Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dierbaar venijn (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dierbaar venijn
Afbeelding van Dierbaar venijnToon afbeelding van titelpagina van Dierbaar venijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

Scans (6.72 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dierbaar venijn

(1992)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

[XI]

nadat wij de ochtend na mijn vaders verjaardag met ons drieën ontbeten hadden, gingen Anne en ik met de trein naar de stad.

Af en toe zagen wij elkaar. Op een congres, een paar maanden eerder, had Anne een Duitse archeologe ontmoet, met wie zij daarna veel heeft samengewerkt. Ilse was een jaar ouder dan zij.

Eerst hadden zij elkaar geregeld opgezocht, samen werk verricht tijdens de collegevrije periode in de zomer. Annes vriendin woonde in Keulen. Binnen korte tijd zagen zij elkaar ieder weekend. Voor andere contacten had Anne daarom weinig tijd.

Vorig jaar, niet lang nadat mijn vader in mijn gezelschap voor de laatste keer Zuid-Frankrijk had bezocht, is Ilse gestorven.

‘Vaak word ik zonder aanleiding woedend,’ hoor ik Anne zeggen. De herinnering aan degene van wie je hield, heeft geen boodschap aan zelfbeheersing.

Ik heb Ilse één keer ontmoet, toen Annes verjaardag in een weekend viel. Zij kwam afstandelijk op mij over. Maar waarschijnlijk had zij geen belangstelling voor mij. Bij die gelegenheid voelde ik de behoefte mij aan haar op te dringen. Minstens een uur zag ik haar met mijn vader praten.

[pagina 60]
[p. 60]

Nu ik over haar denk, kan ik mij opeens haar gezicht niet meer voor de geest halen. Maar dat is normaal. Ook als ik mijn moeder oproep, blijft haar gezicht vaak in het duister. Ik pak een fotoboek en denk: o ja, zo was zij. Maar het is niet waar. Wij spellen onszelf maar wat op de mouw. Toevallig herinner ik mij nog wel heel scherp hoe zij altijd een opvallende pose innam als mijn vader een lens op haar richtte.

‘Vind je me nog niet te oud?’ riep mijn moeder.

Daar stond zij, een filmdiva uit de jaren twintig. Een elleboog losjes geleund tegen een knoestige boom. Een raadselachtige glimlach rond haar lippen. Een boeiende vrouw, zouden mensen kunnen denken als ze de foto's bekeken. Die foto's liggen nog wel ergens in een kast.

Anne liet een foto zien van Ilse.

Een lichte, liefdevolle glimlach kwam op haar gezicht toen ze zei: ‘Voor mij was ze een groot geleerde.’

Waarom niet: ‘We hadden het zo gezellig samen,’ of ‘Ik hield van haar’?

‘Word jij maar net zo'n groot geleerde als je vader,’ hoor ik mijn moeder zeggen toen zij kwaad op mij was. Vol afkeer voegde zij eraantoe: ‘Weet je hoe je kunt zien of iemand groot is? Als hij geen tijd voor je heeft. Als je hem hoogstens tegenkomt op de gang, hollend naar een volgende bijeenkomst. Weet hij veel waar die over gaat! Ze zitten daar toch alleen om veren in elkaars kont te steken. De doodsangst in hun ogen dat een van hun geweldige prestaties onopgemerkt blijft.’

[pagina 61]
[p. 61]

‘Sinds Ilse dood is, loop ik verloren rond,’ zei Anne, met een lichte blos op haar wangen die haar sympathiek maakte. ‘Zij regelde alles. Al die vervelende onderhandelingen over vergunningen.’

Als mensen ouder worden raken hun mogelijkheden om compassie met anderen te hebben uitgeput. Ook mijn eigen voorraad is aardig geslonken. Maar bij Anne kostte het mij niet de minste moeite medegevoel te tonen. In de kamer naast de halfdonkere serre waar wij zaten, lag mijn vader op zijn ziekbed.

Langdurig keek ik naar de foto die zij mij voorhield.

‘Voor mij was ze een groot geleerde.’

Voor wie dan niet?

Ik antwoordde: ‘Ze had een aardig gezicht.’

Ik wist niet welke toon ik moest gebruiken. Die foto was een panacee. De aanleiding tot het nemen ervan verstrooid over de aarde.

 

Nadat ik Anne gebeld had met de mededeling dat mijn vader in hoog tempo slechter werd, kwam zij onmiddellijk naar mij toe. Vol mededogen maar met een bijna professionele blik stond zij voor zijn ziekbed en concludeerde net als ik dat hij niet lang meer kon leven.

Tijdens Annes bezoek kwam hij niet bij kennis. Later, toen zij weg was, vertelde ik dat zij hem was komen opzoeken maar niet langer kon blijven. Hij glimlachte. Ik vroeg of hij het jammer vond dat hij haar niet gesproken had. Anne en ik hadden geen afspraak gemaakt dat zij terug zou komen. Ze bood

[pagina 62]
[p. 62]

aan dat ik haar altijd kon bellen, al was het midden in de nacht. Waarschijnlijk begreep ze dat ik zoiets niet zou doen. Dit was het definitieve afscheid van mijn vader. Daarvoor hoefde zij niet met hem te praten. Ze konden moeilijk hun vroegere samenwerking nog eens langsgaan. En voor hem was het weinig zinvol te verklaren hoe jammer het was dat het nooit wat tussen hen geworden was. Toch had zij net zo goed een meisje kunnen zijn dat op oudere mannen valt. In dat geval was hij haar minnaar geworden, met het gevoel dat de gebeurtenissen in het leven hem sterker hadden gemaakt. Maar ja, waarschijnlijk was hij uiteindelijk toch wel zo wijs geweest het leven niet bij voortduring te bekijken in het licht van de ontelbare mogelijkheden die het lijkt te bieden. Zelf bega ik die stommiteit wel. ‘Als je wilt dat Anne terugkomt, stapt ze meteen in haar auto,’ zei ik tegen mijn vader. Hij knikte ten teken dat hij het begrepen had. Over de vraag nadenken deed hij waarschijnlijk niet meer.

 

Over Ilse had Anne hem niet uit eigen beweging verteld. Het onderwerp was ter sprake gekomen toen mijn vader haar bij een volgend bezoek vertelde over de dood van zijn vrouw, de verwijdering die naar zijn overtuiging niemands uitdrukkelijke schuld was. Bij die gelegenheid was hij verder gegaan dan ik, hem kennende, voor mogelijk had gehouden. Hij had gezegd dat hij nooit meer een nieuwe vrouw wilde. Tenzij hij iemand tegenkwam met wie hij goed kon samenwerken. Iemand die geen moeite had met het combineren van werk en per-

[pagina 63]
[p. 63]

soonlijke gevoelens. Hij noemde zelfs het woord liefde. Wat moet dat hem een moeite hebben gekost! Maar hij dacht dat hij daar met Anne over kon beginnen. Dat zij hem, jong en spontaan als zij was, moeiteloos op die weg kon leiden, aan de hand van de aanzetten die hij gaf tijdens het gesprek, de pauzes die hij liet vallen; zoveel woorden moest hij tenslotte zeven, tot hij er weer een vond dat hij gebruiken kon.

Zij liet hem praten. Eerst was zij er met haar gedachten niet helemaal bij. Daarna begon zij te begrijpen wat hij haar wilde vertellen. Zij is een fijnzinnige vrouw, Anne, en niemand wilde zij minder kwetsen dan de man die zij als haar leermeester en oudere vriend beschouwde.

Ieder van hen had een eigen verhaal. Zij vertelden het aarzelend, langs elkaar heen pratend, dan weer even op dezelfde weg, alsof zij toch dezelfde kant op moesten en net zo goed een eind met elkaar konden oplopen. Maar daar vluchtte zij plotseling het veld in, en mijn vader bleef staan, vol verwondering, in de opeens dreigende luwte van zijn bestaan. Even zag hij zelfs een afgrond, waaronder het fletse niets.

Zij streelde hem over een wang en zei dat ze niemand kende bij wie zij zich prettiger voelde dan bij hem. Dat zij zijn vriendin was, dat hij haar zo moest bseschouwen. Alleen aanraken was er niet bij. En hij antwoordde dat hij dat begreep; hij slikte en voegde eraantoe dat dit ook nooit bij hem was opgekomen, vriendschap was uiteindelijk het mooiste, hield het langst stand. Langer dan wat? zou hij als geschoold

[pagina 64]
[p. 64]

denker in andere gevallen geneigd zijn te vragen.

Om haar groeiende verlegenheid te verbergen ging Anne voor het raam staan en constateerde dat het gras nodig gemaaid moest worden. Ze bood aan dat voor hem te doen, het was goed een werkpauze in te lassen, omdat het schrijven toch al zo vlotte, beter nog dan ze gedacht hadden. Zij voelde zich een beetje duf. Lichamelijke arbeid zou haar goeddoen.

Hij vroeg of ze echt in de tuin wilde werken. Opgelucht knikte zij ja, ging naar de garage om tuinspullen te pakken en even later kon hij haar vanaf zijn plaats achter het bureau aan het werk zien met de grasmaaimachine en vervolgens de spade.

 

Op het laatst had Ilse verlangd naar de dood. Over eigenmachtig daarbij ingrijpen hadden zij nooit gesproken.

‘Ik kan mij eventueel voorstellen,’ zei Anne, ‘dat je je eigen dood bespoedigt. Maar de dood van een ander, van iemand die je niet kunt missen. Hoe is dat in godsnaam mogelijk, Laura. Dat je zegt: nu is het genoeg voor jou geweest. Bij het bed staan en de arts vragen of hij de naald naar binnen drukt. Zodat je degene die je lief is onder je handen ziet sterven, als een aangereden katje bij de dierenarts.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken