Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ambitie (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ambitie
Afbeelding van De ambitieToon afbeelding van titelpagina van De ambitie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (16.19 MB)

ebook (3.15 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ambitie

(1980)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 158]
[p. 158]

[XXVIII]

Frits pakte de avondkrant en wees een bericht op de voorpagina aan. De officier van justitie had een nieuwe getuige à charge gevonden in de zaak Melgers. Dit was een jood wiens verwondingen het hem niet hadden toegestaan te overlijden. De man woonde nu in Israël. Het had moeite gekost hem te overreden naar Europa terug te keren. Oog in oog met zijn beul zou hij de pijn opnieuw voelen aanzwellen.

‘Daar staan we dan,’ zei Frits sullig.

Zonder haar antwoord af te wachten informeerde hij naar haar tochtje naar de stad. Hij sprak haar vermanend toe, was van mening dat zij de mensen die zich voor haar inzetten niet nodeloos ongerust moest maken.

Zij dacht aan het contrast tussen deze woorden en het bericht dat hij haar had laten lezen.

‘Daar staan we dan.’ Maar hoe stond hij tegenover haar? Ongetwijfeld was hij de hele dag in de weer geweest met de zaak, nu deze een nieuw aspect had gekregen. Hij had de levensloop van de getuige op zich laten inwerken. En het kon niet anders of hij had zich geschaamd, met de gedachte gespeeld de zaak te laten lopen, een interview te geven waarin hij zou betogen dat hij de gruwelen die hem ter ore kwamen niet langer kon verbinden met de normale rechtspraktijk.

Daarmee zou hij de voorpagina's halen, maar waarschijnlijk niet zijn naam op het briefpapier van de maatschap.

Dus ging hij verder, zich afvragend hoe hij de vanzelfsprekendheid van deze conclusie kon verdoezelen.

Hij schonk zichzelf een whisky in. Dat had zij voor hem kunnen doen. Maar zij was uitgeput. Haar benen voelden loodzwaar, zelfs als zij zat. Maar hoe kon zij anders dan ze vandaag had gedaan als ze haar gelijk wilde bewijzen?

Het gelijk dat ze niet gek was.

Ze wilde de tranquilizers ook niet meer.

Maar die zaten veilig in haar tas, gingen mee naar boven, stonden altijd in haar nabijheid. Een wapen tegen onbekende aanvallers, waarvan alleen maar zeker was dat ze op een ongelegen moment voor haar opdoken.

Wat was er vanmiddag eigenlijk gebeurd?

Ze had zich voorgenomen de draad van haar leven weer op te vatten. En ze ging de stad in, paste kleren, draalde bij de afdeling

[pagina 159]
[p. 159]

sieraden, stapte zelfs een boekhandel binnen om een tijdschrift te kopen dat ze niet wilde lezen. Dat laatste besefte ze nu: het was een loos bezoek geweest, bedoeld om bewijs aan te dragen.

Maar niemand had erop gelet. Ze zat alleen met dat tijdschrift en de verloren moeite.

Het besef dat de draad ergens was afgebroken en dat hij na gelast te zijn een andere draad was geworden. Dit deed haar pijn. Toch kwam er iets bij dat haar geest verhelderde, maar tevens de angst deed toenemen:

Ze ging naar de stad om haar eigen leven weer ter hand te nemen. Zij deed dingen die niemand voor haar verzon. Zij bezat de macht het huis uit te gaan en vorm te geven aan haar invallen.

Zij sloot haar ogen.

Op de achtergrond hoorde zij Frits de krant opvouwen.

‘Wil jij iets fris' drinken? Alcohol maakt je misschien wat erg vermoeid.’

Zij herinnerde zich de droom van haar jeugd: zij zat gevangen in een afgelegen burcht. Ridders trokken af en aan om haar te bevrijden. Zij keek uit de nis van haar torenkamer en wachtte geduldig tot de ridder op zou dagen die zijn voornemen ten uitvoer kon brengen. Zij maakte in gedachten een kasteel als een fantastisch sprookjespaleis. Zoiets als de paleizen op tekenfilms. Zij was niet Assepoester, maar degene die zich voorstelde dat zij Assepoester was. Ieder ogenblik kon zij afstand nemen van het sprookje en een ander verhaal binnenstappen.

Op dit moment begreep zij dat dit nog steeds mogelijk was, maar op een andere manier. Niet langer in de kindervorm van kastelen en ridders die ongeduldig om de muren galoppeerden. (Zij lag met haar hand tussen haar benen en zag dit alles voor zich, bedacht kleuren voor haar gewaden, zag de man binnenschrijden die haar de eeuwige trouw beloofde: alles eeuwig, voorgoed, vastgepind op een door haar ingevulde achtergrond. Steeds meer beweging, opwinding, tot aan het moment dat de man zijn armen om haar heen legde. Hoe statisch werd de wereld dan. De eeuwige gelukzaligheid. De voleinding. Een orgasme dat duurde en duurde en in zichzelf verloren ging, nadat de piek zich had verbreed tot een plateau, en het plateau tot de wereld.) Zij kon zich nog steeds als ze dat wilde wegdenken uit iedere benarde situatie. De situatie zelf veranderen, naar haar hand zetten. Macht uitoefenen over mensen,

[pagina 160]
[p. 160]

ze in angst laten zitten om haar.

Dat was de zonnige kant van de medaille. Daarachter was het landschap woest en duister. Winden kwamen uit tegengestelde richtingen. Kreten klonken, veraf maar plotseling dichtbij. Er was geen sprake van dat zij zelf aan de touwtjes trok in dit landschap. Zij werd heen en weer geslagen, meegevoerd. Mensen schreeuwden haar na, lachten haar uit, spuugden naar haar.

Lieten haar links liggen. Kalmeerden de storm. Maakten haar klein, een verschrompeld wezen tussen grassprieten.

Zagen haar rondzwerven door de stilte met haar geweldige verlangen.

De anderen hadden zich verscholen.

De keerzijde van de macht was de onzekerheid, die steeds kon toeslaan net wanneer zij dacht dat zij de dagelijkse gang van zaken onder controle had.

 

‘Ik zou een eindje willen wandelen,’ zei Nila.

‘Maar natuurlijk!’

‘Je ziet er niet naar uit dat je wilt wandelen.’

‘Maar dat wil ik juist wel. Ik wil er ook wel eens uit.’

‘Waarom sta je dan niet op?’

Frits stond op, liep naar haar toe en legde zijn handen aan weerszijden van haar schouders.

‘Eens kijken of ik nog sterk ben.’

Hij zette zich schrap en probeerde haar van de bank te tillen. Maar zij bleef zitten als een dood gewicht. Vond er zelfs een zeker genoegen in zich te laten gaan, niet mee te geven.

‘Jezus, wat word ik oud!’

‘Vindt je minnares dat ook?’

De onverwachte wending deed hem ophouden. Hij stond recht voor haar, verbouwereerd, met een opkomende woede, die hij probeerde te onderdrukken omdat zij nu eenmaal gestoord was.

‘Waar heb je het over liefje?’

‘Noem me godverdomme geen liefje!’

‘Maar Nila, lieve Nila. Ik heb helemaal geen minnares.’

‘Er zaten allemaal witte plekken in de onderbroek die je vanmorgen stiekem in de was deed.’

Hij liet zich op het salontafeltje zakken en reikte naar zijn glas, waar het laatste brokje ijs gesmolten was.

[pagina 161]
[p. 161]

‘Sodemieter jij nou een eind op. Wat denk je godverdomme van mij? En blijf van mijn onderbroeken af!’

‘Dan was je ze in het vervolg maar zelf.’

Hij stond op en keerde zich om, aarzelde. Ze was gek. Hij maakte het nog erger. Kom op, je omdraaien, glimlachen, redelijk proberen te zijn. Het gaat wel over. Straks gaat ze huilen. Ze komt tegen je aan liggen en wil dat je haar streelt. Waarom begin je maar niet meteen haar te strelen?

Kon ze zijn gedachten maar sturen.

‘Dat van die onderbroek,’ zei hij.‘Dat is zo absurd. Ik zou willen weten hoe je daar op komt.’

Het verkeerde antwoord. Je hoeft me alleen maar aan te raken en ik zal gaan huilen. Maar nu kan dat niet. Ik sta op het punt heel hard en opluchtend te gaan huilen. Maar niet op die manier!

‘Waarom zeg je niet wie zij is?’ zei Nila. ‘Wat kan het me schelen. Ik beteken niets meer voor jou. Je vindt mij gek. Terwijl ik vanmiddag de stad in ga juist om je te laten zien dat ik dat niet ben. En dan kom jij thuis en maakt me ellendig. Ik kan met jou toch nooit meer iets bespreken. En iedereen vindt je een smeerlap.’

‘Een wat?’

‘Omdat je die vuile nazi verdedigt. Ik durf niet eens meer met beschaafde mensen om te gaan. Die denken trouwens dat wij allebei, of in ieder geval jij uit een foute familie komt. Weet je dat je dochter al niet meer op partijtjes wordt uitgenodigd? Al niet vóor de vakantie! Allemaal door jou. Omdat haar vader niet genoeg heeft aan dieven.’

Frits had zich omgedraaid en aarzelde. Hij kon haar een pak slaag geven. Dat zou hem opluchten. En dan kon zij tenminste huilen. Ze moest hem net zo lang treiteren tot hij haar een blauw oog sloeg en dan kon zij met deuren smijten, de straat oprennen, een voorbijganger aanklampen en om hulp smeken. De auto pakken en wegracen. Dat kon allemaal. Als hij maar iets deed. Liet zien dat hij iets om haar gaf Niet als een ijsberg daar staan blijven!

‘Ga uit mijn gezicht!’ schreeuwde ze. ‘Ga weg of ik bega een ongeluk!’

‘Probeer dat maar eens,’ zei hij dreigend.‘Als je me aanraakt dan weet je wat er gebeurt.’

‘Impotente lui. Vlekken in zijn onderbroek. Dat is alles wat ie klaarmaakt. Mij kun je ook al niet meer bevredigen.’

[pagina 162]
[p. 162]

Zij begon nu toch te huilen. Maar toen hij zich naar haar overboog, met de vaste bedoeling de dingen tot een goed einde te brengen, voelde zij haar tranen blijven steken.

Zij gaf hem een klap in zijn gezicht.

‘Wat ben jij voor man!’ schreeuwde ze.

Terwijl ze dat schreeuwde besefte zij haar onmacht. Waarom konden ze niet gewoon doorpraten, doordringen in elkaars gebied, zich aan elkaar overgeven in plaats van zich voor elkaar te verbergen?

Zij voelde zich bang. En nu opeens kon zij wel lang en smartelijk huilen. Wat maakte het uit. Het enige waar het op aankwam was het tonen van emoties. De tuin was daar en haar grootmoeder. Haar grootmoeder met haar lieve stem en glimlach. Die van zo ver kwamen en toch van dichterbij dan ooit. Binnen in haar. Zich onttrekkend aan haar macht de dingen op te roepen. Ze kwam vanzelf, haar grootmoeder, ze kwam uit het huis waar haar huwelijk zich had afgespeeld, terwijl Duitsers in de vensterbanken zaten en soldatenliedjes zongen.

De Duitsers die haar optilden en snoep gaven, waren niet met Melgers te vergelijken. Die deden in die tijd geen vlieg kwaad. Maar zij vormden het kwaad, omdat ze er waren. Ze waren er en lieten de boel vervuilen, namen meiden mee die ze op oma's bed neukten. Maar daar waren die meiden voor. Daar waren alle meiden voor, zijzelf incluis. Het was alleen een beetje misgelopen in haar leven. De gewone dingen, die haar blij maakten, raakten verstopt achter verordeningen.

Die Duitsers riepen haar en hurkten voor haar met een snoepje. Ze wezen in de richting waar ze haar grootmoeder vermoedden en schudden hun wijsvinger heen en weer.

Nila pakte Frits bij zijn arm en trok hem naar zich toe.

Ze voelde zich opgeblazen.

‘Het wordt geloof ik tijd dat we naar buiten gaan,’ zei Frits.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken