Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dierbaar venijn (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dierbaar venijn
Afbeelding van Dierbaar venijnToon afbeelding van titelpagina van Dierbaar venijn

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

Scans (6.72 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dierbaar venijn

(1992)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 94]
[p. 94]

[XIX]

zoals gewoonlijk op vakantie had ik mij verslapen. Ik stapte het bed uit, schoof op mijn gemak de gordijnen open en keek in het helle daglicht. Nadat ik een bad genomen had, ging ik opnieuw voor het raam staan en voelde een vreemde opluchting dat de zon scheen. Even later klopte ik op de deur van mijn vaders kamer. Hij deed niet open. Ik liep de trap af, om te kijken of hij aan het ontbijt zat. Een lichte paniek.

‘Uw gezelschap is het hotel uit gegaan,’ zei het meisje van de receptie, dat mij terug zag komen, op weg naar mijn vaders kamer.

Ik rende door de straten van Saint-Rémy. Herinnerde mij een markt in de zomer, lang geleden. Vrouwen uit de provincie verkochten vruchtentaarten en huisvlijt. Muziek uit krakende luidsprekers.

Vrolijk liet ik mij meevoeren door de menigte, aan de hand van mijn vader. Nu, in april, was er geen mens. Ik ging kijken waar hij uithing, rende via de Place de la République naar het museum, in de plotselinge zekerheid dat ik hem daar zou vinden.

Het museum was gesloten. Ik haalde de auto en reed over de licht hellende platanenweg naar Glanum.

In het moderne gebouwtje dat, voorzien van ma-

[pagina 95]
[p. 95]

quettes en beeldende voorstellingen van het leven in de oudheid, als ontvangsthal diende, vroeg ik de vriendelijke dame die kaartjes verkocht of zij een oude heer had gezien. Ik voegde eraantoe dat hij waarschijnlijk een witte hoed droeg.

‘Ah, monsieur l'archéologue!’

Meneer de archeoloog. Dat zou hij vroeger wel uit zijn hoofd hebben gelaten. Even raakte ik geïrriteerd. Maar waarom zou hij niet vertellen wat hij wilde? Dat behoorde ook bij het verjaardagsgeschenk. De vrouw vond het zelfs leuk. Zij ging mij voor naar de uitgang van het gebouwtje en wees hem aan, niet meer dan honderd meter hemelsbreed van mij verwijderd. Alsof ik hem niet zou herkennen. Hij had zich belangrijk gemaakt. Even later gunde ik hem dat genoegen. Archeoloog in woorden.

Toen ik Glanum binnenliep, viel mij in dat ik geen kaartje had gekocht. Misschien hoefde dat ook niet, als dochter van een wetenschapsman maakte ik ook een beetje deel uit van de firma List & Verleden.

Mijn geregeld over rugpijn klagende vader wandelde inmiddels doodgemoedereerd door het ruïnestadje. Bleef staan bij de thermen, bestudeerde een hoop stenen en ging ten slotte de traptreden af naar de heilige bron, waar hij een tijdje in het water bleef staren. Ik haalde het kleine fototoestel dat ik steeds bij mij droeg uit mijn tasje en richtte van bovenaf de zoeker op hem.

‘Pappa! Kijk omhoog!’

Hij wuifde naar mij en wenkte.

[pagina 96]
[p. 96]

Was dit het wat hem naar deze plaats terug had doen verlangen, nadat hij sinds zijn aanstelling aan de universiteit eind jaren veertig alleen onderzoek in Italië had verricht?

Hadden ze hem in Pompeji, Herculaneum en Ostia Antiqua niet doodgegooid met heilige bronnen?

Het heilige zag ik er niet van af. De bron leek meer op een laaggelegen wasplaats.

Ik keek naar mijn vader en voelde een soort vertedering, alsof hij, op zijn leeftijd, plotseling zijn meccanodoos had teruggevonden.

Heilige bron. Restanten van een geloof dat hij zelf nooit had beleden. Wat deed hij hier? Die mensen uit de oudheid waren niets meer of minder dan zijn leveranciers; met kennersoog keurde hij de waren die ze afleverden. Meer kon het niet zijn. Hij ging mij toch niet wijsmaken dat hij zich op deze plaats verbonden voelde met mensen die tweeduizend jaar eerder geleefd hadden en dat dit besef hem zoiets als troost gaf, nu hij eerstdaags zelf in de geschiedenis zou verdwijnen. Bovendien: hij had vierenzeventig jaar tijd gehad om zijn fantasie te ontwikkelen; ik kon mij voorstellen dat hij er in de beslotenheid van zijn werkkamer bepaalde voorstellingen op nahield. Maar om helemaal hierheen te reizen en dan stilletjes zonder mij het hotel te verlaten, om als eerste bij de ruïnes te zijn...

De korte wandeling moest hem vermoeid hebben.

Ik sprak hem bestraffend toe, alsof hij een kind was. Dat was niet mijn bedoeling. Hij zei dat ik me niet moest aanstellen.

[pagina 97]
[p. 97]

‘Bovendien nam ik een taxi op de boulevard Marceau,’ zei hij. En als om te laten zien hoezeer hij de baas over zichzelf was, voegde hij eraantoe: ‘Ik heb dus ook nog het hele stadje doorgelopen. Het oude Frankrijk. Weet je dat het er hier vlak na de oorlog net zo uitzag?’

Ik wilde het graag geloven, maar de kennis deed mij niets.

Voor de zekerheid hield ik hem bij de arm toen wij uit de bron omhoogliepen.

Even voor het verlaten van het complex bleven wij staan bij een mozaïek met de afbeelding van een steenbok. ‘Ik ken mooiere,’ zei mijn vader.

‘Waarom zijn we daar dan niet naartoe gegaan?’

‘Het was hier zo bijzonder,’ antwoordde hij. ‘Met die Alpilles op de achtergrond. Het is allemaal zo officieel geworden.’

‘Hebben mensen zoals jij daar niet aan meegewerkt?’

Hij draaide zich naar mij toe. ‘Moet je de boel dan maar laten verrotten?’

 

Op mijn hotelkamer las ik de gids. Ook de Via Aurelia liep langs Glanum. Ik herinnerde mij een andere plaats, een naar de zee lopende tuin. Aan het einde van die tuin, dicht bij de kustlijn, hadden ze een weg niet zozeer uitgespaard als wel ongemoeid gelaten. Een oude stenen weg tussen de met zorg geplante bomen. Via Aurelia. Zou hij die nog eens willen aflopen in de richting van zijn geliefde Toscane, in de hoop dat de dood zich ergens onderweg zacht en troostrijk over hem ontfermde?

[pagina 98]
[p. 98]

Opnieuw begreep ik hoe ver zijn denken en dat van mij uiteenlagen. Al las ik al zijn boeken en artikelen, dan nog zou ik niet tot de kern van zijn voorstellingswereld kunnen doordringen.

Vroeger zou ik daar niet eens aan gedacht hebben.

Wij bleven drie dagen in Saint-Rémy. Ik bracht hem nog een keer met de auto naar Glanum. Samen wandelden wij tussen de brokstukken, zij het de tweede keer niet langer dan tien minuten, omdat hij zijn hoed was vergeten en zijn hoofd niet aan de buitenlucht wilde blootstellen.

Hij ging op een muurtje zitten, keek op zijn horloge, en zei: ‘Over vijf minuten gaan we weg. Ik zit liever nog wat in de tuin.’

‘Zoals je wilt.’

‘Je bent toch niet beledigd dat je me voor tien minuten hier naartoe hebt gereden?’

‘Helemaal niet!’

‘Zo gaat het nu eenmaal.’

Ik schaamde me. Daar was geen aanleiding toe. Waarschijnlijk schaamde ik mij omdat hij het bezoek zo abrupt moest afbreken en ik daar niets aan kon doen.

 

Tijdens zijn eerste reis in vrijheid na de tweede wereldoorlog was hij waarschijnlijk de enige bezoeker in een stadje dat hij, als hij wilde, zelf in kaart kon brengen. Dat hadden anderen inmiddels gedaan. Overal stonden aanduidingen van wat ze hier in betere tijden hadden opgebouwd. Drie nepzuilen op het forum voltooiden het beeld.

[pagina 99]
[p. 99]

‘Wat een wansmaak van die Fransen,’ zei mijn vader, met een misprijzende trek op het gezicht.

‘Ik stelde me voor hoe je hier in je eentje rondliep,’ zei ik, toen ik hem in de auto had geholpen.

‘Ja,’ zei hij. ‘Mijn medemensen hadden in die tijd even genoeg van ruïnes.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken