Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ambitie (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ambitie
Afbeelding van De ambitieToon afbeelding van titelpagina van De ambitie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (16.19 MB)

ebook (3.15 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ambitie

(1980)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 95]
[p. 95]

[XVI]

Zij werd wakker onder de parasol na een droom die misschien niet meer dan een paar minuten in haar had rondgespookt en waarvan zij zich één aaneengesloten rij beelden herinnerde.

Zij zat in de tuin van haar huis en wachtte op de komst van haar moeder. Het was drukkend warm. Zij had haar bloes opengeknoopt. Plotseling arriveerde er een auto waaruit vier honden sprongen. Zij was altijd bang geweest voor honden. Alsof deze dat wisten, het aan haar spoor konden ruiken, achtervolgden ze haar waar zij zich ook bevond. Vrolijk kwispelend renden ze op haar af en sprongen tegen haar op. Van kwispelen was nu geen sprake. De honden renden haar tuin binnen en begonnen de bloemperken te verwoesten. Jankend achtervolgden ze elkaar. En toen stonden ze tegelijk stil en keerden zich in haar richting. Zij zat bewegingloos op haar stoel. De honden kwamen langzaam op haar af. Toen ze op een meter afstand van haar bleven staan, zag zij pas dat ze aan lange leidsels vastzaten. Die leidsels kwamen samen in de hand van haar moeder. Het was een grote, eeltige hand. Geen hond zou er zich aan kunnen ontrukken.

Zij ging zitten en peinsde met tegenzin over de betekenis van de droomhonden, wier verschrikking haar had doen ontwaken. Tegelijk besefte zij dat zij iedere betekenis die zich aandiende, probeerde terug te dringen.

Zij hield de kinderen in het oog. Wanneer iemand hen plotseling wilde wegnemen, zou zij zich niet kunnen verroeren. Met een schok realiseerde zij zich dit. Maar ook begreep zij de onzin van die gedachte. Zij was uitstekend in staat zich te verweren.

Zij ging staan en keek Frank na, die met zijn schepnet naar de kleine steiger liep die vanaf het strand was aangelegd ten behoeve van een alweer naar elders verplaatste bootdienst.

‘Ik wil ook vissen vangen,’ zei Ellen.

Nila liep naar haar dochter toe en knuffelde haar. Daarbij onderging zij de gewaarwording dat Ellen zich losrukte en haar broertje achterna ging. Maar het meisje bleef staan en legde haar hoofd zelfs een ogenblik tegen Nila's bovenbeen. Dit ontroerde haar. Het gevoel was niet sentimenteel, omdat er geen beelden mee waren verbonden van idylles, de restanten van vorige levensfasen.

Zij voelde de warmte van haar dochters hoofd, en de natte haarslierten. Zij keek omlaag en streelde Ellen over haar wang. Zij probeerde iets tegen haar te zeggen, maar het was alsof de woorden

[pagina 96]
[p. 96]

die in haar opkwamen geen van de barrières rond haar emoties konden passeren. Zij besefte het gevaar van de spanning die zich in haar opkropte.

Zij trok Ellen mee naar de wrakke aanlegsteiger. Nog voor zij halverwege was, verscheen Frank met zijn schepnet, ontdekte hen en zwaaide uitbundig.

‘Frank!’ schreeuwde zij. Ze begon te wenken.

Haar zoon wachtte rustig tot zij bij hem was.

‘Ik heb een zeeëgel gevangen mamma,’ verklaarde hij trots.

Een zwart, stekelig balletje dreef in zijn emmertje.

‘Weet je wat er gebeurt als je erin trapt?’ vroeg Nila bezorgd.

Ellen boog zich voorover en bekeek de vangst.

Dat is het met mij, dacht Nila. Zelfs om een zeeëgel in een emmertje ben ik bezorgd.

Zij ging terug naar haar ligbed, draaide de parasol een beetje en probeerde te lezen.

 

Zij schrok wakker toen Ellen bijna op haar hoofd ging zitten.

‘Mamma,’ zei Ellen. ‘Frank vangt ook voor mij een zeeëgel.’

‘Voorzichtig hoor.’

‘Hij is helemaal daarheen,’ zei Ellen.

Zij wees in de richting van de steiger.

‘Zeg maar dat hij niet te ver gaat.’

Ellen holde weg.

Zij sloot haar ogen en voelde opnieuw de slaap opkomen. Maar zij wilde er niet voortdurend aan toegeven.

‘Mamma,’ zei Ellen, die weer naast haar stond. ‘Ik zie Frank nergens.’

‘Ga hem maar even zoeken,’ zei ze. ‘Zeeëgels zitten meestal onder de rotsen.’

‘Frank zit niet onder de rotsen mamma.’

Zij ging staan. Haalde diep adem. Duwde de paniek die even opkwam naar de achtergrond. Zij zou Frank gaan ophalen. Zij voelde zich opgelucht om het feit dat ze niet hals over kop over het strand begon te draven, een willoos slachtoffer van haar impulsen. Maar even plotseling schaamde zij zich voor de effecten van de vorige avond, waardoor haar waakzaamheid voor de veiligheid van Frank en Ellen verslapte.

Ze keek om zich heen, tuurde over de zee. Genoeg baders. Maar geen Frank.

[pagina 97]
[p. 97]

Waarom waren de Volnaars nog niet terug?

Frank, dacht ze.

Hij kon niet ver zijn. Rustig liep ze in de richting van de aanlegplaats voor waterfietsen. Waarom zo opgelegd? Zij voelde zich toch niet rustig. Hoefde zich niet rustig te voelen. Ze was haar kind kwijt. Hij kwam natuurlijk direct opdagen. Maar ze wilde hem zien. Nu meteen. Het is mijn straf, dacht ze. Zo gaat het: je angstig maken zonder dat je gebeurtenissen kunt tegenhouden. Als de klok slaat groeien je handen boven je graf Maar ze rende nu al langs de aanlegplaats en riep de naam van haar kind. Ellen achter haar. Nee, Ellen bleef achter. Ze liet zich op haar knieën zakken en keek in het water. Hij was natuurlijk blijven haken. Gevallen. God, ze was te laat.

‘Frank!’ schreeuwde ze. ‘Frank!’

Op noch onder de aanlegplaats zat haar zoon. Ze begon langs de kust te rennen. Wat moest ze doen? Ze kende geen Spaans. Ze zag geen politie. Ze riep maar steeds zijn naam en dacht opeens: hij is natuurlijk terug, hij zit op de handdoek naar zijn egeltje te kijken. Zij draaide zich om en rende naar de plaats waar zij zaten. Ellen zat naast de parasol en keek op noch om.

‘Ga je broertje zoeken!’ riep ze wanhopig.

Ze liep de andere kant op. Het strand was smal en overzichtelijk. En haar zoon bleef onzichtbaar. Dus ging zij van het strand af en stak het weggetje over dat van het bungalowpark naar het plaatsje leidde. Daarachter was het land, misschien zat hij tussen de bomen gehurkt. Of het ijswinkeltje. Hoe kwam hij aan geld? Had hij stiekem geld gestolen en probeerde hij zich met zijn ijsje te verbergen? Zoiets deed hij nooit. Ze ging naar de winkel, maar zelfs de eigenaar was afwezig.

Ze besefte dat ze voortdurend Franks naam schreeuwde.

Henk kwam uit de richting van de bungalows naar haar toelopen. O mijn god, dacht ze, nu ziet hij dat ik begin te huilen. Ze kon het niet uitleggen. Hij kwam bij haar, legde zijn arm om haar schouders en drukte haar tegen zich aan. Hij zei iets over Frank, maar zij wilde niet luisteren. Ze huilde.

Er kwamen onweerswolken aangedreven. Ze wilde de donder horen knetteren en kletsnat worden. Ze was uitgedroogd en de hitte die ze gedurende al die dagen in haar lichaam had verzameld sloeg naar buiten. Ze had behoefte aan ijs, wat gek was dat: groen

[pagina 98]
[p. 98]

gekleurd ijs. Ze huilde met lange uithalen. De wereld werd donker. Dat viel des te meer op nu de zon achter de wolken schuilging.

Door haar tranen heen keek zij hoe de mensen het strand verlieten. Op de mannen na die langs de waterlijn liepen en soms de zee in gingen.

‘Kalm maar,’ zei Henk van een onmetelijke afstand. ‘Het is niets.’

Ook Ronnie was nu vlakbij haar. En Ellen.

Ze liet zich maar gaan. Ze moest dat zichzelf toestaan. Wanneer zij het nog langer uithield, zou zij uit elkaar knappen. O nee. Juist niet. Ze kreeg hoofdpijn. Voelde alsmaar sterker het verlangen te slinken. Nu kwam er een auto het weggetje af Daaruit stapten twee soldaten. Ze droegen zwarte kepi's. Zij wilde weglopen en zich verschuilen. De soldaten kwamen in haar richting en verzochten haar in de auto te stappen.

Zij verstond wat ze zeiden. Alsof ze haar eigen taal spraken. Het was alles zo duidelijk.

‘Ik wil hier blijven,’ zei ze. ‘Laat me alsjeblieft hier blijven.’

Henk drukte haar steviger tegen zich aan.

‘Het komt goed,’ zei hij. ‘Alles komt goed.’

Ronnie boog zich naar haar toe.

‘Wij houden van je,’ zei Ronnie. ‘Wij zijn allemaal bij je.’

Alsof ze een kind was.

Als jullie er niet waren geweest, dacht ze, dan was ik nu helder en zat hij naast me.

Maar tegelijk besefte zij dat dit niet waar was, dat er zoveel andere dingen in en om haar aan de gang waren. Het leek alsof er een toenemende ruis over haar kwam, het geraas van de zee die niet langer buiten haar bestond.

Een ogenblik later wilde zij niet denken over verwarring of rust. Zij stond midden in haar leven en van alle kanten kwamen herinneringen over haar, een regiment zonder generaal, troepen die elkaar zouden verslinden. Zij keek naar de mensen om haar heen en zag ze vervagen. Zij voelde dat ze haar vastpakten en haar streelden. Zij lag op een hoog bed en keek in de richting van Frits, die in een tijdschrift las dat een verpleegster hem had aangereikt. Af en toe zag hij naar haar op en glimlachte bemoedigend. Zij kon niet spreken. Haar lichaam bracht zich in gereedheid de vrucht uit te werpen. Zij probeerde zich een kind voor te stellen, een gezicht. Nu dreef het zijn laatste ogenblikken vredig in haar uit. Wat zou

[pagina 99]
[p. 99]

hij meemaken, was hij zich bewust van het feit dat hij de warmte van haar baarmoeder moest verlaten?

Zij wilde Frits vertellen wat zij voelde, dat de weeën nu sneller begonnen te komen en dat ze bang was, niet verlangend het kind in haar armen te houden omdat het niets kon zijn. Het kon nooit wat zijn. Het zou opgroeien en misschien niet oud worden. En als het wel oud werd zou het toch nog sterven. Waarom dacht ze aan die vreselijke dingen? Waarom was zij al voor de geboorte van een kind dat zij zo graag gewild had zich bewust van diens sterfelijkheid? Kon zij die gedachte niet terugdringen? Wat kostte het haar om dat tot stand te brengen? Zij wilde met Frits praten en hem vragen wat hij voelde. Maar Frits keek in een blaadje en verborg zijn gevoelens.

Opnieuw kwam een wee opzetten, heviger dan de vorige. Zij stak haar hand naar Frits uit en voelde zich lelijk en oud. Ze wilde nu maar één ding: verlost worden van het wezen in haar. Het proces kon niet meer tot stilstand worden gebracht. Zij was al niet meer één met het kind.

Baby's hadden haar vertederd. Ze hadden haar vertederd en even later afschuw ingeboezemd. Het idee dat zij achter een kinderwagen moest lopen, luiers verwisselen, op tijd thuis zijn. Dat haar egoisme genadeloos in de schaduw werd gesteld door de ijzeren wil van een ander. Frits, dacht ze, in godsnaam Frits. Ze kon niets meer bedenken. Ze wilde dat hij naar haar toekwam, wegging en weer terugkeerde. Haar in ieder geval niet in deze toestand zag. Hij stond zo ver van haar. Hij stond al ver van haar tijdens de conceptie. Of beeldde zij zich dat in, had zij zichzelf afgesloten van anderen, leefde zij achter een vrolijke façade van het huishouden regelen zonder dat er sprake was van enige vreugde? ‘Zal ik de zuster roepen?’ vroeg Frits. Zij knikte. Roep jij de zuster maar, als je niet meer weet hoe je de zaak moet regelen is daar altijd nog de zuster. Hoe zou hij reageren als hij hier zelf lag? Hij zou moord en brand schreeuwen en zijn studievriendjes die het tot arts gebracht hadden ontbieden om zich te bezatten aan zijn bed. Alleen maar om er een verhaal aan over te houden. Mannen leefden terwille van het verhaal. Alles wat ze beleefden stond in het teken van het vertellen. Kon zij dat ook maar. Maar ze wist niet hoe. Zij zweette, het leek of ze uit elkaar zou barsten. ‘Roep de zuster,’ hijgde ze.

Zij wilde geen kind. Dat wist zij nu zeker. Zij zou zich niet ver-

[pagina 100]
[p. 100]

zetten, maar ze wilde geen kind. Ze kon er niet genoeg van houden. Zij hield ook niet genoeg van Frits. Zij hield zoveel van hem dat het gevoel belachelijk werd: hij zat naast haar en liet zijn tijdschrift voor wat het was zonder het los te laten. De lafaard. Hij probeerde zich uit de voeten te maken, interesseerde zich voor wetenswaardigheden die er niet toe deden. Hij zag het kind komen en probeerde dat al onmiddelijk in te passen binnen zijn vastomlijnde bestaan. Maar dat werd omvergeworpen. Waarom realiseerde hij zich dat niet: het werd omvergeworpen doordat hij verantwoordelijkheid kreeg over iets dat hem ontglipte voor hij het goed en wel vasthield. Waarom besefte hij niet dat hij zijn ondergang onder bereik had, dat zich de enig onontkoombare vorm van verdriet aan hem presenteerde. Waarom wilden zij zich omgeven met explosieven die op hen leken? Alsof het leven al niet genoeg bitterheid aandroeg. Waarom liet hij dat stomme blaadje niet uit zijn handen vallen? Waarom probeerde hij opnieuw te lezen? Hij moest haar vasthouden, tegen haar praten, dingen verzinnen die haar angst in toom hielden. Waarom kon hij geen dingen verrichten die uitzonderlijk waren, die hem nooit waren overkomen en waarvoor hij nu een oplossing vond. Waarom kwam alles op haar aan? En dat kind; als het een mongool werd zou hij zich afwenden en aan zijn vrienden denken die hem erop zouden aanzien, zonder het ooit te zeggen. Een onvolwaardige vader. Maar misschien pakte het nog erger uit als hij trots liet blijken, wanneer de baby er stralend zou uitzien. Rondsluipen met een camera, iedere beweging vastleggen. De eerste geluiden op een bandrecorder. Terwijl deze bewijzen zich later tegen hem konden keren: zie je nog wel hoe het was, hoe jong wij waren en naïef. Het is niks geworden. Het ligt op een begraafplaats en vergaat tot stof. Van zaad tot stof. Van iets dat stroomt en kleeft tot een onzichtbare prooi van wormen en insecten.

Hij vroeg of ze pijn had. Waarom gooi je dat blaadje niet weg klootzak?

Ze wilde hem aanraken en vasthouden, hem niet laten gaan, dit samen met hem doormaken.

Er kwam een nieuwe wee. Zij klemde haar lippen op elkaar om hem niets te laten horen.

Toen Frank drie maanden oud was, wilde zij op een morgen niet opstaan. Haar benen weigerden dienst. Maar dat was inbeelding. Zij

[pagina 101]
[p. 101]

durfde alleen niet de straat op. Zij pakte het kind en gaf hem zo snel mogelijk zijn eten. Daarna legde zij hem in bed en sloot in haar eigen slaapkamer de gordijnen. Zij kon haar huilen niet stoppen.

's Middags zette zij zich met grote moeite aan het bedje van haar zoon en keek naar hem. Zijn handje lag stil op de deken en trok af en toe samen. Zijn gezicht was rustig, maar af en toe was er een korte beweging waarin zij bespeurde dat hij het moeilijk had.

Ze dacht dat hij pijn leed en er alleen in schijn sereen bij lag. Zelf zat ze met verkrampte handen op haar stoel, terwijl de dag verstreek. Af en toe rinkelde de telefoon. De bel ging. Zij zat naast haar kind en zag hem wakker worden en haar herkennen. Ze volhardde in haar houding tot haar zoon honger kreeg en begon te huilen. Ze keek naar hem en zag zijn woede. Dat is mijn eigen woede, dacht ze. Hij heeft het van mij. Hij begrijpt niet wat hem in verwarring brengt. Maar hij zal het vroeg genoeg begrijpen om de wereld tot een hel te zien verworden.

Was de wereld voor haar zelf een hel?

De wereld veranderde er langzaam in. Maar zo lag het niet: de wereld toonde langzamerhand zijn ware gezicht, was nooit anders geweest, had zich in hinderlaag gelegd, een soort valkuil waar ze nu hals over kop intuimelde, terwijl het zand eerst nog zo vlak en vertrouwenwekkend had geleken.

Ze huilde even hard als haar kind. Maar het huilde. Het kon krijsen en tot rust worden gebracht, zij het niet door haar. En het kind groeide, kwam zijn wieg uit, klom op haar schoot, droogde haar tranen en beet in haar wang. Zij gilde, maar niet van pijn. Zij genoot van zijn aanraking, maar hij werd steeds groter. Zoals hij in haar had geleefd, leek het nu alsof zij verdween in hem. Zij had niets meer van zichzelf. Ze had niets te betekenen. Iedere ademhaling van hem resoneerde in haar. Wanneer hij kou vatte en koorts had, brak bij haar het zweet uit en droomde zij onrustiger dan hij. Wat moest er uit hen groeien? Waarom kon zij zich niet gedeeltelijk van hem losmaken en een eigen leven leiden, waarin beslissingen konden worden genomen die hem wel aangingen maar die uit haar afkomstig waren. Maar het lukte niet. Hij overheerste haar, zette haar op haar plaats, liet haar lachen als het hem uitkwam, verstoorde haar nachtrust wanneer zij de uitputting nabij was. Hij was een tiran, meer dan een tiran: haar kind,

Zij zag hem voor de deur spelen en hoorde de auto die zijn leven

[pagina 102]
[p. 102]

zou beëindigen. Het kostte haar zoveel moeite deze gedachten van zich af te zetten en een paar minuten niet aan hem te denken.

Het besluit een nieuw kind te verwekken kwam niet van haar, maar van haar man, die tegen haar aan praatte en er geen besef van had wat er in haar omging. En zo wist hij niets van de angsten die haar dagen lam legden, de woede wanneer iemand een verkeerd woord zei en haar alleen liet met de juiste invulling van de gedachte die hij had verminkt. Ze voelde zich soms onovertrefbaar, maar er waren muren om haar aangelegd en als zij de hoornblazers hoorde en zich oprichtte om tussen de kantelen door te kijken, zag zij hoe kudden wolven de vermetele ruiters besprongen en vermorzelden. Dat waren haar wolven. Haar verdedigingslinie. Niemand kon die benaderen. En toch had ze de neiging een welkomsfeest te houden, zichzelf uit te roepen tot middelpunt van de mensen, in wie alles samenkwam en zonder wie niets kon plaatsvinden. O ja, zij was een middelpunt voor zichzelf. En zij voedde een kind op, terwijl een tweede in haar buik begon te groeien. Een normale moeder. Afgesloten van de wereld waarin zij vroeger een plaats had bekleed. Haar huidige positie was onaanzienlijk. Zij leefde opgesloten in het getto van jonge moeders.

Zij zag haar zoon spelen en keek naar zichzelf.

Zij wilde zichzelf niet tegenkomen. Maar daar ontkwam zij niet aan. Zij dwaalde rond in de tuin van haar jeugd.

Nila begon over haar hele lichaam te trillen en hoe steviger de mensen die zich met haar bemoeiden haar tegen zich aandrukten, hoe meer het haar voorkwam alsof haar lichaam zich spande voor een laatste massaal uitbreken. Een explosie die haar in tienduizenden deeltjes over de wereld zou verspreiden en in ieder deel zou haar verdriet weerspiegeld zijn, evenals het zoeken naar haar kind. Zij huilde geluidloos, maar het was of de wereld om haar heen tot in de verre omtrek stilviel en of iedereen zijn huis en werk verliet om haar gade te slaan in de immense troosteloosheid, die haar voor het eerst in haar leven volkomen omvatte.

Aan het eind van het pad dat zij kon overzien stond haar grootmoeder. Zij wenkte Nila en verschool zich daarna achter de bomen. Maar Nila wist dat zij wachtte, dat zij al zo lang wachtte. Zij wachtte op haar zonder woede, maar met hetzelfde verdriet dat zij nu zelf voelde. Zij hield Frank bij de hand en streelde hem. Met iedere liefkozing kroop de koude in zijn lichaam omhoog en de

[pagina 103]
[p. 103]

uitstraling ervan verkilde ook haar tot op het bot.

‘Frank!’ schreeuwde zij.

Zij wilde haar kind terug. Nu direct wenste zij haar kind voor zich alleen. Waarom was die angst over haar gekomen op het moment dat zij hem voor de eerste keer in haar armen had gehouden, dit kind en niet het tweede? Dit kind dat van haar weg zou gaan als zij nog maar nauwelijks aan zijn bestaan gewend was. Dat haar zou kwetsen als zij hem wilde strelen. Dat de verloochening van zijn moeder in zich droeg: en toch hield zij van hem, zo waanzinnig veel. Maar wat betekende liefde voor een kind? Een verzekering voor haar eigen ongenoegen. Een aflaat tegen liefdeloosheid, een douceurtje voor later. De voortzetting van haar bestaan en daarin haar onherroepelijke dood, het sterven van gevoelens die haar voor zich hadden opgeëist. Wat betekende liefde?

Toen drukten behulpzame handen Frank tegen haar aan. Hij voelde warm en huilde. Hij huilde!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken