Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Zwarte broeders (1929)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Zwarte broeders
Afbeelding van De Zwarte broedersToon afbeelding van titelpagina van De Zwarte broeders

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.03 MB)

Scans (89.81 MB)

XML (0.45 MB)

tekstbestand






Illustrators

Jan Wiegman

George Soper



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Zwarte broeders

(1929)–Richard P. Garrold–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 254]
[p. 254]

Drie en twintigste hoofdstuk.

Kort maar roemrijk.

Toen Willem den volgenden morgen wakker werd, stonden z'n moeder en dokter Bellamy naast de sofa, waar hij op lag, met elkaar te praten. 't Duurde eenige minuten, voor hij zich herinnerde, waar hij was. Hij ging recht overeind zitten en staarde slaapdronken om zich heen.

‘Hallo!’ zei dokter Bellamy. ‘Goed geslapen?’

Willem glimlachte flauwtjes, maar antwoordde niet. Z'n moeder boog zich over hem heen en kuste hem.

‘Je hebt je dapper gehouden, Willem, m'n jongen,’ zei ze. ‘Ik wist, dat we ons op jou verlaten konden.’

‘Ja zeker,’ stemde dokter Bellamy hartelijk bij. ‘Ik geloof, dat er een dokter uit hem zal groeien. Hij heeft beslist natuurlijken aanleg voor dit beroep.’

‘Ik wil zeeman worden,’ zei Willem moedig.

‘Ha zoo?’ riep dokter Bellamy uit. ‘Als ik ooit een zeereis moet ondernemen, ga ik met jouw schip mee hoor!’

Hij meende iets aangenaams, iets vleiends gezegd te hebben; maar Willem hield de scherts voor heel onzinnig. De dokter scheen te gelooven, dat de schepen zoo maar op goed geluk af, nu hier, dan daar naar toe stoomden, alsof er heelemaal geen vaste stoomvaartlijnen bestonden. Hij gaf daarom geen antwoord.

‘Je moet nu opstaan, Willem,’ zei Mevr. Mooren. ‘Ze hebben je niet meer noodig; maar Mevr. Brans heeft een ontbijt voor je klaar staan, en dokter Bellamy zegt, dat je vandaag vrij moet hebben. Ik laat je dus hier. Hou je goed, als je maar op tijd voor 't middagmaal thuis bent.’

‘Ja moeder,’ antwoordde Willem, niet weinig in z'n schik met 't vooruitzicht den heelen dag niet naar school te hoeven

[pagina 255]
[p. 255]

en tot één uur te kunnen doen wat ie wou. Hij stond van de sofa op en z'n moeder maakte aanstalten om weg te gaan.

‘Mag ik u namens dokter Cameron en mij hartelijk danken, Mevr. Mooren,’ zei dokter Bellamy, toen hij voor haar de deur opende, ‘dat U ons Willem gisteren avond zoo bereidvaardig hebt afgestaan. Z'n flinkheid en beleid hebben zooals ik u reeds zei, onzen kleinen patiënt 't verstand en heel waarschijnlijk 't leven gered. U moogt er trotsch op zijn zoo'n flinken jongen voor zoon te hebben.’

Mevr. Mooren keerde zich naar Willem en keek hem met eigenaardigen blik aan. ‘Nu, misschien ben ik een beetje trotsch op hem, dokter,’ zei ze. ‘Wie weet, hé Willem? En misschien is er nóg iemand een beetje trotsch, als hij thuis komt.’ Toen ging ze weg en liet Willem achter, die zich op dat oogenblik de gelukkigste jongen voelde van de heele stad.

't Was een ware triomfdag voor Willem. Eerst nam hij een bad in de mooie badkamer van Oom Sjaak, waar warm water in overvloed was. Hij had wezenlijk een koninklijk ontbijt in een enorm groote huiskamer, die hij echter niet gezellig vond. Gelukkig kwam vrouw Martens in de kamer, die Benjamin wegstuurde en. er voor zorgde, dat hij heelemaal op z'n gemak kwam. Ze vertelde hem van Suzanna's heldendaad en verklaarde met volle overtuiging: Als Suzanna niet gekomen was, dan zou dat arme lam (daarmee werd Tom bedoeld) in den kelder omgekomen zijn. Vrouw Martens was vol begeestering over Suzanna's moed en verstand. ‘Ze marcheerde de deur uit als een kleine soldaat!’ zei ze. En héél, héél eventjes was Willem (om de waarheid te zeggen) een klein tikje jaloersch bij de gedachte, dat hij de eer, Tom gered te hebben, met Suzanna deelen moest. Maar hij overwon dit gevoel en besloot, tegen z'n moeder en de heele familie te vertellen, wat vrouw Martens gezegd had. Hij hield 't voor zeer waarschijnlijk, dat Suzanna's pad dien morgen niet met bloemen bestrooid

[pagina 256]
[p. 256]

was, en hij vergiste zich niet. Suzanna moest school blijven, kreeg een kwade noot, omdat ze haar les niet geleerd had en dit verzuim niet kon verontschuldigen, zelfs niet tegenover zuster Elizabeth waar ze zoo veel van hield. En ofschoon Willem z'n besluit ten uitvoer bracht en Suzanna's vrijspraak bewerkte, oogstte ze geen lof in, en de heele geschiedenis bracht haar weinig eer aan. Toch ben ik van gevoelen, dat zij - als je alles overdenkt - bijna evenveel moed aan den dag gelegd had als Willem en dat zeer waarschijnlijk Suzanna's gebed veel tot 't succes van Willem heeft bijgedragen. Maar een feit is 't, dat de gloriepauken en trompetten eenig en alleen schalden ter eere van Willem, die 't ook werkelijk wel waard was; de belooning, die z'n zuster wachtte, moest voor 't groote publiek verborgen blijven.

Na 't ontbijt had Willem een onderhoud in de bibliotheek met oom Sjaak, een onderhoud, dat voor geen van beiden aangenaam was, maar dat Oom Sjaak in z'n hoog plichtsgevoel voor noodzakelijk hield. Hij was een en al enthousiast en dientengevolge zoo buitensporig in z'n loftuigingen, dat Willem een gevoel had, alsof hij bekeven werd. Hij zette dan ook een uitdagend pruilgezicht. Dat kwam natuurlijk ook wel, omdat hij vooroordeel had tegen Oom Sjaak, den bewerker van 't ongeluk van Tom. Toen mijnheer Brans tenlaatste met een schertsenden kwinkslag hem een goudstuk in de hand trachtte te stoppen, weigerde hij 't geld aan te nemen en gaf als reden op, dat z'n moeder niet wilde hebben, dat hij ooit van vreemden geld aannam. Bovendien stond 't hem tegen, voor den dienst, dien hij Tom bewezen had, betaald te worden. Dit offer viel hem dan ook heelemaal niet moeilijk; want 't geld zou z'n moeder hem zeker hebben afgenomen om daarmee z'n klein bedrag, dat hij op de spaarbank had staan, te vermeerderen. En wat heb je aan een bedrag op de spaarbank, als je moeder 't spaarbankboekje in bewaring heeft en als je er om vraagt, dadelijk moet weten waarvoor?

[pagina 257]
[p. 257]

Z'n weigering scheen oom Sjaak niet te beleedigen. Zonder meer stak hij 't goudstuk weer in zijn vestjeszak en zei: ‘Nu goed, jongen, je hebt me een zeer grooten dienst bewezen, dien ik nooit vergeten zal.’ Toen Oom bij 't afscheid Willem de hand gaf, drukte hij die zoo vast, dat Willem onwillekeurig weer dacht aan 't lijden van den afgeloopen nacht. Hiermee was 't onderhoud tot beider verlichting afgeloopen.

Op verzoek van vrouw Martens, wachtte Willem, tot de dokters hun morgenbezoek hadden afgelegd. Hun bevinding was buitengewoon bevredigend. Toms temperatuur was steeds dalend en hij was weer ingeslapen. 't Geheugen was hij heelemaal kwijt, zooals in dergelijke gevallen altijd gebeurt, en 't zou een heelen tijd aanloopen, voor hij bezoek zou kunnen ontvangen, daar hij erg zwak was.

‘Zoodra bezoeken worden toegelaten, zul jij een der eersten zijn,’ zei dokter Bellamy tegen Willem, en hij voegde er bij, dat Toms moeder hem verzocht had, hem in haar naam te bedanken, daar ze zelf te zeer onder den indruk was, om nu met hem te kunnen spreken. Willem vond dat een heele opluchting voor zich zelf. 't Onderhoud met oom Sjaak had hem geleerd, dat dit soort van eerbetoon zeer vervelend kan zijn.

Aan de voordeur had hij van vrouw Martens afscheid genomen en was nog blijven staan om de prachtige auto van den dokter te bewonderen, toen de dokter uit de woning kwam en hem vroeg, of hij mee wou rijden. Naast den chauffeur gezeten zoefde Willem nu uren lang van 't een eind van de stad naar 't ander. De chauffeur, een heel nette jonge kerel, vertrouwde hem den hoorn toe en wijdde hem tijdens de rustpoozen, als de dokter z'n visites aflegde, in de geheimen van den motor en van 't stuur in. Toen de dokter klaar was met z'n visites, nam hij vriendelijk afscheid van Willem en droeg den chauffeur op, hem naar huis te rijden. Z'n laatste woorden waren: ‘Vergeet niet, me een keer met je schip mee te nemen,’ en intusschen

[pagina 258]
[p. 258]

had dokter Bellamy Willems hart al gestolen, zoodat hij zich de moeite gaf, den dokter te verklaren, welke zwarigheden daaraan verbonden waren; hij noemde hem ook de maatschappij, die hij vermoedelijk z'n diensten zou aanbieden, en de havens, die d'r schepen gewoonlijk aandeden. Dokter Bellamy beloofde, 't te zullen onthouden.



illustratie
Voor 't venster verdrongen zich de Moorens, groot en klein, jongens en meisjes.


Snel en zacht gleed de auto door de Rozenstraat en de signaalhoorn toeterde al langer hoe harder, hoe dichter men bij nummer 5 kwam. Voor 't venster verdrongen zich de Moorens, groot en klein, jongens en meisjes. Ze zagen, hoe Willem uitstapte en den chauffeur nog nawuifde, en stormden toen de gang in om hem te begroeten. Zoo keerde

[pagina 259]
[p. 259]

Willem triomfantelijk onder 't ouderlijk dak terug, hij, die pas twee dagen te voren als vluchteling met verwarde haren en gescheurde kleeren, in bange vrees diezelfde stoep was opgegaan om daar binnen de vergelding te ontvangen, die weliswaar verdiend, maar daarom niet minder vernederend en pijnlijk was.

's Middags, nadat hij met onuitsprekelijk genoegen gezien had, dat z'n broers en zusters, de een voor, de ander na, en ook Theo naar school trokken, ging hij met verlof van z'n moeder naar mijnheer Hubar, den loods, en mijnheer Hubar nam hem in z'n beroemde boot ‘Pandora’ mee voor een tochtje op de rivier. Ze waren op tijd terug om met Mevr. Hubar eenige tassen thee te drinken.

's Avonds, bij 't naar bed gaan moest Willem aan z'n broer Theo de heele geschiedenis van z'n avonturen vertellen, wat hij met bescheidenheid en graagte deed. Theo maakte hem z'n compliment, dat hij, alles te zamen genomen, zooveel verstand getoond had als je van zoo'n dreumes verwachten kon. Zoo eindigde de gedenkwaardigste dag in Willems leven. Hij sliep gelukkig en droomde van automobielen en chauffeurs en andere interessante dingen.

 


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken