Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ambitie (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ambitie
Afbeelding van De ambitieToon afbeelding van titelpagina van De ambitie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (16.19 MB)

ebook (3.15 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ambitie

(1980)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 234]
[p. 234]

[XXXIX]

‘Als ik mijn notities overlees,’ schreef Nila, ‘dan weet ik dat ik niet gek ben. Dat werkt als een geruststelling. Ik denk trouwens nu aan mijn grootmoeder. Mijn vader zat op de dag waarop ze overleden was, in de serre. “Ik was er niet bij,” hoor ik hem zeggen. “Zelfs sterven moest ze alleen doen” En hij keek me aan, een beetje hulpeloos, terwijl ik op datzelfde ogenblik dacht: wie kan je helpen als je doodgaat. Dat maakte me bang. Ik herinner me nu hoe bang ik werd. Doodgaan, en dan ook nog alleen, door niemand geholpen. En de onherroepelijkheid daarvan. Ondanks alle mooie praatjes en mensen die worden opgekalefaterd om er aangenaam bij te liggen voor de nabestaanden die nieuwsgierig komen kijken hoe ze er later zelf zullen uitzien. Maar mijn vader zei - en dat is de reden waarom ik dit opschrijf -: “Wat zal ze zich op het laatst nog hebben ingebeeld Nila? Dat ze naar de hemel ging? Of naar een hel vol moffen? Of voorgoed in het gekkenhuis, met als enige verschil dat haar de zekerheid gegeven wordt dat ze er nooit meer uitkomt. Of heeft ze aan ons gedacht, aan vroeger toen alles nog goed was. Rolde een heel leven langs haar heen? Dan zag ze toen met spijt ons allemaal, terwijl de tijd waarop ze gek werd razendsnel dichterbij kwam, zodat ze zelfs in haar herinnering gek eindigde. Wat hebben die rotmoffen haar aangedaan? Ik vind het zo moeilijk om dat juist nu te aanvaarden. En ik wou dat je moeder hier was. Die zou iets tegen me zeggen waardoor ik me minder schuldig voelde.”’

Ze schreef:

‘Ik ben zelf bang als ik mijn herinneringen overlees. En ik haat mijzelf om die angst, waardoor ik de mogelijkheid afsluit te begrijpen wat ze van me verwachten. Die man die opbelt, is dat ook een gek? Waarom zou hij dat eigenlijk niet zijn met die krankzinnige suggestie van een organisatie?

‘Ik besef hoe ver ik van de oorlog afsta. Ik heb er geen deel aan, al ben ik erin verwekt. Mijn hele jeugd stond in het teken van de oorlog. De verhalen van mijn ouders, de krankzinnigheid van mijn grootmoeder, die ons verwarde en de oorlog levend hield, al werd hij teruggebracht tot een gesticht.

‘Alle ouderen die de oorlog hadden meegemaakt benaderden ons altijd vanuit hun voorsprong aan ervaringen: wij hebben de oorlog meegemaakt, jullie hoeven ons niets wijs te maken, want wij hebben honger geleden; en doen jullie nou maar wat wij zeg-

[pagina 235]
[p. 235]

gen omdat wij wijs zijn geworden door oorlogsleed en ontberingen.

‘Het meemaken van uitzonderlijke dingen geeft mensen het gevoel dat ze een voorsprong op anderen hebben. Een avonturier wordt hoger geschat dan een keurige kantoorbediende. Maar misschien heeft deze de saaiheid van zijn bestaan zo diep doorleefd dat hij er een spanning uit ontwikkeld heeft die op een dag met woeste kracht tot uitbarsting zal komen.

‘Wanneer bereikt een mens het hoogtepunt van zijn leven?

‘Het zou best kunnen zijn dat ik dichtbij de top ben. Tenslotte beleef ik nu mijn eigen oorlog. Zo komt het beeld van mijn grootmoeder uit mijn geheugen naar voren als een oorlogsverklaring, terwijl de oorlog zelf wordt veroorzaakt door een groot aantal dingen die je niet op een rij kunt zetten.

‘Ik had nooit kunnen denken dat ik nog eens mijn eigen oorlogscorrespondente zou worden, en dat ik zelfs geboeid raak door wat ik opschrijf.

‘Misschien heeft Frits gelijk dat hij zich door niemand laat afleiden.’

 

‘Weet je wat ik mij afvraag,’ zei ze 's avonds tegen Frits, toen ze ieder met een stuk krant op de bank zaten, de televisie op normale sterkte ingeschakeld: geluid als een bufferzone tussen hen. ‘Ik vraag mij af of die Melgers wel tevreden is over de manier waarop jij zijn verdediging voorbereidt.’

Zij haalde diep adem. Hij merkte het niet.

‘Hoe kom je daarbij?’

Frits legde de krant nog niet weg.

Moet ik het vertellen, dacht ze. Kan ik het? Zal hij de vage dingen die ik zeg niet uitleggen als een bewijs van verwarring?

Ze hoefde de gedachte niet af te maken. Deze overwegingen speelden al een rol sinds zij de hoorn had neergelegd. Ze aarzelde.

‘Ik dacht,’ zei ze, ‘over de kansen van die man. Vind je dat gek?’

‘Wat bedoel je?’

‘Misschien heeft hij op een bepaalde manier een wrok tegen je. Omdat hij toch nooit loskomt.’

Ze hield haar adem in.

‘Dat staat nog te bezien.’

Opeens voelde ze dat de angst van haar wegviel.

[pagina 236]
[p. 236]

‘Kun je de krant even wegleggen?’

Frits vouwde de krant op, zorgvuldig en kalm. Ze keek naar hem. Ze moest zijn aandacht afdwingen.

‘Vertel eens hoe je daarbij komt,’ zei Frits.

‘Dat viel me in.’

‘Ben je daar zeker van? Heb je het niet van mijn moeder?’

‘Van je moeder?’

‘Gisteren sprak ze er opeens haar bezorgdheid over uit dat ik mij met “zo'n louche zaak” bezighield.’

‘Dat kwetste je ijdelheid zeker wel een beetje?’

‘O nee,’ zei hij luchtig.

Hij was nu op zijn hoede.

‘Je weet er dus niks van, van die Melgers?’ vroeg Nila.

‘Ik weet alles van Melgers.’

‘En hij alles van jou?’

‘Zo intiem ben ik niet met hem.’

‘Maar je staat niet onverschillig tegenover hem.’

‘Ach,’ zei Frits, ‘wat dat betreft is het inderdaad beter dat een jongere advocaat die zaak behandelt. Van Raay bij ons op kantoor zou hem verscheuren.’

‘Die zijn broer bij de Grebbeberg gesneuveld is?’

Frits lachte even.

‘Die broer zei: “Een Nederlands officier geeft zich nooit over.” Z'n hele regiment al weg, hij had natuurlijk achteraan gelopen. Maar hij liet zich wel doodschieten omdat ie zich niet overgaf’

‘Hoe weet die Van Raay dat? Zou die hem na zijn dood nog gesproken hebben?’

‘Je weet dat nooit zeker,’ zei Frits. ‘Die lui hebben door de oorlog een soort mystiek over zich gekregen. Daar staat de tafel uit hun onderduikadres geregeld te dansen. Ik denk dat Van Raay Melgers hoogst persoonlijk in zijn cel zou wurgen. Hij neemt het mij ook kwalijk dat ik hem verdedig. Terwijl ik er gewoon voor zorg dat hij het niet hoeft te doen.’

‘En hij loopt toch al wat jaartjes mee.’

‘Een Nederlands advocaat geeft zich nooit over,’ zei Frits. Hij wachtte even. ‘Natuurlijk is Melgers wel de betere wurger van de twee.’

‘En toch probeer je hem vrij te krijgen.’

‘Dat zal nooit gebeuren.’

[pagina 237]
[p. 237]

‘En dat weet Melgers?’

‘Dat heb ik hem verteld ja.’

‘Je hebt hem verteld dat hij niet vrijkomt en dat het waarschijnlijk is dat hij levenslang krijgt?’

‘Daar heb ik wel op gezinspeeld. Je denkt toch niet dat ik medelijden met hem heb!’

‘Het recht moet zijn loop hebben.’

‘En ik ben toevallig betrokken bij de uitvoering ervan.’

‘Je had kunnen weigeren.’

‘Dat is waar.’

‘En dat deed je niet.’

‘Dat vond ik niet op mijn weg liggen.’

‘Omdat je het interessant vond.’

‘Natuurlijk.’

‘En dat is iets dat die Van Raay al meteen niet begrijpt. Ik zou het misschien ook niet begrijpen, met zo'n broer.’

‘Het is m'n werk,’ zei Frits.

‘Maar er zijn advocaten die zaken als deze weigeren. Omdat ze er emotioneel niet tegenop kunnen. Dat is toch heel normaal.’

‘In dat geval is het normaal,’ zei Frits. ‘Maar dat speelt bij mij niet.’

‘Soms heb ik het idee dat je dat iedere dag tegen jezelf moet zeggen.’

‘Waarom denk je dat?’

‘Ik denk het,’ zei Nila.

‘Zoveel praten we er niet over. Ik bedoel,’ hij aarzelde. ‘Ik wil je er niet bij betrekken. Er zijn details waarmee ik geconfronteerd word - die wil ik niet aan je overbrengen.’

‘Dat is dom van je,’ zei Nila.

‘O nee.’

Hij glimlachte naar haar. Hij was resoluut in zijn beslissing.

Maar ze wilde met hem praten.

‘Is het een aardige man?’

‘Jezus, alsof dat belangrijk is!’

‘Ik wil het weten.’

‘Hij is - vriendelijk,’ zei Frits met tegenzin. ‘Vraagt of ik kinderen heb, bijvoorbeeld.’

‘Vraagt hij dat?’

‘Dat vraagt hij.’

‘En dan zeg jij,’ zij aarzelde. ‘Ik heb twee kinderen meneer Mel-

[pagina 238]
[p. 238]

gers. Maar jij zult ze nooit te zien krijgen omdat ze je levenslang geven, al blijf je ontkennen tot je een ons weegt.’

‘Precies, zo gaat het.’

Hij stond op van zijn kant van de hoekbank en kwam naast haar zitten.

‘Ik kan goed met hem opschieten,’ zei hij. ‘Maar ik blijf zakelijk. Je zou de neiging hebben dat te vergeten. Want als je iemand leert kennen verandert hij van een onbekende in een man die op je komst zit te wachten en met wie je persoonlijk contact hebt. Soms klaagt hij tegen mij over een klein ongemak. Laatst kon hij een paar dagen moeilijk naar de wc. Dat zegt hij dan. Op zo'n moment denk je niet: net goed, ik hoop dat je uit elkaar barst. Die dingen zeg je als je in de krant over zo iemand leest. Ik probeer me wel eens voor te stellen hoe hij uithaalt om iemands kop in elkaar te schoppen. En dan verwonder ik me erover: ken ik die man? Zit hij daar op die stoel? Hij doet nu geen vlieg meer kwaad. Maar ik probeer zakelijk te blijven. En altijd correct. Nooit joviaal. Hij weet natuurlijk wel zeker dat hij nooit meer loskomt, al blijft hij hopen dat het beter voor hem zal aflopen. Hij was de justitie net zo mooi ontlopen. Zij het al die jaren in angst. Dat vertelt hij mij. En dat ligt voor de hand. Hij kan moeilijk gaan zeggen dat hij zich elke avond weer van plezier op de dijen sloeg omdat ze hem niet hadden gegrepen. Verder houd ik hem op een afstand. Hij kan zijn persoonlijke geschiedenis niet aan mij kwijt. Ik heb gegevens nodig. En die krijg ik. Zijn leven is ook zonder een veroordeling in het laatste stadium gekomen. Ik probeer hem niet voor zijn hoofd te stoten. Die schop na, dat is mijn taak niet.’

‘Denk je dat je juridisch gezien al het mogelijke voor hem doet?’

‘Soms is hij wanhopig,’ zei Frits. ‘En dan roept hij dat ik nog meer moet doen. En hij verzamelt bewijzen uit het ongerijmde voor zijn onschuld. Hij heeft de neiging om te verwijzen naar figuren die nog veel smeriger hebben gehandeld en die de dans zijn ontsprongen. Maar daar heb ik niets mee te maken.’

‘En dat laat je ook merken?’

‘Ik verwonder mij erover dat ik koel sta tegenover Melgers,’ zei Frits. ‘En dat ik al die mensen die zo vol sentimenten zitten, met een afstandelijk oog bekijk. Ik heb toch echt het idee dat ik tot een naoorlogse generatie behoor. Soms bekruipt me het gevoel dat ik een opruiming aan het houden ben onder de overblijfsels van mijn jeugd.’

[pagina 239]
[p. 239]

‘Daar dacht ik ook aan,’ zei Nila, en even leek het haar een goed plan haar bloknoot te voorschijn te halen om hem te laten lezen wat ze had geschreven.

‘In jouw familie speelde de oorlog niet zo erg,’ zei ze.

‘Iedereen is er goed doorgekomen,’ antwoordde Frits.

Hij aaide haar over haar wang. Zijn manier om een gesprek af te ronden.

‘In dit vak heb je niet veel tevreden klanten,’ zei hij. ‘Het enige waar ik wel eens bang voor ben, is dat ik later een terugslag zal krijgen. Als ik m'n dossier heb doorgekeken, stap ik in de auto en rijd naar de gevangenis. “Hoe gaat het met u meneer Melgers?” “Nou, ik kan al een paar dagen niet goed poepen.” Het idee dat je in zo'n geval aan iemand vraagt hoe het gaat. Dat is toch wonderbaarlijk. Als we geen clichés hadden zou het slecht met ons aflopen.’

‘Sommige mensen hebben te veel clichés,’ zei Nila.

‘Dat weet ik,’ zei Frits. ‘Dat weet ik wel liefje.’

 

Nadat zij lang in het bad had gezeten ging ze met Frits naar bed. Hij trok haar tegen zich aan en begon haar te strelen, toonde op een ouderwetse manier zijn opwinding. Zij liet het over zich komen, eerst afstandelijk omdat ze aan Ronnie dacht en haar onwillekeurig met Frits vergeleek. Daar was ze gauw mee klaar. Toen overkwam ook haar de opwinding waarin ze zich kon laten wegzinken.

Na afloop begon zij te huilen, ontspannen en tevreden.

 

Voordat zij in slaap viel, diende zich een beeld bij haar aan waarin zij met Frits door een Frans landschap reed. Het gevoel dat ermee gepaard ging was dat van naar huis gaan, afscheid nemen, voor het laatst kijken naar de dorpjes die dierbaar waren geworden, het heuvelachtige landschap, waar zij voor de laatste keer een bochtige weg omhoog gingen - voor de een na laatste keer. Maar toch: langzaam werd het stijgingspercentage minder. En opeens zag je geen lieflijke stroompjes meer langs de weg. Regenwolken hingen boven een vlak landschap. Het verschrikkelijke moment waarop ze België binnenreden, de ongezellige wegrestaurants voor een warme hap in plaats van een intieme maaltijd met gegrilleerde kreeft en oesters in wijnsaus.

Zij wist wat bij dit afscheidnemen het sterkst meespeelde: een

[pagina 240]
[p. 240]

romantisch verlangen altijd in dit gebied te mogen blijven. Een verlangen naar stilstand, zoals de bakker weliswaar iedere morgen nieuwe broden heeft klaarliggen, maar waarvan de geur en de vormen je zeggen dat ze eeuwenlang onveranderd uit de oven zijn gekomen.

De gedachte dat je daar rust zou kunnen vinden, die alle treurigheid voorgoed onmogelijk zou maken. Een landschap dat niet los van haar bleef staan maar haar in zich opnam, haar een taak gaf die zij met grote overgave en vreugde zou vervullen.

Maar bij de herinnering die deze beelden boden, ging de tocht huiswaarts verder, en zo naderde zij ondanks de krachtige aandrang die zij op haar fantasie uitoefende de grens, die haar terugbracht binnen het werkelijk vertrouwde, dat even later zijn afschrikwekkende saaiheid en eenzaamheid verloor.

Zij draaide zich om naar Frits. Hij was in slaap gevallen. Zij knipte het licht aan en pakte een weekblad dat aan zijn kant op de houten bedrand lag.

Waarom heb ik het je niet verteld, dacht zij. Waarom heb ik niet eerlijk en oprecht mijn kaarten op tafel gelegd en gezegd: misschien denk je wel dat ik gek ben. Dat moet dan maar. Maar ik ben niet voor niets naar Amsterdam gegaan. En die man was er echt. Hier is het verslag. Lees het. Lees mij. Begrijp je wat dit betekent? Je denkt dat het inbeelding is. Denk het maar.

Ze had hem niets verteld. Zij besefte dat zij zich daardoor ongeloofwaardiger maakte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken