Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ambitie (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ambitie
Afbeelding van De ambitieToon afbeelding van titelpagina van De ambitie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (16.19 MB)

ebook (3.15 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ambitie

(1980)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

[XXIV]

‘Ik zet dingen op papier,’ schreef ze, ‘om een overzicht te krijgen van de laatste weken. Af en toe voel ik de behoefte de bladen los te scheuren en in de open haard te verbranden. Waar ben ik bang voor? Zijn er met mij zulke verschrikkingen aan de hand dat de mensen de neiging zullen krijgen mij een ratel in de hand te geven, opdat ik mijn komst lang van tevoren kan aankondigen?

Ik moet nu opeens denken aan de dag dat wij met onze kinderen in de auto stapten en naar Brabant reden om naar de Efteling te gaan. Misschien zou zo'n sprookjespark uit de toon vallen tussen de noordelijke weiden. We stonden in de rij voor het betoverde kasteel. En ik kreeg de slappe lach toen de mechanisch hijgende dwergjes mij met hun houten ogen aanstaarden, terwijl de rij met al die kinderen langzaamaan opschoof. Ik stond dicht tegen je aan. De laag hangende boomtakken, steeds dichterbij als wij weer een stapje verder kwamen op weg naar de toren.

Ik dacht aan een vakantie jaren terug, toen wij stopten omdat jij een ruïne tegen de rotsen zag. Wij stapten uit en gingen te voet verder. Het leek alsof wij samen afdaalden in de middeleeuwen, of moet ik zeggen: een stap terug deden. Ik veranderde in een jonkvrouw, dat wil zeggen een verder onbelangrijk element, voor de sier, terwijl jij de hele juristerij van je af gooide en veranderde - niet in een ridder maar in een onderzoeker. Het leek een ogenblik alsof je zelf in dat kasteel gewoond had, zoals je tegen de laatste resten ervan opsprong.

Dat herkende ik niet in je. Je ging altijd met zoveel overleg te werk. Nu veranderde je in een jongetje. Een blos op je wangen. Je fototoestel in de hand, in plaats van een goedendag. “Kom maar,” zei je, terwijl je op de afgebrokkelde muur klom en recht onder je de zee zag. Wat ontwaarde je in de verte die je daarna bestudeerde? Als wij nog romantischer van aard waren, dan kwam er ongetwijfeld een schip op ons af zeilen om ons op te nemen en weg te voeren naar een land waar niemand in de rij hoeft te staan voor de nabootsingen van sprookjes. Een uniek moment: misschien was dat schip daar ook wel, in je fantasie, om je te brengen naar de verdwenen stad Is, waarover de vissers nog altijd praten en die af en toe een teken uit het zand laat opborrelen. Het verschil tussen deze stad, die je zou willen ontdekken, en die pafferige Melgers - is dat het verschil tussen droom en werkelijkheid, lieve Frits?

Zo treurig.

[pagina 144]
[p. 144]

Nu sta je ook al voor je eigen leven in de rij, om iets te bekijken dat allang vertoond is en wordt nagebootst: wat heeft die Melgers nog met de werkelijkheid te maken?

Ik denk aan het moment dat je met een kreet van verrukking remde en wees: kijk, kijk!

Ik keek. Ademloos, maar niet heus. Lichtelijk geïnteresseerd en vertederd om jou: die schat heeft alweer een van zijn leuke kasteeltjes ontdekt en nu gaan wij de auto uit. Als niemand het ziet neemt hij mij onder de restanten van de middeleeuwse schouw, daarom wil hij altijd zo graag dat ik een rok aantrek, die kan hij namelijk optillen en ik vond het altijd leuk. Ik vond het zelfs ontzettend leuk, en die ene keer was het zonder twijfel verschrikkelijk opwindend, toen hij me vroeg op mijn knieën te gaan zitten in dat restant van een burcht. Geen mensen in de buurt, naar ik aannam. Een korenveldje, beschut tegen de wind door de muren. Stilte. De suizende wind. Ik leunde op het steen terwijl ik over de zee uitkeek. Ver onder me, ver van mij vandaan. Hij trok zijn broek uit en schoof in mij en terwijl ik hem hoorde hijgen (op dit ogenblik moest ik voornamelijk ontzettend lachen, maar dat was ook fijn), was ik er zeker van dat hij dat schip, die ferry, rondvaartboot over de zeeën van zijn fantasie, inderdaad zag aankomen. Hij stapte in en zei tegen de schipper: Charon, zei hij, of hoe heet je, ik haal de dingen een beetje door elkaar, ik wil een kaartje naar Is. Ik wil zien wat niemand ooit gezien heeft.

En toen voelde ik zijn zaad in mij komen en wat ik zag was een wolkje dat snel groter werd en voor een verschrikkelijke onweersbui uit liep. Romantiek! Hij had mij geneukt in een kasteel en het resultaat was onweer!

We lachten en stootten elkaar aan. In de auto was het behaaglijk. De ruitenwisser stond in zijn hoogste stand, zo hoosde het.

Mijn god. Frits. Nu sta je in de rij, met alle krantelezers, en je luistert naar bekentenissen en maakt aantekeningen. In je hoofd zit niets van belang. Je luistert naar de kleine fielt wiens fantasieën misschien ook uitkwamen op de blauwe zee. Onsterfelijkheid najagen door joden in elkaar te trappen. Het kwaad uitroeien in de eigen kleine wereld. De horizon dichterbij halen en om je heen trekken als een winterjas.

Moet jij dat verdedigen?

Wat jij met de horizon deed, was ernaar kijken. En als je dat dan

[pagina 145]
[p. 145]

deed vertelde je mij over de geheimen van je wereld en de liefde die wel in iedere regendruppel leek te spiegelen. De oneindigheid van ieder ogenblik vol tederheid. De nachtegalen die in je eigen hoofd zongen, zo hard dat je er duizelig van werd.

Duizelig van emotie. De behoefte naar mij toe te springen en met mij van de heuvels te rollen waarop wij de avond afwachtten.

Ik wou dat ik weer gebukt voor dat muurtje lag. Wat zou ik er zeker van zijn dat dit schip ook in werkelijkheid opdoemde, omdat het niet zo kan zijn dat de liefde tekortschiet om deze gebeurtenissen te verwerkelijken.

Ik zou je kussen. En moeiteloos voor je betekenen wat je in je stoutste dromen zou willen verzinnen.

En ik wil niet meer in rijen staan om cultuurwonderen te aanschouwen die zelfs de kinderen nauwelijks vermogen te boeien.

Ik wil: in mijn eentje door de stad lopen, niemand in de straten, geen verkeer. Met een prop watten in mijn oren. Om te bewijzen dat ik niet bang ben.’

 

‘Ik zal je nu iets vertellen waarover ik nooit durfde praten,’ zei Frits in haar geheugen. (Ze stelde zich voor dat het in de ruïne was; emoties hadden hem moedig gemaakt. Hij trok zijn broek aan, ritste tevreden zijn gulp dicht. Beelden waar ze nooit op lette en die toch naar voren kwamen.)

‘Ik vertel je dit nu maar,’ zei hij. ‘Ik heb vroeger weinig meisjes gehad. Bovendien klopt het woord “gehad” niet. Want van hebben was geen sprake. Ik wilde ze hebben. In die tijd schreef ik verhandelingen over “het nut van de kus”. Wat is het nut? Ik ben het kwijt.’

‘Maar goed ook,’ zei Nila.

Hij krabbelde met zijn vingers over de hoofdhuid onder haar dikke haar.

‘Kijk,’ zei hij. ‘Normaliter ging het mis.’

‘Zeg dat nog eens!’

‘Het ging mis. “Normaliter” moet eruit.’

‘Het ging dus meestal mis?’

‘Bijna altijd,’ zei hij. ‘En “mis”, nou dat is nog een beetje aardig uitgedrukt. Het ging echt verschrikkelijk fout. Als ze me zagen aankomen doken ze al de bosjes in.’

‘En jij erachteraan?’

[pagina 146]
[p. 146]

‘Ze doken al de bosjes in als ik ze nog niet eens had opgemerkt. Ze gingen in dekking. Om van me af te zijn. Maar ja, ik was ook een echte puber om te zien. Een puisterige intellectuele puber, weet je.’

‘Ik wist er gelukkig niets van!’

‘Ik wou je dit zeggen,’ zei Frits bedachtzaam. ‘Ik kan het niet goed hebben als ik je een tijd niet heb gezien. Dan word ik verschrikkelijk onzeker. Dan denk ik dat je het laat afweten. Herinner ik me mijn jeugd. En ik moet er niet aan denken dat ik jou zou zien en dat je dan ook de bosjes in zou duiken.’

‘Bij die andere meiden. Dank je wel.’

‘Misschien zou je het wel doen,’ zei hij. ‘Omdat je er zeker van kon zijn dat ik je volgde.’

‘Als je mij gezien had!’

Met haar handen op het steen. Een beetje bang dat het onder het geweld dat Frits ontketende zou afbrokkelen. Weer een stuk cultuur de zee in. Weer iets weg van het verleden.

‘Kijk!’ riep Frits even later. ‘Een middeleeuws toilet.’

‘Een wat?’

In een nis ontdekte zij een horizontaal geplaatste steen op zithoogte met een gat erin. Zij keek erdoorheen: recht langs de muur in het water.

‘Een toilet,’ zei ze meewarig. ‘Jij zou zelfs in staat zijn het vergaan van de wereld te omschrijven als een “ongelukkige samenloop van omstandigheden”.’

‘Als we vergaan zijn we er niet meer,’ zei Frits.

‘Bovendien heet het een plee.’

Zij herinnerde zich de rest van zijn woorden, later, misschien op een andere plaats gesproken, herhaald, nog een keer, geschreeuwd of gefluisterd.

‘Soms ben ik kwaad op je. Maar als ik kwaad ben is dat mijn onzekerheid. Ik kan je niet missen. Ik schreeuw tegen je omdat ik je niet kan missen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken