, dat ze er misschien dwars doorheen zouden moeten rijden. Het kon zijn, dat het gelukte, maar het bleef toch altijd een riskante en zelfs gevaarlijke onderneming. Buffels waren onberekenbare beesten. Om de minste oorzaak sloegen ze op hol en stormden dan blindelings over de vlakte, alles vertrappend wat hen in de weg kwam. De wagen zou door duizenden hoeven gewoonweg omver worden gelopen. De wagen zou vermorzeld worden, met alles wat er in was. Maar een omweg maken om de kudde heen, dat zou een paar dagen kosten. Hij had gezegd, dat ze vanavond in het kamp aan de Beverbeek zouden zijn. Wel, misschien ging het goed. Ze moesten het er toch maar op wagen.
Hij zei echter niets tegen de anderen, nog niet.
| |
| |
De ossen begonnen te bulken, toen zij de buffels genaderd waren en een scherpe geur hun neusgaten binnendrong. Ze voelden zich niet op hun gemak, maar bleven toch doorlopen.
Flitsende Pijl gaf het teken om door te rijden.
‘Kan dat wel, Flitsende Pijl? We gaan er dwars doorheen, als we zo door blijven gaan’, zei prediker Dunbar.
Flitsende Pijl glimlachte hem geruststellend toe.
‘De zon is niet in de ogen van de buffels’, zei hij. ‘De wind bleef ver. De jonge Arapahoe gelooft, dat de buffels niet naar de horizon zullen springen. De leidstieren gaan voor. Ze worden door de kudde gevolgd.’
Prediker Dunbar was wel zo verstandig om nu niet naast het span te blijven lopen. Zodra zij de buffels hadden bereikt, klauterde hij op de bok. De ossen sloegen een paar keer onwillig de koppen heen en weer, alsof ze niet wisten wat ze moesten en namen dan rustig de stap tussen de buffels door. Hun weg lag altijd rechtuit en het kwam niet in hun koppen op om af te zwenken, zonder dat zij daartoe gedreven werden.
Enkele ogenblikken later bleek het, dat ze vastgeklemd zaten in een op en neer golvende massa bruine beestenruggen, zo dicht op elkaar, dat er nauwelijks een hand tussen te krijgen was. Maar toch, en niemand begreep, hoe dat mogelijk was, de wagen bleef doorrijden. Af en toe kreeg deze een stoot, als een koppige stier zijn logge lichaam met een zwaai omdrukte. Maar de buffels gingen voor de ossen opzij. Ze hadden blijkbaar ontzag voor deze beesten, die zoveel op hen leken en zo'n vreemde nasleep hadden.
Flitsende Pijl beduidde George, dat hij vlak achter hem moest blijven en stuurde de bonte dan tussen de kudde, op een plaats, waar deze wat minder dicht was. De paarden konden zich sneller bewegen dan de ossen en omdat ze met ruiters zoveel groter waren dan de buffels zelf, trokken deze zich terug of deden een stap naar voren,
| |
| |
zodat er een opening vrij kwam, die zich spoedig weer achter hen sloot. De wagen bleef steeds meer achter. De buffels liepen rustig te grazen. Flitsende Pijl wierp telkens een blik achter zich en over de kudde, maar hij kon niets verontrustends ontdekken.
Helemaal gerust was hij echter niet. Het gevaar was nog lang niet voorbij. George dacht niet aan gevaar, die genoot. Het was een geweldige gebeurtenis voor hem. Die Flitsende Pijl kiende telkens weer machtige avonturen uit. Hier reed hij, tussen hoge buffelsruggen, waaruit grote, domme ogen hem aanstaarden. De paarden begrepen misschien nog het beste dat, uitkijken en oppassen hier de boodschap was.
Prediker Dunbar zag de jongens gaan en riep, dat ze bij de wagen moesten blijven. Zijn stem verklonk in het lawaai om hem heen. Hij voelde zich lang niet lekker. Die rakker van een Flitsende Pijl had hen een lelijke kool gestoofd. In de karavaan had hij genoeg verhalen gehoord van trekkers, die tussen een buffelkudde verzeild waren geraakt en dit met de dood hadden moeten bekopen. Ze waren ontzettend onberekenbaar, deze dieren. Je wist het ene ogenblik niet wat ze het volgende zouden doen. Er school een enorme kracht in die reusachtige lichamen. Een felle stoot van zo'n machtige kop zou een paard tegen de vlakte werken. Lopend vlees, zo noemden de Indianen hen. En dat waren ze. Miljoenen kilo's vlees hobbelden hier langs hen heen. Vanaf zijn hoge zitplaats kon hij de andere flank van de kudde wel zien, maar wanneer hij een blik naar achteren wierp, leek de vlakte één grote golvende bruine zee.
Wat kuurden die dekselse jongens toch uit? Waarom bleven ze niet bij de wagen.
Hij wist echter niet, dat bij de wagen voor de paarden geen plaats was om de poten neer te zetten.
Flitsende Pijl knikte tevreden, toen hij zag, dat de buffels voor de ossen opzij gingen. Dat had hij verwacht.
| |
| |
Maar voor de paarden was het lang niet eenvoudig, nu ze dieper in de kudde doordrongen. De bonte echter, die vaker in een dergelijke situatie had verkeerd, wist telkens een opening te vinden om zijn lichaam in te drukken en de zwarte volgde hem op de voet. Ze waren de wagen al een heel eind voor, toen ze eindelijk door de kudde heen waren.
Prediker Dunbar wierp telkens een zenuwachtige blik achter zich. Opeens kwam er een verbaasde trek op zijn gezicht. Hij wist niet beter of ze reden dwars door de kudde heen, van flank tot flank. Voor hem leek dat nóg zo, maar het was net alsof de buffels achter de wagen de koppen wat gewend hadden en nu, nog steeds grazend, achter de wagen aankwamen.
Hij snapte er niets van.
Mevrouw Dunbar zat met een bleek gezicht in de wagen. Ze was doodsbang voor die wilde dieren met de grote, ruige koppen, die overal om haar heen waren en luid bulkten en loeiden, dat horen en zien je verging. Een dichte, wriemelende hoop dierenlijven golfde daar voor haar. Ze snapte niet, hoe het mogelijk was, dat de ossen kans zagen er doorheen te komen. Het leek een benauwende droom. Zij had de verhalen over de buffels ook gehoord.
Een buffelstier, die door de ossen opzij werd gedrukt, keerde onwillig de kop om en staarde met grote, domme ogen naar de wagen, dat vreemde ding, dat niet bij hen hoorde. Zij dacht, dat het beest haar recht in de ogen keek. Wat blonk er een wild vuur in. Ze voelde haar angst toenemen. Toen waren ze het beest voorbij en andere ruggen doken op, die opzij moesten en dat niet wilden.
Kwam er dan nooit een eind aan deze vreselijke tocht? Zij had het gevoel alsof zij zo een hele dag al gereden hadden. En toch waren het nog maar enkele uren. Waren de jongens maar bij de wagen gebleven, dan zou ze
| |
| |
zich veel geruster gevoeld hebben. Flitsende Pijl kende de buffels.
Ja, maar jongens waren nu eenmaal jongens, die dachten niet aan de angst van grote mensen.
Toen Flitsende Pijl en George door de kudde heen waren, bleven ze staan om te zien hoe het met de wagen stond. In de golvende zee voor hen leek het of deze nauwelijks van zijn plaats kwam, maar aan de wiegende huif was toch te merken, dat er nog steeds beweging in was.
Het hoofd van Flitsende Pijl kwam ineens met een ruk omhoog.
Buffels waren voor hem altijd gewone beesten geweest. Hij had vaker grote kudden gezien. Maar nu ontdekte hij iets heel eigenaardigs. De dieren hier vlak voor hem, liepen nog met de koppen westwaarts. Dat was zo tot aan de wagen. Maar daarachter hadden de buffels de koppen naar de tiepie op wielen gewend en die volgden zij nu, niet de leidstieren aan de top. Het leek haast, dat de wagen hen meetrok. Of was het misschien dat grote, witte ding, dat hen van koers deed veranderen?
‘De tiepie op wielen brengt het lopend vlees naar de tiepies van de Arapahoes’, ging het door hem heen.
Maar dat was toch onmogelijk? Buffels lieten zich nooit van de door de leiders gekozen weg afbrengen. En hier gebeurde dat toch!
‘Oef’, zei hij, terwijl hij naar de buffels achter de wagen wees. ‘Medicijn van het grote bleekgezicht van de stem is zo sterk, dat het de buffels het pad over de prairie wijst. Zij horen de zang van het zingende hout, dat nu zwijgt.’
Ze bleven nog even staan kijken.
Het wàs zo. De kudde zwenkte hun kant op.
Ha! Flitsende Pijl had groot nieuws voor de stam.
‘I-an-hu!’ riep hij. ‘Rijden’. Meteen ging hij er in galop vandoor.
George keek even verbaasd, maar toen Flitsende Pijl
| |
| |
naar de vlakte wees, scheen hij er iets van te begrijpen. Hij stormde achter hem aan.
Een lange, zachte helling lag voor hen. Wanneer ze op de bovenkant stonden zouden ze de bomen langs de Beverbeek kunnen zien. En dan was het voor de paarden maar een paar snelle stappen meer naar de tiepies van de Arapahoes.
Naar dit grote moment had Flitsende Pijl dagenlang verlangd en nadat hij gezien had, dat de vader van George de muziek van het zingende hout haalde, nog veel meer. Bleekgezichten waren niet bang voor geesten. De Arapahoes geloofden aan tovenarij. Het grote medicijnboek van de bleekgezichten zou ook aan de Arapahoes vrede brengen, vrede en blijdschap en die zou over de vlakte zweven naar de andere stammen.
Boomtoppen verschenen in hun gezichtskring en werden groter. Toen zag George daartussen de tiepies van de Arapahoes als bruine vlekken afsteken. Rookwolken kringelden omhoog naar de lucht.
De ogen van de jonge Indiaan stonden licht en blij, toen hij het bekende toneel weer voor zich zag, precies zoals hij het had verlaten, dagen geleden.
Honden kwamen hen blaffend tegemoet, toen zij de tiepies naderden.
Het kamp raakte in opschudding, toen Flitsende Pijl het grote nieuws uitschreeuwde: ‘Grote hoop buffels. De grote medicijnman der bleekgezichten brengt het lopende vlees naar de Arapahoes. Op! De hele vlakte is vlees. Ik ben het Flitsende Pijl. Nis-bis-isa. Ga naar het oosten.’ Van alle kanten werd geroepen. Squaws stonden te kakelen. De krijgers, die zich niet direkt door een schreeuwende jongen van hun stuk lieten brengen, keken nieuwsgierig naar Hee-sa-hoj, die vele dagen weg was geweest, maar nu naar het kamp terug was gekomen met een blanke jongen bij zich.
Bij de tiepie van zijn vader hield Flitsende Pijl halt. De
| |
| |
Arapahoes kwamen er heen rennen. Hij zag de verraste blik in de ogen van zijn moeder, de vraag in die van zijn vader.
Kruipende Beer keek hem scherp aan.
Wat had zijn zoon geroepen? Buffels? Hier en in deze tijd van het jaar? Het was bijna niet mogelijk. De buffels bevonden zich veel noordelijker.
Maar Flitsende Pijl kon nu precies vertellen wat er aan de hand was. De squaws maakten zo'n spektakel, dat hij zich nauwelijks verstaanbaar kon maken, maar het werd toch begrepen. Een paar krijgers sprongen te paard en reden het kamp uit. Toen werd het een rennen naar de paarden, krijgers en squaws, in een wilde horde door elkaar. Het hele kamp liep leeg. Alleen oude mannen en kinderen bleven achter.
George Dunbar keek verwonderd om zich heen naar al die drukte. Zó had hij zich de komst in het Arapahoekamp niet voorgesteld. Maar hij kreeg geen tijd om er verder over na te denken. Flitsende Pijl wenkte hem en ze stormden de troep achterna.
Het was een wonderlijk schouwspel, dat zich aan de verbaasde Indianen vertoonde, toen zij vanaf de bovenkant van de helling een blik over de vlakte konden slaan. Wel, dat waren buffels, hopen buffels. Maar het wonderlijkste was een hoge tiepie op wielen, die voor de buffels uitreed en, zo leek het tenminste, de buffels meetrok naar het Arapahoekamp.
Luide kreten van opwinding en verbazing klonken er. Hoe was het mogelijk. Buffelkudden in de prairie, daar wisten ze van. Maar buffels, die een Indiaans kamp opzochten om geslacht te worden, nee, dat bestond niet.
En toch was het zo.
Ze zagen het met eigen ogen.
Wat had Hee-sa-hoj ook weer gezegd? De sterke medicijn der bleekgezichten brengt het lopend vlees naar de Arapahoes.
| |
| |
krijgers, die als dollemannen rondsprongen
| |
| |
Weg stormden ze, terug naar het kamp, de krijgers om boog en pijlen, de squaws om messen en pakpaarden om het vlees naar het kamp te brengen.
‘Kom mee’, gilde Flitsende Pijl. ‘Nu zul je eens wat zien.’ Indianen waren niet gewend om op jacht te gaan, zonder de geesten gunstig voor zich gestemd te hebben. En daartoe diende de buffeldans. Ook buffels hadden een geest, meenden zij en die moest niet boos worden, als ze het dier neerschoten, het voedsel, dat Manitou hen zond. George staarde verbaasd naar een troep krijgers, die als dollemannen rondsprongen. Maar toen hij wat scherper toekeek, zag hij, dat er toch orde en regelmaat in zat.
Een wonderlijk uitgedoste Indiaan, met een masker voor, dat veel op een reusachtige buffelkop leek, met in elke hand een buffelstaart, danste daar rond met de anderen in een kring om hem heen. Pijlen blonken in de zon. Speren staken boven de hoofden uit.
Daarachter stonden de squaws, druk bezig, de paarden gereed te maken.
En door de stilte van de namiddag klonk de buffelzang van de Arapahoes:
Manitou geeft zijn rode kinderen voedsel.
Buffels op de wijde vlakte.
‘Straks buffeljacht’, zei Flitsende Pijl. ‘Wij gaan mee.’
| |
| |
Daar wilde hij bij zijn. Dit was iets, dat toch ook hèm aanging? Had hij het grote nieuws niet naar de stam gebracht?
Een bont en een zwart paard hadden de leiding, toen de grote troep Indianen het kamp verlieten. Vlak achter hen volgden de krijgers, met gevulde pijlkokers. Dan kwamen de squaws, die paarden voor treksleden hadden gespannen. Zij konden niet zo snel meekomen, doch dat hinderde niet. Zij konden toch niet eerder aan 't werk gaan of de mannen moesten eerst buffels geschoten hebben.
In een flits schoten ze langs de huifwagen heen. Mevrouw Dunbar gaf een gil, toen zij ze zag komen. Maar haar man knikte haar geruststellend toe. Hij had de beide jongens gezien.
‘Niets om bang voor te zijn, moeder. Ze hebben geen kwaad in de zin.’
De troep stoof hen voorbij.
Bovenop de helling gingen de jagers uiteen. Het was alsof de bogen bijna vanzelf in hun handen gleden, toen zij de kop van de buffelkudde voor zich zagen.
De paarden wisten precies wat er van hen verlangd werd. Ze hadden geen teugel nodig. De ruiters hielden die tussen de tanden geklemd, om beide handen vrij te hebben. Met de knieën bestuurden zij de dieren.
De buffels zagen hen komen. De voorsten deinsden terug en probeerden te vluchten, Maar zij werden tegengehouden door de anderen, die niets van het gevaar bemerkt hadden.
Flitsende strepen, waarin de zon glinsterde, schoten van de paarden weg naar de buffelruggen.
De jacht was begonnen.
Flitsende Pijl vloog ook op de buffels af. De opwinding van de jacht had ook hem te pakken.
Het was niet zo eenvoudig om een buffel te schieten. Hij moest proberen dichtbij een te komen, want een buffel
| |
| |
had een dikke huid en alleen een plekje achter de schouder was voor het dier gevaarlijk. Een pijl, die een buffel ergens raakte, zou in de huid of het vlees blijven steken en alleen maar pijn veroorzaken. Dat mocht niet gebeuren. Dan bestond er kans, dat de buffel wild werd van pijn en zijn aanvaller te lijf ging.
Maar het moest. Hij wilde aan de mensen van de stam laten zien, dat hij ook in staat was om op buffels te jagen. Dit was de kans van zijn leven.
Verscheidene buffels waren al tegen de vlakte gegaan. De rest bulkte, loeide en gromde en tolde maar in elkaar rond. Ze zagen de paarden op zich afkomen en probeerden weg te springen. Tenslotte drukten zij de opdringende kudde een ietsje terug en toen zwenkte deze opeens naar links. Nu hadden ze meer ruimte.
De dieren zetten het op een hollen, terug naar de veiligheid van de vlakte.
De grond dreunde van de honderden stampende hoeven, als een rollende donder in de verte.
Flitsende Pijl zag een jonge buffelstier in zijn richting komen. Hij liet de bonte stoppen en liet hem toen een kwartslag keren. De boog lag vast in zijn hand.
De spieren van de armen spanden zich, toen hij de pees naar achteren trok. Met een gonzend geluid snorde de pijl weg.
De buffel was hem al bijna voorbij, toen hij schoot, maar dat moest wel. Zo had hij een beter mikpunt op de fatale plek. Het beest deed nog een paar sprongen en sloeg toen tegen de grond.
Flitsende Pijl had zijn eerste buffel geschoten.
Hij trilde van opwinding. Zijn moeder zou de buffel wel vinden.
Iedere jager had zijn eigen pijlen, met zijn eigen merk. Een neergeschoten buffel was het eigendom van degene wiens pijl er in stak.
Blauw Water zou wel trots zijn.
| |
| |
Een zwarte flits stopte naast hem en boven het rumoer om hem heen hoorde hij George roepen: ‘Flitsende Pijl, je bent een groot jager!’
Toen snelden zij weer voort langs de vluchtende kudde. George had het toneel aandachtig opgenomen. Tientallen buffels waren er gedood, maar hij zag nergens, dat de kudde kleiner werd.
De squaws waren er nu ook en begonnen de dieren te villen en het vlees op de sleden te laden.
Tegen het invallen van de avond was er een grote optocht, die naar het kamp trok. Hoog opgeladen sleden en zwaarbepakte paarden brachten honderden kilo's vlees en dikke pakken buffelhuiden met zich mee. Voor de squaws zou er in de komende dagen heel wat te doen zijn. Het vlees moest gedroogd worden en de huiden geprepareerd tot bekleding van de tiepies, of er werden warme dekens van gemaakt.
Het was een vrolijke optocht en niemand keerde met weinig terug.
Toen de mensen verdwenen waren, kwamen van alle kanten de coyotes opzetten om hun deel van de jacht te halen. Ze hadden waarschijnlijk wel op de loer gelegen, want overal schoten gele strepen in de richting van het jachtterrein.
George zat te dansen op zijn paard. Dagen achtereen was er bijna anders niet geweest dan het langzame stappen van de ossen en korte rennen op de paarden. Nu was plotseling het einde gekomen. En wàt een einde.
Hij had de Arapahoes in actie gezien. Krijgers en squaws hadden tegen hem geglimlacht.
De jongens reden naar de huifwagen, die aan de rand van het kamp onder twee hoge katoenbomen een plaats gekregen had. Prediker Dunbar had de ossen uitgespannen en hen de vrijheid gegeven om te grazen. Ze hadden direkt de spurt er in gezet, dwars door het struikgewas heen naar het water van de Beverbeek.
| |
| |
‘Mijn jongen’, zei de moeder van George, ‘wat ben ik blij, dat je er weer bent. Ik heb zo om jou in angst gezeten.’ ‘Was helemaal niet nodig, moeder. Het was iets geweldigs. De buffels vlogen naar alle kanten uiteen en Flitsende Pijl heeft er drie geschoten. U moest eens gezien hebben, hoe bewonderend de squaws naar hem keken, toen wij langs hen reden. Hij was met het grote nieuws in het kamp gekomen en droeg de witte arendsveer in het haar. Ik hoorde een van hen zeggen, dat hij een groot krijger was en een groot spoorzoeker. Nu en dat is hij.’ ‘Ja, maar nu gaan we eerst eten. Sinds vanmorgen hebben we niets gehad.’
‘O, ik heb er niets van gemerkt. Vindt u het hier niet prachtig, moeder? En pa is bij zijn roodhuiden.’
‘Zeker, mijn jongen. Maar jij net zo goed.’
Flitsende Pijl knikte. Zijn blikken ging naar de grootste tiepie in het kamp.
‘Hee-sa-hoj keerde terug naar de tiepie van Kruipende Beer. Hij is een Arapahoe en hij is blij. Hij dankt See-i-oji-ksa-h-un, Die hem thuisgebracht heeft. In zijn hart zingt de vogel van de morgen.’
Pee-o! Pee-o!
De zang van de coyotes trilde door de nacht, toen Flitsende Pijl met zijn vriend wegstapte naar de tiepie van het grote opperhoofd Kruipende Beer.
|
|