Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ambitie (1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ambitie
Afbeelding van De ambitieToon afbeelding van titelpagina van De ambitie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.59 MB)

Scans (16.19 MB)

ebook (3.15 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ambitie

(1980)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 337]
[p. 337]

[LII]

‘Morgenochtend pak ik de allereerste trein,’ had haar vader gezegd. ‘Wat een buitenkans om Parijs eens terug te zien en dat in het gezelschap van mijn eigen dochter! Weet je een paar aardige eettenten?’

‘Ik durf Frits niet te bellen.’

Hij aarzelde even.

‘Ik kom naar je toe,’ zei hij met nadruk. ‘Bestel maar een kamer voor me in dat hotel van je.’

De zwierigheid van een oudere man. Het opbellen was in een impuls gebeurd, niet om hem naar Parijs te krijgen, maar in het verlangen zijn stem te horen. Misschien voor de eerste keer in haar leven. Ze sprak nooit om andere redenen met haar vader dan om hem nieuwtjes mee te delen over het welzijn van de kinderen. Of om te vragen wat hij voor zijn verjaardag wilde. Wat er met haar de laatste jaren ook gebeurde: haar vader stond erbuiten. Ze vond het fijn als ze hem zag, maar hij kwam altijd van heel ver naar haar toe, een man uit het verleden, met wie zij had gewandeld toen zij een kind was, die zij vergezelde toen hij het graf van haar moeder voor het eerst bezocht en opmerkte dat dit waarschijnlijk wel de laatste keer was. Die doden zien je toch niet. Als je daar tussen de graven loopt, is het alsof je een plaatsje voor jezelf zoekt. Daar had hij geen belangstelling voor. Hij waaide de toekomst luchtig weg. En hield van de kleinkinderen, die hij trouw bezocht en mee uit nam.

Summier waren al hun contacten geweest; al zag ze hem iedere week. Hij was haar dierbaar, terwijl zij dacht dat hun levens elkaar nooit meer echt konden kruisen.

Maar ze had hem gebeld.

Nu liep ze door de Rue Mouffetard, waarvan de naam altijd in haar geheugen was geweest. Een herinnering aan vroegere bezoeken, aan de tijd dat ze nog wilde uitbreken, gitaar spelen op het Ile du Vert Galant, terwijl het water van de Seine zacht tegen de kanten klotste.

Ze bleef staan bij de uitstallingen van vlees en vis en kreeg een helder inzicht in haar vroegere verlangens, die niet echt gedoofd waren. Hier had ze willen lopen, inkopen doen, gasten ontvangen die haar werken zouden lezen. Een puberdroom, een paar keer nagebootst op haar meisjeskamer, met vriendinnen die zwaargingen van mislukte liefdes - zij herinnerde zich haar eigen zachte stem,

[pagina 338]
[p. 338]

het gegiechel bij een beeld dat de toehoorsters niet hadden begrepen. De opwindende eenzaamheid wanneer zij uit het zolderraam keek.

In De Rue de Buci haalde ze op de terugweg naar het hotel geld bij het postkantoor. Ze zou proberen haar vader te trakteren, de rollen om te draaien, een volwassen leven te suggereren.

Maar hoe ze ook haar best deed: Ronnie raakte ze niet kwijt. Ronnie stond op iedere straathoek - haar woorden kwamen terug in haar geheugen, en toen ook de droom. Ze huiverde bij de gedachte aan een achtervolging, herinnerde zich als vanzelf de telefoontjes, de angst die haar had overweldigd. Ze begon te zweten. Dat was een slecht teken. Als ze haar gedachten de vrije loop liet, dan kon ze verzinnen dat iemand haar ook gevolgd was naar Parijs, dat er een man op haar wachtte, dat Ronnie gedwongen was om weg te gaan, dat ze nu haar kamer waren binnengedrongen en zich voorbereidden op haar komst.

Ze begon sneller te lopen. Ze ging niet terug naar het hotel maar wilde rechtstreeks naar het Gare du Nord. Maar de aankomst van haar vader zou nog uren op zich laten wachten. Zij dacht erover zich tussen de mensen te verschuilen, in de drukke straatjes rond de Rue de la Huchette, waar het overvol was met jeugdige toeristen. Maar het kon niet. Ze moest zich hernemen. Ze moest eindelijk tonen dat ze in staat was haar leven een richting te geven. Ze haalde diep adem en begon te lopen. De angst deed haar voortdurend omkijken. Ze probeerde deze paranoia te bestrijden, van zich af te gooien. Als het haar niet lukte zou ze haar leven verspelen.

Bij de angsten kwamen ook de gedachten aan Frits terug, haar behoefte om naast hem te lopen, in de zekerheid van een nederlaag. Of was dat juist een overwinning op zichzelf?

Het leek of alle dingen op het punt stonden samen te komen, een plaats te verkrijgen waar ze recht op deden gelden. Ze haalde haar vader op, als een klein meisje. Ze keerde terug naar haar jeugd en nam zich voor zich moedig te gedragen. Ze wilde zich niet onttrekken aan ontmoetingen die in het verschiet lagen. Alles wat zij had opgeschreven was nog maar een voorbereiding. Zij zou haar vaders hand nemen en hem meetrekken in de richting van het verleden. Daar - dat wist zij zeker - zou zij aarzelen. Maar dat mocht niet - niet nu. En zij zou de tuin betreden, met de hoge, donkere bomen. De zon scheen vandaag en wierp diepe schaduwen. Het

[pagina 339]
[p. 339]

was namiddag en als ze goed luisterde - ze luisterde aandachtig en toen angstig, maar ze hoorde geen vogels, en nergens het geritsel van bladeren, noch het knerpen van takken waar mensen ontspannen wandelden. Kom mee, zei haar vader, nu niet bang zijn Nila. We gaan naar oma. We gaan haar een hand geven en met haar praten. Als ze je ziet zal ze blij zijn, ze zal niet weten hoe ze het heeft dat haar grote kleindochter haar voor de eerste keer opzoekt. En dan moet je gewoon vertellen hoe het op school gaat, en vooral niet ophouden met praten, want dan wil oma misschien dingen weten die al zo lang geleden gebeurd zijn en die ze half is vergeten. Of ze gaat vertellen over de Duitsers en dat kan ze vandaag beter niet doen. Kom Nila, nu echt niet bang zijn. Ik geef je een hand. Je mag er gerust in knijpen. Het is maar een zielig oud mensje; je zult haar bijna niet herkennen, zo klein is ze geworden. En als ze je niet herkent moet je niet bang zijn. Je moet gewoon gaan zitten en een kopje thee meedrinken en oma heeft altijd een trommeltje met koekjes, die nemen we voor haar mee. Het kan best zijn dat die koekjes oud zijn, maar dat maakt niets uit. Eet ze maar op. Ik heb ze zelf gekocht, nou ja je mamma natuurlijk. Kom maar mee (zei haar vader, en zij liep mee, terwijl het zweet uitbrak. Zij naderden het grote sombere gesticht tussen de bomen, waarheen ze telkens angstig had gekeken, omdat het niet onmogelijk was dat een van de heksen die hier waren opgesloten, op haar af zou springen).

‘Niet bang zijn. Kijk hier is het.’

Ze gingen een klapdeur door. Toen stonden ze in een groene gang, waar de verf bladderde.

‘Het is hier wel een beetje oud. Maar het kost een aardige duit om die boel te laten verven.’

Zij liep mee, bleef een beetje achter, voor zover de lengte van haar arm dat toeliet.

Ze bleven voor een deur stilstaan. Hierachter zou het zijn. Ze sloot haar ogen en wilde huilen. Ze was zo bang. En ze wist niet waarom. Alle verhalen die haar vader verteld had renden door haar heen, tikten elkaar aan, buitelden door haar hoofd en maakten een snik los.

‘Nou niet aanstellen,’ zei haar vader streng. ‘We gaan gewoon naar binnen.’

Hij opende de deur. De kamer daarachter was halfdonker. Eerst

[pagina 340]
[p. 340]

onderscheidde zij niets. Toen zag zij een bed, met een grote stoel ernaast. Er zat niemand in de stoel, hoewel zij dat eerst dacht. Alleen in het bed moest iemand liggen. Een klein, grijs hoofd stak boven de witte lakens uit.

‘Wat doen we nu? Zijn we aan het slapen?!’ riep haar vader.

Het grijze hoofd kwam omhoog. Toen ging haar grootmoeder in bed zitten. Zij keek recht voor zich uit en zei niets.

‘En kijk eens wie we hebben meegebracht?’ zei haar vader.

(‘Nila,’ schreeuwde haar grootmoeder in haar droom. En toen was de droom over. Het bos keerde terug, met de bomen. Een hek, dat steeds groter werd en een nieuw verfje kreeg. En het vrouwtje dat vanuit het halfduister naar haar toekwam. ‘Nila,’ zei de stem. ‘Kom bij me.’)

‘Dit is Nila,’ zei haar vader. ‘Dit is Nila moeder.’

‘Je bent veel te laat,’ zei oma op scherpe toon. ‘Anders ben je nooit zo laat. Wat moet dat kind daar? Komt het door dat kind dat je zo laat bent?’

Haar vader glimlachte en ging op de stoel zitten, terwijl hij Nila nog steeds vasthield. Zo stond ze voor de knieën van haar vader, naast het bed.

‘Wat heb je meegenomen?’ vroeg oma.

‘Je mag drie keer raden,’ zei haar vader.

‘Bonbons.’

‘Goed zo!’ riep haar vader. En hij haalde een zakje bonbons uit de tas die hij altijd naar zijn moeder meenam.

‘En nou nog een keer raden,’ zei hij.

‘Een nieuwe nachtpon,’ zei oma. ‘Die wil ik niet hebben.’

‘Dat is dan maar goed ook. Want ik heb helemaal geen nieuwe nachtpon bij me. De zuster zei dat je een nieuwe directoire nodig had. En die heeft Marja gekocht.’

‘Wie is die Marja?’ informeerde oma achterdochtig.

Geduldig legde haar vader uit dat Marja zijn vrouw was. Meteen erachteraan legde hij zijn hand op Nila's schouder en zei:

‘Vind je Nila niet groot geworden?’

‘Wat heb je nog meer bij je?’ antwoordde oma.

‘Hoeveel keer heb je al geraden?’ vroeg haar vader.

‘Een keer,’ antwoordde oma.

‘Je jokt een beetje,’ zei haar vader, terwijl hij quasi-dreigend met zijn vinger zwaaide. ‘Je hebt al twee keer geraden. Maar de tweede

[pagina 341]
[p. 341]

keer hadden we het fout.’

Hij haalde een zak uit zijn tas waaruit hij twee zwarte directoires haalde, waarvan Nila onwillekeurig gruwde.

‘Moet ik die aan?’ zei oma. ‘Geef die maar aan dat kreng.’

‘De zuster heeft al een onderbroek,’ zei haar vader. ‘Je mag nog een keer raden.’

‘Koekjes,’ zei oma verveeld. ‘Jij brengt ook iedere keer hetzelfde mee.’

‘Dat komt omdat je zo van snoepen houdt. Weet je wat? Geef jij je kleindochter nou eens een koekje.’

‘Ik eet ze liever zelf op,’ zei oma.

‘Laat ik eens in het trommeltje kijken,’ zei haar vader. ‘Want misschien heb je nog wel iets over van de vorige keer.’

Hij stond op en liep naar een kastje, waarvan hij het deurtje opende. Nila keerde zich van het bed af en volgde hem met haar ogen. Ze durfde niet weg te lopen.

‘Kun je het goed zien?’ vroeg oma.

Zij keerde zich weer om en keek in het gezicht van degene die haar grootmoeder moest zijn en die vroeger zoveel van haar had gehouden.

‘Allemaal op!’ riep haar vader. ‘Snoepkous!’

Opnieuw keek Nila naar hem. En hoewel ze verschrikkelijk bang was, zag ze dat haar vader niet wist wat hij verder moest doen.

Hij kwam naar het bed terug.

‘Ik heb in mijn bed gepist,’ zei oma.

‘Dan zal ik een zuster roepen,’ antwoordde haar vader.

‘Ik wil dat kreng niet zien. Weet je dat ze expres de po verbergt?’

‘Dat lijkt me sterk,’ zei haar vader.

‘O denk je dat!’ schreeuwde oma met een piepstem. ‘Nou ik heb anders de bewijzen!’

Ploseling trok ze een po onder de dekens vandaan en toonde hem triomfantelijk.

‘Ik heb hem weggestopt,’ deelde ze mee. ‘Weet je dat ze hem afpikt als ik hem niet verberg?’

Haar vader knikte.

‘Zal ik hem op de grond zetten?’

‘De slimste zul je nooit worden,’ zei oma, met iets spottends in haar stem. ‘Waarom heb je dat kind meegenomen? Is het soms de bedoeling dat iedereen naar me komt kijken? Ik wed dat je gezegd

[pagina 342]
[p. 342]

hebt dat ik gek ben. Heeft hij dat gezegd?’

Ze boog zich opzij naar Nila. De oogjes in het volkomen gerimpelde gezichtje keken haar fel aan. Nila kon zich er niet van losmaken.

‘Kun jij niet praten?’ veilde oma vleten.

‘Dat is Nila moeder! Dat is je kleindochter.’

‘Jij houdt je mond,’ beval oma. ‘Val niet altijd in de rede.’

Ze keek Nila nog steeds doordringend aan.

‘Zegt hij soms dat ik gek ben?’

Nila staarde terug. Ze wilde haar ogen sluiten, maar durfde niet. Haar stem weigerde. Ze schudde haar hoofd en dacht dat ze knikte, dat haar oma zag dat ze ondanks alles knikte.

‘Jij kunt er niets aan doen,’ zei oma een beetje minder fel. ‘Het zijn die krengen die dat zeggen. En hij hoort er ook bij.’

‘Hè moeder je doet helemaal niet gezellig,’ zei haar vader.

‘Hè moeder je doet helemaal niet gezellig,’ bouwde oma hem na.

Ze keerde zich van de bezoekers af en keek recht voor zich uit.

‘Schud mijn kussen eens op.’

Haar vader voldeed aan het verlangen.

Oma keek opzij en zag Nila.

‘Wil je een koekje?’

Haar vader had de zak nog niet aan haar overhandigd en haastte zich nu de versnapering uit zijn tas te halen.

‘Als je er niet achterheen zit, neemt hij het rustig weer mee,’ zei oma. ‘Dat doen ze altijd. En hij is de ergste. Zijn broer Huib is een betere jongen voor zijn moeder. Die komt mij ook elke week opzoeken. Dan neemt hij dozen bonbons mee in plaats van zakjes. Maar ja, sommige mensen hebben gewoon niets voor je over. Is Marja jouw moeder?’

Nila knikte opnieuw. En toch wist ze dat haar hoofd stilstond. Ze wist ook dat haar oom Huib bijna nooit naar oma ging. Dat wilde ze zeggen, het uitschreeuwen omdat haar vader elke keer wel ging.

‘Hier,’ zei oma. ‘Neem er eentje.’

Ze maakte het zakje open, haalde er een koekje uit en stak het Nila toe.

‘Vind je het soms vies?’

‘Neem het maar Nila,’ zei haar vader. ‘Dat is heel lief van oma

[pagina 343]
[p. 343]

dat ze je een koekje geeft.’

‘Doe jij dat dan nooit?’ vroeg oma. ‘Dan zal dat kind ook wel een leuk leven bij je hebben.’

Nila nam het koekje aan.

Haar grootmoeder knikte goedmoedig.

Nila stak de rand van het koekje in haar mond en beet er zachtjes in. Ze had geen trek. Het leek alsof ze in iets heel vies' beet.

Haar grootmoeder staarde naar haar. En toen zei ze:

‘Ik weet nog precies hoe je geboren werd kleintje. Ik was er wel niet bij maar je vader belde meteen op. Die vieze vuile rotmoffen zaten in ons huis, maar er kwam een soldaat naar het tuinhuis en die zei dat ik moest komen. En toen begreep ik meteen dat jij geboren was. Ik heb altijd geweten dat je een meisje zou worden. En toen ik je in mijn armen hield, was ik zo verschrikkelijk blij. Omdat ik veel van je vader hield en zag dat je een beetje op hem leek. Want toen was hij heel lief, in tegenstelling tot tegenwoordig. Ik speelde met je in het gras en ik dacht: als straks die vuile rotmoffen weg zijn, dan heb je geen last van ze gehad. Ik heb wel eens een krans van madeliefjes voor je gevlochten. En samen met je moeder wandelde ik met je. Als je ouders weggingen kwam ik oppassen en op een avond toen er plotseling luchtalarm kwam dacht ik: nu moet ik haar beschermen. En ik haalde je uit je bedje en ging met je onder de trap zitten. Ik deed een deken om je heen en zat met je in mijn armen. Ik vertelde je een verhaaltje, maar je was nog zo klein.’

Ze stak haar hand uit en raakte Nila's arm aan.

‘Wat ben je groot geworden. Waarom ben je niet eerder gekomen? Durfde je niet?’

Nila schudde voorzichtig haar hoofd. De stem van haar grootmoeder gonsde door haar hoofd, zonder dat zij zich precies kon herinneren wat ze gezegd had. Alleen de toon: die was anders geworden.

‘Ze durfde niet,’ zei oma. En meteen fel erachteraan: ‘En je hoeft niet te vragen wie daar weer voor gezorgd heeft. Zou jij je niet schamen, met je zakje rottige chocolaadjes en die rotkoek?’

Ze pakte de lekkernijen en smeet ze door de kamer.

‘Breng die maar naar dat kreng!’ schreeuwde oma. ‘Probeer die er maar mee te vergiftigen!’

(Nila, zei haar grootmoeder. Kom kindje. Waarom kom je niet bij me. Waarom heb je me nooit opgezocht? Waarom mag ik je

[pagina 344]
[p. 344]

niet knuffelen, zoals vroeger? Ik zal je beschermen, op je passen. Ik vertel je verhaaltjes en dan maak ik slingers van madeliefjes.)

De bomen, het donkere groen. De stilte die maar sterker werd, het omgekeerde van geluid dat toeneemt en je trommelvliezen indrukt. Het leek of haar trommelvliezen van binnenuit werden uiteengereten. En het enige dat ze kon denken, terwijl ze de metro inliep om naar het Gare du Nord te gaan: het is niet gebeurd, ik beeld me alles in, ik ben daar nooit geweest, ik bleef in de auto zitten en zag hoe mijn vader helemaal in de war terugkwam. Hij had zijn tas bij haar laten staan en het enige dat hij zei was: ‘Ze heeft de koekjes naar mijn hoofd gegooid. Mijn god Nila, ik wou dat ik maar in een god geloofde, dan zou ik bidden dat hij haar wegnam en een eind maakte aan de verschrikkingen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken