Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ambitie (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ambitie
Afbeelding van De ambitieToon afbeelding van titelpagina van De ambitie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (16.19 MB)

ebook (3.15 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ambitie

(1980)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 345]
[p. 345]

[LIII]

‘Als ik niet zou weten dat je in moeilijkheden zat, zou ik het zelfs gezellig vinden,’ zei haar vader, en het was duidelijk dat hij van het eten genoot. Zijn achterhoofd weerkaatste in de spiegel aan de wand.

Om de een of andere manier deelde Nila in het welbehagen dat hij tentoonspreidde. Alleen al het feit dat zij niet langer alleen was. Nu pas voelde zij hoezeer zij zich had moeten inspannen om de laatste uren door te komen. Zij proefde van een eendepaté en herinnerde zich onmiddellijk de foie gras van twee avonden geleden. De laatste won het in smaak.

‘Heb je de krant nog gekocht?’ vroeg haar vader nadat zij elkaar in het station begroet hadden.

‘Nee, waarom zou ik.’

‘Ach, dat komt zo wel.’

‘Je maakt me nieuwsgierig. Sneeuwt het in Nederland?’

Haar vader lachte.

‘De mussen vallen dood uit de boom.’

In Parijs was het beduidend minder warm.

‘Ik heb de ochtendkranten meegenomen,’ zei haar vader.

Hij wees haar het bericht waarin Melgers zijn advocaat de deur wees. Langzamerhand was hij er van overtuigd geraakt dat hem geen eerlijk proces te wachten stond. Bovendien toonde zijn verdediger geen belangstelling voor de zaak.

De beul probeerde nog altijd te trappen.

‘Ik weet nog niet wat Frits gaat doen,’ zei haar vader.

‘Heb je contact met hem?’

‘O ja,’ antwoordde hij vaag.

De ober bracht het hoofdgerecht: tripes voor haar vader, zwezerik voor haar.

‘Kijk eens,’ zei haar vader, nadat hij voor de zoveelste keer zijn mond had schoongeveegd. ‘Met Frits komt het allemaal wel in orde. Hij kan nu met die zaak ophouden; dat zal hij niet leuk vinden, hoewel ik dat niet precies weet. Maar jij bent natuurlijk het huis uit gegaan.’

‘Dat hadden we afgesproken!’ zei Nila.

‘Nou, als je moeder een paar dagen met een vriendin op stap was gegaan om eens uit te proberen of ze wel of niet lesbisch was, dan had ik haar toch niet meer binnengelaten. Zo liggen die zaken wel. Ben je nou helemaal belazerd!’

[pagina 346]
[p. 346]

‘Dank je wel.’

‘Luister eens. Jij bent mijn dochter. En de tijden zullen wel veranderd zijn. Maar misschien mag ik er dan even aan wennen dat mijn kleinkinderen straks worden opgevoed door twee vrouwen.’

‘En dan kun je ze meteen op de schroothoop gooien bedoel je?’

‘O nee,’ zei haar vader. ‘Dat bedoel ik niet.’

‘Die ene vrouw is er trouwens vandoor,’ zei Nila. ‘Spoorloos verdwenen. Dus dat uitproberen heeft heel kort geduurd. Volgens mij zijn mannen onvervangbaar.’

‘Dat meen je niet,’ zei haar vader.

Hij lachte en schonk hun glazen vol.

‘Goed,’ ging hij verder. ‘Dan heb je nu ruzie met je vriendin en met je man. Wees maar blij dat ik er ben.’

‘Wat ben ik blij,’ antwoordde Nila.

Ze boog zich voorover en aaide hem over zijn wang. Hij werd oud. En ze had hem nog nooit zo sarcastisch gehoord. Een nieuwe ontdekking. Zijn houding stelde haar gerust.

‘Vader,’ zei ze. ‘Het is uit. Fini. Ik heb niets meer met een vrouw. Ik kan dat niet aan. Ik weet helemaal niet wat ik wel aan kan. Ik weet ook niet of ik Frits terug wil. De kinderen natuurlijk.’

‘De kinderen altijd.’

‘Wat denk je?’

‘Ik weet het niet,’ zei haar vader. ‘Ik heb Frits overigens wel gebeld dat ik naar je toe ging. Hij had het erg druk met die zaak en met de pers. Ik had wel het idee dat het hem geruststelde - als jou dat ook weer geruststelt.’

Ze wist niet of zijn woorden haar geruststelden. En toch reageerde ze er bijna op alsof hij een beroemdheid had ontmoet. Zelf wist zij niets meer over Frits. Hij was opeens een vreemde - en dat was onwaar. Zij wist het. Het was een leugen uit gemakzucht. Een vlucht die tot leugens leidde. Zij maakte zich van Frits af - misschien ook wel omdat dit de enige kans was om van hem los te komen. Moest dat? Kon zij, via bemiddeling van haar vader, teruggaan en haar leven opnemen? Zij had zichzelf vogelvrij verklaard. Haar enige verstandige daad was het verbreken van de relatie met Ronnie.

‘Herinner je nog dat we samen naar oma gingen? vroeg ze plotseling.

Haar vader legde zijn mes en vork neer.

[pagina 347]
[p. 347]

‘Hoe kom je daar zo bij?’

‘Omdat ik daar veel over nadenk.’

‘Wil je graag dat ik het me herinner?’

‘Waarom zeg je dat?’

‘Ik had het gevoel dat ik het laatste jaar eindelijk van oma af was. Dat ik haar buien niet meer over me heen hoorde gaan in mijn slaap. En nu begin jij er weer over.’

‘Het spijt me.’

‘Ik herinner het me wel,’ zei haar vader. ‘Dat je meeging in de auto. Maar toen heb ik je toch niet mee naar binnen genomen? Dat wou je niet. Je wou zelfs nooit mee. Je ging die keer mee omdat het zo mooi weer was en je zin had in een ritje.’

‘Ik vond het helemaal geen leuk ritje. Ik moest mee!’

‘Dat herinner ik me niet. Ik weet trouwens zeker dat het niet waar is. Als je meeging, deed je dat vrijwillig.’

‘Je nam me mee naar binnen.’

‘Ja,’ zei haar vader bedachtzaam. ‘Ik weet nog heel goed hoe je in ieder geval een keer meereed. En toen heb ik je misschien ook mee naar binnen genomen. Maar weet je, nu ik daar over nadenk, herinner ik me dat oma in een zonnige bui was, die dag, ik was zelfs ontzettend blij dat ze je meteen herkende, omdat ik het zo moeilijk vond voor jou wanneer ze weer gek had gedaan.’

‘Wat vergeten we toch snel,’ zei Nila.

‘Ik zie het steeds duidelijker voor me. Ze was ontzettend vrolijk. En jij wachtte op ons in de tuin!’

Hij keek haar aan en steunde een elleboog op de tafel.

‘Wat is er toch met jou en oma? Waarom denk je over haar? Je hebt haar nauwelijks gekend. Je was zo klein toen we haar wegbrachten.’

‘Ik weet het niet,’ zei Nila. ‘Ik weet het echt niet vader. Wat fijn dat je gekomen bent. Laten we het over iets anders hebben. Vind je het hier niet leuk?’

‘Ik vind het hier heel leuk,’ zei haar vader met nadruk. ‘Ik vind het zelfs ontzettend leuk. Die fin de siècle sfeer. Ongelooflijk dat ze die zo goed bewaard hebben. Dat mis je toch in Amsterdam. Maar daar wil jij helemaal niet over praten. Jij wilt het over Frits hebben en over hoe hij zich voelt. En je tobt over de kinderen omdat je denkt dat hij kort aangebonden is.’

‘Dat is niet waar,’ zei ze. ‘Ik vind het ontzettend leuk met jou hier.’

[pagina 348]
[p. 348]

Haar vader glimlachte flauw, pakte zijn bestek weer op en ging verder met eten.

‘Ik ben naar je toe gekomen omdat ik aan je stem hoorde dat je in de war was,’ zei hij. ‘En ik had het gevoel dat je me belde omdat er zo gauw niemand anders in de buurt was. Zo is het toch?’

‘Ja. Je bent heel lief.’

‘Ik was altijd heel lief.’

‘Ik denk dat alleen mannen dat van zichzelf kunnen zeggen.’

‘Alleen als ze oud en ijdel zijn.’

‘Jij bent niet ijdel.’

‘Beledig me niet,’ zei haar vader. ‘Ik zal je eens wat vertellen. Het is een tijd geleden dat ik met een jonge vrouw aan tafel zat. Maar ja, helaas, mijn eigen dochter.’

‘Je zou toch niet met een ander jong wijf aan tafel willen zitten met het idee dat je straks met haar in bed moet?’

‘Denk je dat?’

‘Ja.’

‘Dan heb je het mis.’

Hij stak zijn hand uit en legde die op haar wang.

‘Lieve Nila,’ zei hij. ‘Als je onze levens onder elkaar zet, dan zitten er een heleboel missers tussen.’

 

Er bestond maar één woord voor het gedrag van haar vader: galant. Hij sloofde zich voor haar uit alsof hij een beloning van sprookjesachtige bekoring in het verschiet zag. Bij het verstrijken van de avond, toen zij naar een café in het Quartier Latin waren gegaan, liet hij iedere zwartgallige toespeling op haar situatie achterwege en veranderde in de gezellige causeur die hij eenmaal geweest was. Ze hield van hem, als zij hem zo zag. Het herinnerde haar aan haar kindertijd, toen haar moeder nog in staat was hem bij te benen, voordat ze hem gedeeltelijk meesleepte in haar eigen val. Voor het eerst zag zij die dingen helder voor zich. Toch maakte zijn vrolijkheid haar treurig, omdat ze vreesde dat ze hem zo nooit zou terugzien, dat dit een afscheid was van ridderlijke wapenen, nu het punt waarop hij zich voorgoed binnen de ouderdom terugtrok, niet ver meer was.

Ze vond het aangenaam naar hem te luisteren. Het was alsof zij samen jonger werden en geen idee hadden van de dingen die spoedig zouden gebeuren. Haar moeder kon zich ieder ogenblik bij hen

[pagina 349]
[p. 349]

voegen, zonder het spoor van de dood op haar gezicht.

Toen merkte zij de dood op achter de woorden van haar vader. De invloed van de drank bracht zijn geheimen aan het licht. Misschien had hij nog vijftien jaar te leven. Maar ook als hij honderd werd, was het hoogtepunt van zijn leven voorbij. Zijn daden waren grotendeels gericht op het oproepen van wat geweest was. Hij kon alleen nog terugwijzen naar zijn schaduw.

Zij luisterde naar hem en wilde dat hij niet moe zou worden en naar het hotel teruggaan. Zij probeerde het beeld van vrede en aanhankelijkheid uit hun ontmoeting te zeven om het te bewaren.

‘Nu ik je weer eens alleen meemaak,’ zei haar vader, ‘weet ik wie het meeste op je lijkt. Misschien ook ben je daarom zo bang dat er iets met Frankje zal gebeuren. Ik had vroeger hetzelfde met jou.’

‘Ik weet wel dat hij op me lijkt,’ zei ze.

‘Omdat we zo aan onze kinderen vastzitten,’ ging haar vader verder, ‘verdragen we de gedachte niet dat ze het moeilijk hebben.’

‘Desnoods reizen we ze achterna naar Parijs.’

Haar vader lachte.

‘Daar sparen we dan voor,’ zei hij. ‘Om onze kinderen over de hele wereld te volgen.’

Hij had erop gestaan hun maaltijd te betalen. Net als vroeger. Ze kon het nu zelf. Maar hij vond betalen vanzelfsprekend. Vroeger was hij zuiniger, en meer bedachtzaam.

‘Ben je nog niet moe?’ vroeg ze.

‘Als ik hier alleen was,’ zei haar vader, ‘dan zou ik overwegen om de Crazy Horse Saloon te bezoeken. Toevallig las ik een folder aan de hotelbalie en ontzettend Nila, daar gebeuren dingen waarvan je lieve moeder zich in haar graf zou omdraaien. Die wil ik dus eigenlijk wel eens zien.’

‘Dat staat je fraai!’

‘Vind je ook niet?’ vroeg haar vader. Hij had een lichte blos op zijn wangen. ‘Ik had het niet moeten zeggen,’ zei hij verontschuldigend. ‘Bovendien: wat voor indruk maakt het op een dochter wanneer haar oude vader nog over seksualiteit blijkt te beschikken. Ik herinner me dat ik die ontdekking bij mijn eigen vader walgelijk vond.’

‘Het is ook walgelijk,’ zei Nila. ‘Je bent een vieze oude man.’

‘Weet je dat het me plezier doet?’

‘Daar zie ik je wel voor aan!’

[pagina 350]
[p. 350]

‘Ze schijnen daar in een net vlak boven je hoofd allerlei toeren uit te halen,’ zei haar vader. ‘Je mag als toeschouwer wel oppassen dat je het niet in je oog krijgt.’

‘Dat vinden de echte liefhebbers juist fijn.’

Haar vader dacht een ogenblik na.

‘Ik zie me al in zo'n net zitten!’

‘Het zou vast storm lopen!’

‘En ik maar bidden - nou ja,’ zei haar vader. ‘We zitten hier uiteindelijk ook heel gezellig.’

Ze lachten naar elkaar. Ze waren blij en opgewonden dat ze elkaar na zoveel jaren op die merkwaardige manier hadden getroffen. Alsof ze vrienden waren in plaats van familie.

Ze moest aan Frits denken en het gedrag dat hij in cafés vertoonde. Vaak was hij teruggetrokken. Toen zij hem thuis een keer verweet dat hij in openbare gelegenheden nooit het woord tot haar richtte, sloeg hij haar onverhoeds in het gezicht. Zij zette het op een schreeuwen. Daarna raakte hij haar op haar oog.

Altijd waren het vrouwen die in elkaar werden geramd. En vrouwen die zeurden. Vrouwen die aandacht probeerden te trekken. Vrouwen die zich tekortgedaan voelden en zich inspanden op de meest onverwachte plaatsen emotionele webben te spinnen om hun mannen in hun greep te krijgen.

Had zij dat zelf ook gewild? Wilde zij Frits haar wil opleggen en was haar verhouding met Ronnie een onbewuste poging hem klein te krijgen, hem in vernedering te laten rondkruipen door de balie. Zij zag zijn collega's, het nieuws dat de ronde deed, de rechters die meewarig naar zijn pleidooi luisterden en aan de trutten dachten met wie zij getrouwd waren en die hun niets gaven dan zekerheid.

De hele wereld op zoek naar zekerheid. En als die dan bereikt leek, spande iedereen zich in er zo vlug mogelijk van af te komen.

‘Wat gaan we morgen doen?’ vroeg haar vader.

Zij haalde haar schouders op, probeerde dat gebaar te corrigeren en zei: ‘Door de stad wandelen.’

‘Of wil je naar huis?’

‘Ik weet het niet,’ antwoordde ze. ‘Ik denk dat ik met jou meega en vanuit jouw huis de dingen regel.’

‘Dat klinkt strijdvaardig.’

‘Ik bedoel afwikkelen,’ zei ze.

[pagina 351]
[p. 351]

Haar vader knikte.

‘Dat klinkt definitief! En je wilt de kinderen?’

‘Ik weet niet of ik ze hem kan afnemen of dat ik het hem juist niet mag aandoen dat hij ze bij zich moet houden.’

‘Dat moet je zelf beslissen,’ zei haar vader. ‘Vroeger was het vanzelfsprekend dat een moeder de kinderen opvoedde, en ook vandaag lijkt me dat nog het geval. Maar in jouw geval is het een probleem, dat besef je toch?’

Hij legde zijn hand op die van haar.

‘Je hoeft Frits natuurlijk niet te vertellen hoe hij de dingen moet aanpakken als hij de kinderen wil hebben,’ ging haar vader verder. ‘Je kunt natuurlijk een andere advocaat nemen.’

‘Raad je me dat aan?’

Haar vader schudde bedachtzaam zijn hoofd. Dat deed hij vroeger ook als hij nadacht en zich op zijn gemak voelde. Hij overwoog zijn beslissingen zorgvuldig. Intuïtief wist hij wanneer hij zijn vaderlijke overwicht uit de kast moest halen.

‘Ik heb altijd iets optimistisch' over me,’ zei hij. ‘En in dat optimisme is geen plaats voor advocaten. Ik vind opbreken van jullie huwelijk zinloos. Dat leidt toch maar tot rondzwerven en ongelukkig zijn. Ik denk dat je erop af zult moeten gaan. Van nu af aan moet je overal op af gaan.’

Zij zag Frits voor zich. Hij had zijn cliënt verloren. Zij probeerde zich voor te stellen hoe hij zich voelde. Humeurig aan de oppervlakte. Daaronder onzeker en angstig dat het aan zijn falen zou worden geweten.

En daaronder? Daar lag de ambitie die hem op tot het verdedigen van een misdadiger als Melgers dreef, om zichzelf en zijn geloof in de instituties van zijn wereld te bewijzen. Een ambitie uit een nog grotere onzekerheid.

En op de achtergrond het vermoeden dat hij zichzelf een rechtvaardiging aanpraatte. Dat hijzelf niet klopte, evenmin als zijn cliënt. Dat hij niet beter was dan die ander, zich alleen beter beheerste of in een gemakkelijker tijd leefde, meer kansen had gekregen in zijn leven. Onder zijn betrouwbaar voorkomen lag een chaos. Daarvan was zij zeker. Maar kwam hij ooit zo diep? Zoals zij? Of was zelfs zij nog niet diep genoeg afgedaald in zichzelf en moest zij de kale schim die niets anders kon dan proberen te overleven, nog tegenkomen?

[pagina 352]
[p. 352]

Zij huiverde. Zij was er opeens zeker van dat Melgers die schim ontmoet had en er zijn rampzalige conclusies uit had getrokken. Misschien dat een ander besloot om een heilige te worden. Maar bij dat laatste kon zij zich niets voorstellen.

Zij verlangde naar Ronnie. Als Ronnie naast haar had gezeten, zou ze haar hebben vastgepakt en omhelsd. Ze wilde Ronnie in haar lippen bijten tot het bloed naar buiten kwam. Net zo lang met haar vingers door haar heen woelen tot zij smeekte ermee op te houden, omdat ze genoeg had. Eindelijk genoeg! Of Frits en Ronnie samen - elkaar liefhebben en bevredigen tot zij uitgeput waren en insliepen zonder dromen.

Haar leven teruggebracht tot haar lichamelijke behoeften. De last van haar geest afschudden.

Haar vader zat naar haar te kijken.

‘Je probeert er achter te komen waarom je niet meer naar hem terug wilt,’ zei hij toen hij zag dat ze ook hem aankeek. ‘Denk erom: het is een ernstige en veelomvattende beslissing. Die wil je wegduwen en in ieder geval uitstellen. Maar ik vraag me af of je wel weet waarom je niet meer terugwilt. Moet je luisteren: vijf jaar voordat je moeder overleed kwam ik een vrouw tegen op wie ik verliefd werd. Nou, zei ik tegen mezelf, verliefd ben ik natuurlijk niet. Ik liep namelijk niet met mijn hoofd in de wolken waardoor ik op straat uitgleed in de viezigheid, zoals vroeger.’

Nila lachte.

‘Ik wilde niet eens altijd bij haar zijn. Ik wilde haar alleen geregeld zien. Soms als het niet kon. Maar af en toe kon het heel goed. En dan was ik bij haar en hadden we het heel prettig. En we pasten erotisch bij elkaar. Ik bedoel dat op een bijzondere manier. Ik kan dat moeilijk uitleggen. Het ging er helemaal niet om dat de hemel plotseling op aarde kwam. Maar emotioneel vulden we elkaar aan. We kenden geen enkele gêne en we konden ontzettend goed naar elkaar luisteren. En we hadden ook altijd plezier. Dat is een beetje zeldzaam. Als ik dan bij haar was geweest, kwam ik thuis bij je moeder, van wie ik veel hield. Ik dacht in het begin dat er iets met mij niet in de haak was omdat ik van je moeder hield terwijl ik naar die andere vrouw verlangde. Op een dag vroeg ze of ik bij haar kwam wonen. Zelf was ze al jaren gescheiden. En ik aarzelde. Ik had het moeten doen, denk ik soms, maar ik aarzelde. En ik wist dat het niet alleen om jou was, maar ook om je moeder. Toen al

[pagina 353]
[p. 353]

begreep ik dat ze alleen nog maar moeilijker kon worden, dat er geen hoop was op erg veel opluchtende ogenblikken. En toch had ik weg kunnen gaan: zo leuk hadden we het niet meer en ik wist natuurlijk niet dat ze al vaak pijn had. Ik dacht dat het psychisch was en dat ik dus het slachtoffer was van grillen die zij niet kon beteugelen en waarop ik geen antwoord had. Lieveling, wij zitten niet rechtlijnig in elkaar. Elke beslissing is een slag in de lucht. En dat is goed. Je moet ergens een streep kunnen trekken. Ik heb Frits altijd een aardige jongen gevonden. Rechtstreekser dan jij. Hij heeft zoveel nuttige beslissingen voor je genomen dat je eronder bedolven bent. Dat begrijp ik best. Maar het loopt toch een keer spaak, hoe je het ook aanpakt. Dacht jij dat het anders kon? Probeer maar het elan op te brengen voortvarend op veranderingen te reageren. Toen je moeder overleden was stond ik voor de beslissing of ik bij die vriendin zou intrekken. En toen kwam de vrijheid zo hevig op me af dat ik het niet deed. Ik wilde nadenken.’

Hij onderbrak zijn verhaal en veegde zijn lippen af.

‘Hoe is het afgelopen?’

Haar vader sloot even zijn ogen. Zijn voorhoofd zat vol rimpels. Achter zijn gesloten ogen lachte hij.

‘Alsof dingen kunnen eindigen,’ zei hij. ‘Zelfs de dood maakt geen einde aan verhoudingen. Het is nooit afgelopen tussen mij en mijn vriendin, Nila! En weet je wat het meest belachelijke is: ik denk dat ik eerdaags nog met haar ga trouwen. Want eindelijk voel ik me bevrijd van de behoefte jou daarvoor toestemming te vragen!’

Hij lachte luidkeels, maar kort.

Ze stak haar hand uit en legde hem op die van haar vader, zoals hij dat daarnet bij haar had gedaan.

‘Nu pas begrijp ik,’ zei ze langzaam, ‘wat het gevoel betekende dat soms over me kwam als je naar oma was geweest. Je probeerde te verbergen dat je in de war was.’

‘Ik was wel eens in de war ja,’ zei haar vader.

‘Wel eens? Je bedoelt altijd.’

‘Altijd,’ gaf hij toe. ‘Maar ik had mezelf onder controle.’

‘Ik had je kunnen helpen,’ zei ze. ‘Als je het had toegestaan. Maar je sloot je af en daarom wist je niets van mij.’

‘Ik ben blij dat ik het je verteld heb,’ zei haar vader. ‘Beter laat dan nooit.’

[pagina 354]
[p. 354]

‘En mag ik haar nu zien?’

Hij glimlachte, haalde geld uit zijn jaszak en legde het op het schoteltje. Zij stonden op.

‘We blijven morgen in Parijs,’ kondigde haar vader aan. ‘En dan zal ik je eens op mijn kennis van de stad trakteren.’

‘Zo vaak ben je er niet geweest, opschepper!’

‘In gedachten wel,’ zei haar vader. ‘En later ook, in het geheim met mijn vriendin. Nadat je moeder was begraven.’

‘En wij maar denken dat je in je eentje in retraite ging.’

‘Wel in retraite,’ zei haar vader. ‘Maar gelukkig niet meer in mijn eentje.’

Buiten gaf hij haar een hand.

Het was fris geworden en het waaide. Aan de hemel schoven wolken voorbij de maan. Het verkeer was afgenomen, maar het maakte nog voldoende lawaai om ieder gesprek te overstemmen. Zij liepen langs de Seine en bleven bij de kade staan. Een bijna klassieke handeling, als onderdeel van ieder romantisch programma.

Zij dacht aan Frits en voelde dat haar verlangen hem samen met Ronnie te bezitten, was verdwenen.

De imposante aanblik van de Notre Dame aan de overkant van het water, vergrootte haar zekerheid dat zij, afgezet tegen de zich aaneenrijgende eeuwen, niet meer dan een momentopname was die spoedig zou verbleken. Maar hoe echt was zo'n gevoel en in welke hoeveelheid sijpelde zelfmedelijden binnen met de drank die zij genoten had? Was het denken aan Frits niet een zeker automatisme, waaraan de beelden die zij voor zich zag een zekere bekoring verleenden?

Zij stond naast haar vader en zweeg. Al zou hij een verhaal beginnen, zij kon er niet op antwoorden.

Op een prettige manier hulpeloos voelde zij zich.

De gedachte aan die hulpeloosheid bracht de achtervolger in haar terug, de pijn in haar oor toen zij de telefoonhoorn zo hard tegen zich aandrukte om het idee van echtheid te versterken. Zichzelf overtuigen van de werkelijkheid der dingen, en van haar gevoelens: daar was zij een heel leven mee bezig.

Zij wilde dat zij vijf jaar terug kon gaan. Dat zij deze crisis in haar leven kon voorkomen, in de zekerheid van winst.

Zij keek opzij naar haar vader en zag dat hij moe was geworden van deze dag. Verschrompeld leek hij; in zijn gezicht verscheen de

[pagina 355]
[p. 355]

uiterlijke gelijkenis met zijn moeder.

Zij moest zich nu eindelijk eens klaarheid verschaffen over haar leven.

En zo dacht zij ook aan Ronnie en het leek alsof haar denken over hun verhouding onbewust steeds verder was gegaan. Waar stond Ronnie? Zij was zo ver af. Zij was al bijna onbereikbaar. Het kon zijn dat de drank haar ook wat dat betreft kon geruststellen, maar zij had niet genoeg gedronken om de wroeging al niet te voorvoelen, en de herinnering aan een koestering die zij werkelijk had ondergaan en waarvan het genot nu pijnlijk was.

Altijd dat einde aan de dingen, de dood die zich voortdurend liet zien.

Zij kon Ronnie niet aan haar lot overlaten. En zij kon haar niet bereiken. Uitersten. Daarbinnen scharrelde zij rond.

De Notre Dame strekte zijn plompe torens uit naar de god die nooit had geantwoord. Liefde en haat hadden de bouwers in stand gehouden tot zij werden vervangen door jongere opvolgers die hetzelfde ideaal koesterden, verweven met de noodzaak ook economisch voort te bestaan.

Hun geloof in de zinvolheid van het leven en de pogingen van anderen dat met de grond gelijk te maken. De verzamelde onmacht in een notedop.

Op een afstand van eeuwen keek zij met een onbegrijpelijke vertedering naar de kerk waarmee zovelen de eeuwigheid hadden proberen te verdienen. De eeuwigheid hadden zij bereikt. Maar zij merkten er niets van. Zij hadden zelfs geen kans gekregen om ook maar één ogenblik te bedenken dat de zin van hun levens uitsluitend had gelegen in het bouwen aan een ding dat hun wereld uitbreidde en verder vorm gaf.

Nila besefte dat haar leven die zinvolle bestemming miste.

Achteraf hadden de bouwers zich toch nog een stukje van de eeuwigheid verworven: hoewel hun botten waren uiteengevallen, strekte hun prestatie zich nog steeds uit naar de hemel. De herinnering aan hun met zoveel toewijding uitgevoerde handwerk leefde voort tot in de verste uithoeken van de aarde, die zoveel vernietiging over zich heen had laten gaan.

Nila dacht aan haar moeder. Het was alsof haar onzichtbare arm zich naar haar uitstrekte en haar gebood haar vader een hand te geven. Een ogenblik leek het alsof ze weer klein kon worden en alles

[pagina 356]
[p. 356]

opnieuw beginnen. Maar daarna begon zij van de kademuur te lopen in de richting van het hotel, in de volstrekte zekerheid dat haar vader haar volgde.

 

oktober 1977 - augustus 1979


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken