Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dierbaar venijn (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dierbaar venijn
Afbeelding van Dierbaar venijnToon afbeelding van titelpagina van Dierbaar venijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

Scans (6.72 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dierbaar venijn

(1992)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

[IV]

in mijn eigen huis zit ik aan de werktafel, voor het raam. Buiten wordt het donker. Met tegenzin lees ik in papieren die ik uit mijn vaders huis heb meegenomen. Zakelijke beslommeringen; daar zou ik mijn hand niet voor mogen omdraaien. Als het een ogenblik volkomen stil is, lijkt het alsof mijn vader mij roept. Het is zomer. Zonder enthousiasme heb ik ervoor gekozen de zondag met hem door te brengen.

Ik herinner mij een lichte schaamte. Nu zou die tot onevenredige proporties kunnen uitgroeien. Maar dat ligt voor de hand. Ik zit in de tuin en lees de kranten. Hij heeft gezegd dat hij een uurtje wilde rusten. Niets voor hem. Maar hij is al zo oud. En ziek. Af en toe heeft hij pijn. Althans: hij deelt mij, kennelijk als hij het niet langer voor zich kan houden, mee dat hij pijn heeft. ‘Het valt trouwens mee,’ voegt hij eraan toe. Heeft hij er zelf gemak van dat hij zich zijn leven lang heeft toegelegd op relativeren?

Hij roept. Als ik zijn werkkamer binnenkom, kijkt hij op van het bureau, alsof ik hem betrap. ‘Ah, daar ben je eindelijk.’ Hij heeft er altijd van gehouden de werkelijkheid een lichte wending te geven.

‘Eindelijk?’ herhaal ik. ‘Waarom moet ik mij

[pagina 27]
[p. 27]

haasten.’ Ik kom naast hem staan. Die man is vierenzeventig en schrijft zijn zoveelste artikel.

‘Waarover gaat het deze keer?’

Ik kan het niet laten. Hij zal een afwerend gebaar maken. Het is allemaal erg onbelangrijk, wil hij daarmee uitdrukken. Als ik maar wel begrijp dat hij eindelijk aan zijn levenswerk is begonnen. Het werd tijd.

‘Laura,’ zegt hij. ‘Laura, liefje.’

Hij zegt nooit liefje. Ik schrik ervan. Tenslotte ben ik ook geen zeventien meer. Toen zei hij nooit liefje. Hij zei nooit iets, was meestal op reis, leerde zijn studenten hoe zij zich het beste als mollen konden gedragen.

Ik maak de stoel tegenover hem vrij (overal liggen stapeltjes papieren, zelfs nu nog).

‘Ik kan mij niet herinneren dat je mij ooit “liefje” genoemd heb,’ kan ik niet laten te zeggen.

Hij glimlacht en schudt langzaam het hoofd. Daarna zegt hij, langzaam, maar met zo min mogelijk nadruk: ‘Ik schrijf aan mijn laatste artikel.’

 

Er moet een moment zijn geweest, niet lang voordat hij de macht over zijn handelen kwijtraakte, dat hij voor de beslissing stond een einde aan zijn leven te maken, zoals hij dat had aangekondigd.

Heb ik daar zorgvuldig met hem over gesproken?

Zeg de waarheid, Laura! Geen sprake van. Je bleef toch om de hete brij heen draaien. Hem bemoedigend toespreken. Maar niet zijn hand pakken en zeggen: ‘Pappa, dat wasje toch van plan. Het is nu werkelijk de hoogste tijd.’

[pagina 28]
[p. 28]

Als in een café. Ook daar wil niemand naar huis, vanuit het schemergebied van vriendschap, grootse voornemens en lethargie.

Op je stoel blijven zitten en nog een glaasje bestellen.

Hij lag dus in zijn bed, en ik hielp hem met drinken. Ik tilde zijn hoofd van het kussen en voelde de plakkerige haren op zijn achterhoofd. ‘Doe maar rustig aan. Het lukt wel.’

‘Ik heb zo'n dorst.’

Zie je wel, zal een onbetekenende instantie in mij gefluisterd hebben, die man heeft dorst. Geef hem te drinken Laura. Wie drinkt komt erbovenop. Het lichaam heeft vocht nodig. Blaas het lichaam op met vocht. Schenk je vader de genade van het levenswater.

Nee, de arts en ik hebben er niets aan gedaan. Aan zijn bed gezeten en gewacht tot hij ons vanuit zijn stilte zou ontbieden. Een ceremonieel vol van een ultieme gratie. De op zichzelf simpele daad van levensbeëindiging uitgegroeid tot een cerebraal gebeuren, de louterende laatste bladzijde in het Boek van de Vrede.

Hij heeft niets gezegd.

Waarom heb je niets gezegd toen het nog kon? Waarom heb je me niet verteld dat je ervan afzag. Jij die de natuur nooit met rust hebt gelaten omdat je de cultuur eruit moest opgraven, staat er bij jezelf op dat het natuurlijk verloop niet onderbroken wordt.

En de pijn dan? En de pijn in je geheugen, dat toen nog werkte? Dat oneindige verdriet, zoals ik

[pagina 29]
[p. 29]

mij dat voorstel? Want van jouw verdriet weet ik niets! Ik wist er niets van. Nooit zal ik er meer van weten dan wat ik mij voorstel. Zo in fantasie is mijn verdriet het jouwe. Maar nooit zijn wij elkaar dichter genaderd dan aan je sterfbed. En nooit ben je verder van mij af dan in je boeken.

Kom eruit, geest tussen de bladzijden!

Je kon zelfs nog schrijven, zij het langzaam. Je had me een brief kunnen nalaten waarin je de weigering tot zelfdoding verklaarde. Eventueel die ene gracieus geformuleerde zin waarin je postuum de verantwoordelijkheid in mijn handen legde. ‘Doe met mij wat je goeddunkt. Wie kan beter voor mij zorgen dan jij, mijn dochter? Wie zal zorgvuldiger met mijn leven omspringen? Wees vooral niet bang. Zelfs als ik zwijgend in mijn bed lig, sta ik achter je.’

O nee, ik stond alleen. De beslissing stelde ik uit. Ik dacht er uren over na. Stelde mij voor hoe mijn vader opeens wakker schrok en mij toeriep dat ik er verstandig aan had gedaan de zaak een beetje te laten betijen. Want kijk eens! Kijk Laura!

Hij stapte het bed uit en liep rechtstreeks naar zijn werkkamer, waar hij zijn artikel afmaakte.

Die gedachten gingen door mij heen. Het is gemakkelijker om de daden van een ander te rechtvaardigen. Ik ken advocaten die zouden weigeren een moordenaar te verdedigen. Ik ben zelf advocaat en ik heb een moordenaar verdedigd. Ik geloof in het systeem. Iedereen moet de kans krijgen vrijuit te gaan.

Ik val mijzelf aan. En daarna is er maar één die mij kan verdedigen.

[pagina 30]
[p. 30]

Die ene is dood.

Ziehier een nieuw dilemma.

Ik spreek voor jou, pappa. Ik pleit mijzelf vrij in jouw naam. Ik zag heel duidelijk hoe je mij ontglipte. Ik stond naast je.

De gesprekken die wij voerden. Ik voerde ze voor ons beiden, terwijl ik aan je bed zat.

En jij hebt ze gehoord, die waanzinnige dialogen. En je zag mijn moeder voorbijkomen. Zij nam naast mij plaats aan het bed. En ze zei: ‘Ik ben echt uitgegleden. Het was een ongeluk. Je kunt ongelukken ook oproepen. En dan blijven het ongelukken. Maar zo is het niet gegaan. Ik was teruggekomen. Ik was zeker teruggekomen. Je wilde mij toch terug?!’

De ene schim in bed, de andere ervoor.

En ik die dacht: hij wilde haar niet terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken