Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een afgezant uit niemandsland (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een afgezant uit niemandsland
Afbeelding van Een afgezant uit niemandslandToon afbeelding van titelpagina van Een afgezant uit niemandsland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.13 MB)

Scans (11.34 MB)

ebook (3.19 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een afgezant uit niemandsland

(1968)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

9

Er was niemand in de hal van het theater. Vanuit de verte kwamen klanken, waaronder een viool domineerde.

- Ik zal het jullie nu vertellen, zei Asquit. Dit dient om jullie kennis te laten maken met de bevolking. Er zijn hier enige exquise genodigden, een bakker, een kroegbeheerder, een meisje van plezier...

- Hoe noem je dat? vroeg Cromwell.

- Een lichtmis, zei Asquit. Een vrouw voor nachthengsten, een tampindoper, een ... zeg hoor eens, ik heb steeds het idee dat je mij iets probeert duidelijk te maken.

Cromwell stampte met zijn linkervoet op de vloer. Hij vloekte twee keer, en toen was het over. Maar in de ruime foyer hoorde je al je woorden terug, vervormd door echo. - Kijk eens, zei Asquit vriendelijk. Als je één keer had gescholden was het ook dubbel doorgekomen.

Paul lachte.

- Lach me niet uit! schreeuwde Cromwell. Als je denkt dat ik niet tegen flauwe grapjes kan dan heb je het godverdomme mis! Ik kan best tegen een grapje! Ik lach me rot! - Een mooie, parelende lach, zei Asquit.

Paul liep naar een wand van de hal, waar een paar platte kasten waren opgehangen, met foto's van films die zouden komen. Hercules, Zoon van het Recht heette de eerste film, waarvan plaatjes waren opgeplakt vol vrouwen met grote borsten en een dikke man met een zwaard die deze beschermde of wilde afhakken. Op een van de plaatjes stond ook een mindere krachtpatser, meer een aangever van onheil, mager en slim. Odysseus die de perversiteit van de dikzak heeft ontdekt.

Achter zijn rug hoorde hij Cromwell nog zachtjes schelden.

[pagina 52]
[p. 52]

Paul begon te fluiten.

- Een kunstfluiter in ons midden, zei Asquit.

Hij ging hun voor naar een ruimte achter de hal, waar veel mensen zaten. Onmiddellijk na binnenkomst kwam er een jongen naar hen toe die hen meenam en aan een tafeltje deed plaatsnemen, ergens opzij in de rokerige zaal.

Voorin was een podium.

Het werd donker, een schijnwerper floepte aan.

Een meisje huppelde vanuit de coulissen naar een microfoon toe. Zij droeg een rode maillot, waarboven een witte, strak gespannen trui.

- En nu! riep zij schel.

Een grammofoon viel even te laat in, zodat haar woorden in de rook bleven hangen en autonoom werden.

Geschetter van trompetten en gebonk van trommels.

- Binnengekomen groepen wordt verzocht niet langer dan een half uur te blijven, zei het meisje. Anders wordt het hier te vol.

- Het is eigenlijk voor de bevolking bedoeld, fluisterde Cromwell. Het is een traditie en niemand vindt er wat aan.

- Parade van de inwoners van Pjilnok! riep het meisje.

- Elk jaar hetzelfde, zei Cromwell. Zelfs mijn moeder doet mee.

Er kwam een man het podium op. Hij ging voor de microfoon staan en haalde omzichtig een mondharmonika uit zijn zak.

- Iedereen doet iets leuks, zei Cromwell. En ieder jaar hetzelfde.

De man begon op de mondharmonika te spelen.

Asquit zat een beetje voorovergebogen, zijn ellebogen steunend op zijn knie, zijn handen voor zijn mond.

Toen de man met de mondharmonika klaar was werd hij toegejuicht. Het meisje kwam het toneel op en deelde mee dat dit Janos Kaldonios was, de behanger, voor al uw behangselwerk. Straat van de Gevangenen 137. Hierna

[pagina 53]
[p. 53]

kwam een andere inwoner aan de beurt, die kon buikspreken.

Paul keek opzij. In het donker van de zaal onderscheidde hij het verveelde gezicht van Cromwell. Alleen Asquit was vol aandacht. Ellen gaapte. Achter hen bevonden zich een paar oudere vrouwen, vergezeld door breeduit zittende mannen met vesten en horlogekettingen.

Na de buikspreker kwam een klein vrouwtje naar voren. Zij moest de microfoon naar zich toehalen, wat zij onhandig deed. Daarna blies zij erin.

- Storm op zee, zei Asquit.

Toen schreeuwde het vrouwtje in de microfoon:

- Mot je kommen! Bij Betsie Vulk!

- Nou gaat het beginnen, zei de man achter hem met een schraperige stem. Nou moet je opletten!

Maar het opletten werd steeds moeilijker en er ging niets beginnen.

Paul voelde zich een voyeur.

Betsie Vulk frommelde met dikke handjes aan haar haar. - Het was hier vroeger anders, zei ze langzaam, alsof ze tegen zichzelf sprak in de spiegel. Voor de oorlog. Tientallen van onze studenten vertrokken met wel twee boten. Nog hoor ik de stoomfluit, twee dagen achter elkaar. Mijn kamers leeg, de stad leeg...

- Harder! riep een man achter uit de zaal.

- Ik zal nu een lied zingen, kondigde Betsie aan.

Maar hij hoorde het lied niet.

Er was een man die getuigenis aflegde van zijn geloof. Hij zei dat hij maar een eenvoudig mens was. Hij haalde met een scheurend geluid adem. De duidelijke nood van deze man nam bezit van allen in de zaal.

- Dames en heren! Hoe zal ik beginnen? vroeg hij nadat hij al twee minuten had gesproken.

Hij wreef met zijn hand over zijn voorhoofd.

- Dames en heren, zei hij opnieuw. God de heer, daarover zou ik willen spreken.

[pagina 54]
[p. 54]

- Voetballen! riep een man uit het publiek.

De man knikte. Toen boog hij zich naar voren en begon als een razende, een herborene te praten.

- We zouden hier sportvelden moeten hebben en akkemedatie; we zouden ook jongens moeten opleiden die Pjilnok kampioen konden maken. We moesten eens wat aan de zondag doen. Die vuile rotdag! Mijn god! Altijd hetzelfde! De kroeg dicht! Die vuile stinkdag! Ze zouden eens wat fris bloed moeten brengen! O god, mijn god...

Hij hief zijn handen omhoog, knikte, draaide zich half om, toen weer terug naar de doodstille zaal, zijn ogen stonden afwezig, opeens vol angst, de consequentie van zijn woorden grijnsde hem vijandig tegemoet.

Struikelend verliet hij het podium.

- Ik ga geloof ik even zij ken, zei Paul.

Toen hij opstond voelde hij zich duizelig.

- Wacht buiten, zei Asquit. We gaan zo weg.

De gezichten van de mensen stonden gespannen. Het leek alsof zij naar iets anders luisterden dan er werkelijk werd gezegd. Vaak komen dorre woorden uit een verrukkelijk land, waar wijngaarden in bloei staan en meisjes op de takken zitten en roepen.

Eenmaal buiten de foyer vond hij snel een bordje dat naar de waterplaatsen verwees. Hij haastte zich niet. Buiten regende het. Hij ging in een hoek van het urinoir staan, waar maar aan één kant een medemens kon verschijnen. Deze bakken deden hem denken aan stemhokjes, alleen koos je hierin altijd dezelfde kandidaat.

In de verte hoorde hij nog steeds muziek.

Bloempotten, soms een meter hoog, stonden in de lange gangen.

Elke stad heeft haar buurt waar men woont zonder last te hebben van verkeer en waar de ochtend met damp begint en de avond al vroeg eindigt in een doodse stilte. Kinderen gaan er naar school en het is opvallend, schreeu-

[pagina 55]
[p. 55]

wende kinderen waar auto's zoveel menselijk geluid wegnemen. In zulke buurten bestaan stations die al jaren zijn gesloten, omdat treinen nu een langere aanloop nodig hebben voor zij zich de provincie binnenstorten; er zijn bomen met vogelnestjes en kastanjes liggen bol en bruin op straat. Overigens zegt de snellere gedachte: dus geen kantoren, een enkele ijswinkel, geen bureaus, behalve een met slaperige smerissen.

Zulk soort buurten, waar dag en nacht elkaar normaal en beschaafd opvolgen, maar waar een zekere schuwheid heerst die wijst op ouderdom of verborgen agressie, dit soort steden in de stad, verlaten planeten in de oorlog der ruimtevolken... En de buurtbioscoop waar een film nog een spektakel is vol geruis, waarbinnen zaal op zaal en gang na gang, met bloemen, uitgeslagen koperen potten, affiches van Mariene Dietrich in een glansrol Shanghai Express: een illusionair gebied in een gebied.

Pjilnok onder andere: het Luchtjeshuis.

Hij lette op de muren. Af en toe een deur. Hij ging achter de muziek aan in een dode stad. Hij was in Peru, op het spoor van de Inca's, in Egypte, een grafschenner vol wetenschap. Zijn jeugd rolde over hem heen, het was een gevolg van de herinnering die hier geprikkeld werd, een hersencel vol mufheid en ontdekking. Hier zou hij niet aan voetballen denken, en evenmin aan meisjes, hier was een stukje van de dood, van een droom die beter weg kon blijven maar die een onverbiddelijke achtervolger was.

Hij kon het zaaltje waar de musici waren niet vinden.

Hij dwaalde door de gangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken