Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ongenaakbaar (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ongenaakbaar
Afbeelding van OngenaakbaarToon afbeelding van titelpagina van Ongenaakbaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (11.38 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ongenaakbaar

(1981)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 21]
[p. 21]

[III]

Wie weet hoeveel avonden zijn aanvallers op hem gewacht hadden? Toen Philip om zes uur in de namiddag zijn huis verliet, had hij niet het plan daar voor de volgende ochtend terug te keren. De beide voorafgaande nachten was hij evenmin thuis geweest, en de dag daarvoor had hij vanaf twee uur 's middags tot de ochtend erna zijn huis niet verlaten. Het grootste deel van de tijd had hij doorgebracht in het gezelschap van Helen. Zij had voor hem gekookt, ook in zijn eigen huis, terwijl hij achter zijn schrijfmachine zat en werkte. Dat werk lukte niet goed. Toch wist hij precies wat hij wilde schrijven. Misschien had hij zijn ideeën te lang in gedachten herhaald om nu in staat te zijn op nieuwe te komen. Helen liet hem zoveel mogelijk met rust. Wanneer hij haar even niet hoorde, stond hij van zijn bureaustoel op om haar te zoeken.

‘Voor een lege zaal spreekt zelfs de beste acteur alleen tegen zichzelf,’ schreef Philip.

De zin beviel hem uitzonderlijk, zelfs zo goed dat hij zich afvroeg wat er fout aan was. Helen had hem een toneelspeler genoemd. Soms maakte hij ruzie met haar om zijn gebrek aan concentratie te verbloemen.

Zo waren de laatste drie dagen verlopen. Hij had zes bladzijden volgeschreven zonder één verhelderende gedachte. Hij voelde zich kwaad en ellendig, vol twijfel aan zijn vermogen een beeld op te roepen waarvan hij intuïtief wist dat het goed was. Hij had

[pagina 22]
[p. 22]

zin om luidkeels te klagen, zich te bedrinken en het dan opnieuw te proberen. Maar hij hield zich in. Hij was geen beginneling. Op een gegeven ogenblik zou het lijken alsof alles op z'n plaats schoof. Helaas leek het daar deze middag niet op. Hij belde Helen dat hij naar haar toe kwam, hoewel zij hadden afgesproken dat hij zou blijven werken. Maar hij wilde zichzelf kwellen, zoveel schuldgevoel opbouwen vanwege werkverzuim, dat hij straks met een razende vaart alles kon inhalen. Soms hielp dat.

Toen hij bij Helen arriveerde, stond zij zingend in de keuken. Omdat hij zulk uitbundig gedrag niet van haar kende, vroeg hij onmiddellijk wat er gebeurd was.

(Wat er gebeurd is, zei zijn moeder, kun je dat niet aan mij zien. Ben jij vijftien jaar met mij getrouwd en kun je dat niet zien? Hij heeft zijn huiswerk niet gemaakt, hij is met een brutale bek de straat op gegaan, hij heeft klitten gegooid op de visman zijn trui. Die vent is hier bovengekomen en dreigde alles kort en klein te slaan. Maar ik pik het niet meer. Meneer hier gaat naar een kostschool. Ik ben een fatsoenlijke vrouw in een fatsoenlijk huis. En nu stinkt het helemaal naar vis. Zijn vader begon te lachen.)

‘Lach jij maar,’ zei Helen.

‘Ik lach omdat je zingt.’

‘Je lacht omdat ik zo vals zing.’

‘Ik lach omdat ik van je houd.’

‘Ik weet niet of dat om te lachen is,’ zei Helen.

Hij wilde haar vragen wat er aan de hand was. Het vermoeiende proces doorlopen van uitvissen wat een ander je vertellen wil. Maar de schroom en kwetsbaarheid die dat verhinderen. En juist bij haar had hij deze moeizame gesprekken tot vandaag toe niet gekend!

[pagina 23]
[p. 23]

‘Ik dacht dat je vrolijk was,’ zei hij.

‘Ik ben zo blij dat je je even uit je werk hebt kunnen losrukken voor mij.’

‘Wat is dat godverdomme voor onzin?’ riep hij kwaad.

‘Je had thuis moeten blijven,’ zei Helen. ‘Uit bekommernis om mij.’

 

Alsof je onraad kon waarnemen, in snel verspringende vormen, die zelfs op vlees konden lijken.

Ik wil het niet, dacht hij. Ik wil geen moeilijkheden. Maar hij kon dit huis niet spoorslags verlaten, nu het leek alsof zij hem niet zou tegenhouden.

Zij keek toe hoe hij het lamsvlees at dat zij gebraden had.

‘Vind je het lekker?’

‘Heerlijk, heerlijk, overheerlijk!’

‘Wil je onmiddellijk ophouden,’ riep zij. ‘Ik houd niet van die overdrijving.’

Maar hij hield ervan. Deed de dingen vaak overmatig. Schreef kleine verhaaltjes voor haar alleen, waarin hij zijn gevoelens van tederheid en opwinding met elkaar strijd liet leveren, in gestalten waarin zij hem moest herkennen. Hij nam haar mee naar de speelvelden van zijn jeugd. Liet haar kijken in zijn kinderkamer, waar tot dan toe niemand toegang had gekregen. Eenmaal schreef hij voor haar een verhaaltje over zijn verlangens, terwijl hij zich vrijwel gelijktijdig, tijdens het schrijven afrukte. Hij wilde haar het buitensporige laten blijken, om haar te tonen hoe uitzonderlijk zijn liefde voor haar was. Toch hield dit altijd ook zijn speels karakter: zolang ik dit doe, had hij geschreven, jaag ik de vergrijzing uit mijn achtertuin.

Hij kauwde het vlees bedachtzaam, zonder een po-

[pagina 24]
[p. 24]

ging te ondernemen naar de smaak op zoek te gaan.

‘Waarom zeg jij eigenlijk dat je iets lekker vindt als het niet om te vreten is?’

‘Omdat ik steeds de waarheid spreek,’ zei Philip. ‘De waarheid luidt dat dit een smakelijk stuk vlees is.’

‘Iets te lang gebraden, vind je ook niet?’

‘Nee,’ zei hij bijna automatisch. ‘Eerder te kort.’

‘Laat het maar staan. Kom op, ik ruim het weg!’

‘Maar ik vind het heel lekker!’

‘Zeikerd,’ zei Helen. ‘Als je nog bij je vrouw gewoond had, lag het allang in de vuilnisbak.’

Hij wist niets anders te doen dan op te staan. Liep om de tafel heen en kuste haar. Eén moment van onbedachtzaamheid. Er zaten nog stukjes vlees tussen zijn tanden. Was het lekker? Wat kon hem het schelen. Er was iets met haar aan de hand. Zij hield het verborgen tot zij hem via omwegen hulpeloos aan de kant had.

‘Wil je me nu godverdomme zeggen wat er is!’

Zij keek hem verbaasd aan en begon opeens te lachen. Hij nam haar in zijn armen en knuffelde haar.

‘Je was net een koe,’ zei Helen even later. ‘Zoals je dat vlees zat te herkauwen.’

‘Lieveling, ik was niet in de stemming voor de haute cuisine.’

‘Ik moet mij altijd schikken naar jouw stemmingen,’ zei Helen.

‘Laten we geen ruzie maken om een karbonade.’

‘Lamsvlees was het,’ zei ze. ‘Zie je wel dat je je niet eens de moeite hebt gegeven het zelfs maar te proeven!’

 

Zij wilde hem weg hebben en dus wou hij blijven. Hij installeerde zich voor de televisie.

[pagina 25]
[p. 25]

‘En nu dames en heren, de finale!’

Als kind was hij gaan staan, als hij die woorden hoorde, net zolang tot iemand hem weer op zijn plaats trok. Maar dat deed zij niet. En hij zat onderuitgezakt. De herinnering aan het mislukte werk speelde hem parten. Hij had een lichte hoofdpijn. Hij was er trouwens niet aan gewend dat iets hem niet meteen lukte. Grootheid betekent dat iets moeiteloos tot stand gebracht lijkt, schoot door hem heen. Had hij dat zelf bedacht, of had hij het ergens gelezen? Kon hij die twee nu al niet meer uit elkaar houden? IJverig als hij zich voordeed, was hij toch lui van aard. Het liefst rommelde hij de hele dag wat door zijn kamer om dan in een korte uitbarsting een tweetal bladzijden neer te schrijven die hem bevielen. Tobde hij daar nu echt mee? Hij keek naar Helen, die aan tafel zat en een muts haakte. Een muts! Die ging ze straks zeker opzetten als het winter werd. Nu was het trouwens april. En dan naast hem lopen met een muts op. Soms zou hij zich het liefst uit de omgeving van alle vrouwen terugtrekken. Een aardig huis aan zee. Uitkijken over de aanrollende golven. Het strand verkennen en een fles vinden waarin een brief ‘Ik zit hier op een onbewoond eiland. Heb mij teruggetrokken uit de wereld. Kom mij niet opzoeken.’ En daaronder naam, adres en een routebeschrijving.

Daar op de televisie was de finale aan de gang. Als je er goed over nadacht dan begon de finale van je leven op de dag van je geboorte. Vanaf dat moment was je voor ieder die dat wilde zichtbaar en eindig. Op het scherm bewogen zich mensen op een uitsloverige manier. Als hij naar ze keek begreep hij pas hoe ver teruggetrokken hij leefde. Daar hadden zijn ouders hem voor laten studeren! Zijn hoogleraren had-

[pagina 26]
[p. 26]

den die neiging nog bij hem versterkt. Hoe knapper hij werd, hoe kleiner de groep die het nog aardig vond met hem om te gaan. Wat kon het hem schelen. Hij had nooit iets anders verlangd dan een bestaan waarin zo min mogelijk mensen hem konden volgen.

Nu leek dat hem onzin. Hij zou terug willen gaan naar de mensen die plezier hadden om de dwaze capriolen van hun gelijken daar op het scherm, die bereid waren zich uit te kleden voor een ijskast. Die zich uitkleedden terwijl zij hun truttige kleren aanhielden.

Zijn gevoelens waren vals en melig. Achter hem zat Helen. Hij bukte zich, pakte de knot wol en gooide die speels in de richting van het scherm.

 

Toen hij later op de avond haar huis verliet, nadat zijn onnadenkende gebaar de inleiding gevormd had tot een op steeds hoger toon gevoerd gesprek, probeerde hij de situatie waarin hij zichzelf gelaveerd had, te overzien. Waarom had zij uitgerekend deze avond gekozen om hem haar onrust te tonen? Nou ja, deze avond of een andere. Die dingen kwamen op een dag en altijd was er de gedachte dat het toevallig net vandaag niet had moeten gebeuren. Hij ging de laatste weken na. Niets schoot hem te binnen dat wrijvingen had kunnen veroorzaken. Dat was, binnen zijn ervaring, al meer dan voldoende reden om de vlam in de pan te jagen.

Hij werkte. Hij stond onder spanning. Hij had tegen zichzelf gezegd dat zij daar niet onder mocht lijden. Ieder beroep bracht zijn eigen ingewikkelde omstandigheden met zich mee. Wanneer hij werkte werd de buitenwereld kleiner. Hij zat achter zijn bureau en luisterde scherp naar geluiden. Het materiaal waarmee hij moest werken lag ongeordend in zijn hoofd.

[pagina 27]
[p. 27]

Hij stond in het centrum van een wereld die vooralsnog geen vorm had. Dit was zijn kwetsbaarheid. Iedere verstoring bracht hem uit balans. Vaak probeerde hij weg te vluchten uit dat centrum, om zich onopgemerkt ergens aan de rand behaaglijk te koesteren in warmte en rust. Maar bij die poging vergat hij dat hij zichzelf niet kon ontlopen. Zodoende werd hij teruggetrokken naar het middelpunt, waarbinnen hij, in zijn narcisme, op andere momenten maar al te graag verbleef.

Waarom maakte hij het zich niet gemakkelijker, met zijn verbale talent? Op vele manieren kon hij schitteren, zonder zich uitzinnig te hoeven inspannen. Maar hij werkte aan een ingewikkelde structuur, waarin vele gebeurtenissen een plaats moesten krijgen. Hij zocht naar een bevrediging die niet om de hoek van de deur lag, maar elders, zelf moest hij uitvinden waar. Die speurtocht boeide hem, maar simultaan vonden de gewone gebeurtenissen van zijn leven plaats. Lichamelijke behoeften, gecombineerd met het ingewikkelde samenstel van spanningen in zijn geest, deden zijn hartstocht oplaaien en versterkten zijn razernij. Tussen de andere bewoners van zijn fantasie leefde een kind dat overal om aandacht schreeuwde. Dat de leukste in gezelschap wilde zijn. Dat om zich heen trapte wanneer het even niet met zorgzaamheid werd omgeven.

Volgens normale maatstaven was hij verwend. Maar wanneer iemand hem vroeg daar eens over na te denken, vond hij moeiteloos een vluchtweg naar het gebied waar hij koning keizer admiraal over zichzelf was.

 

‘Ben je alleen?’ had hij gevraagd op het feestje waar hij alleen was gekomen.

[pagina 28]
[p. 28]

‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg zij.

‘Zet je mensen altijd meteen op hun nummer?’

‘Ik vind je vraag opdringerig.’

‘Neem mij niet kwalijk. Dan hebben wij niets meer te bespreken.’

‘Jij bent toch die schrijver Greveling?’

‘Ach, weet je dat?’ had hij gevleid geïnformeerd.

‘Ik heb nog nooit iets van je gelezen.’

 

Ergens op dezelfde avond kwamen zij elkaar weer tegen in de gang, bij de wc.

‘Is hij bezet?’ vroeg zij.

‘Hoe kan ik dat weten.’

‘Je staat toch te wachten tot hij vrij is?’

‘Ik durf niet aan de deur te trekken.’

‘Het slot staat niet op rood!’

‘Stel je eens voor dat er toch iemand op zit.’

‘Misschien wel iemand die alleen is,’ zei Helen.

 

Hij nam het zichzelf kwalijk dat hij naar haar toegetrokken werd. Onopvallend hield hij haar in het oog. In de menigte kwam hij soms even dicht bij haar. De gastheer vertelde hem hoe zij heette. Toen er nog maar weinig gasten over waren ging hij naar haar toe en zei dat hij haar eerdaags wilde bellen.

‘Wat wil je me vertellen?’ vroeg ze. ‘Kan dat hier niet?’

‘Misschien wel,’ zei hij. ‘Ik ben er niet zeker van.’

‘Waarom liep je de hele avond naar me te kijken?’

‘Ik ben me van niets bewust.’

Zij begon te lachen.

‘Kom nou meneer Greveling. Je denkt toch toevallig niet dat ik gek ben!’

‘Dat heb ik geen moment gedacht.’

[pagina 29]
[p. 29]

‘Goed,’ zei ze. ‘Als we nu samen nog iets drinken zal ik je daarna misschien mijn telefoonnummer geven.’

De laatste zin maakte dat hij zijn uitsloverige hang naar originaliteit in haar bijzijn verloor. Eigenlijk vond hij dat iemand zoiets clichématigs niet mocht zeggen. Maar dat interesseerde hem niet werkelijk bij haar.

Toevallig verkeerde zij in een positie die nauwelijks van de zijne verschilde. Teruggetrokken op zichzelf na een beëindigde verhouding. Een beetje bang om in het openbaar te treden. Bedacht op het feit dat mensen van haar positie gebruik zouden willen maken om haar een plaats te geven binnen hun eigen mislukking.

‘Philip,’ zei ze een paar dagen later. ‘Zou je als je er moeite voor wilt doen, niet alles wat door toeval kapot is gegaan kunnen herstellen?’

‘Alles?’

‘De dingen die belangrijk zijn.’

‘Ik denk dat het nog veel belangrijker is dat je de dingen die toevallig niet meer heel zijn, met rust laat.’

‘Weet je wat me ergerde,’ vroeg zij. ‘Dat ik iemand met wie ik geleefd heb binnen de kortst mogelijke tijd voor een ander inruil. Dat ik niet kan zeggen: ik heb iets geleerd, voldoende om een tijd alleen te leven. Als ik over die eindeloze opeenvolging van dingen denk, het ene dat plaats maakt voor het andere. God Philip!’ riep ze uit. ‘Als ik naar je gezicht kijk is het net of je gelooft dat het me echt wat kan schelen.’

 

‘Je moet goed naar me luisteren,’ zei ze, nog steeds in zijn geheugen. ‘Ik wil dat je goed naar me luistert. Ik krijg er steeds meer moeite mee dat niemand ooit wil luisteren. Als ik verstandig ben kan het me niets meer

[pagina 30]
[p. 30]

schelen en luister ik alleen naar mezelf. Ik denk dat jij dat wel een beetje onzin vindt, hè Philip. Jij denkt dat gezeur van vrouwen komt me zo langzamerhand de strot uit. Ik maak me er wel eens kwaad over dat ik in een tussenstadium leef Op de grens tussen twee tijdperken. Of zou de macht die vrouwen nastreven iets voorbijgaands zijn en vallen we straks tevreden terug in de positie die we zo fanatiek bezig waren te verlaten? Ik denk niet dat we bereiken wat we hebben nagestreefd. De uitkomst van plannen verschilt van de opzet. Ik ben bij mijn vriend weggegaan omdat hij me steeds meer in een keurslijf perste. En dat terwijl ik mijn moeders korset nog rechtop in de badkamer heb zien staan. Ik heb altijd achter mijn mislukkingen aangerend. Ik ging bij mijn ouders weg toen ik nog voor onderwijzeres studeerde. Ik wou na een maand weer terug, maar dat kon ik vooral aan mezelf niet verkopen. Ik verliet de school als vaste kracht toen ik me erop betrapte dat ik steeds minder aandacht opbracht voor kinderen, die toch niet van mezelf waren. Thuis hield ik mij aan een strenge discipline, omdat ik mijn vriend steeds moest aansporen te studeren. Ik voelde me een marionet die er elke dag een touwtje bij kreeg. En wat deed ik toen ik eindelijk weg durfde te gaan? Ik ontmoette jou. En ik moet je eerlijk zeggen dat je weinig inspirerend op mij overkwam, Philip Greveling. Met die lulvraag of ik alleen was. Maar nog geen vijf minuten later voelde ik me zo gevleid door deze speciale aandacht, dat ik bijna niet kon wachten tot ik je opnieuw kon spreken. Daarom ging ik achter je aan naar de gang. Als je me de wc had ingeduwd had ik me niet verzet. Zo mallotig voelde ik me die avond.’

‘Ik kan niet veel anders doen dan proberen mijn

[pagina 31]
[p. 31]

eerste fouten nog een beetje goed te maken,’ zei hij glimlachend.

Naar zijn mening was hij daar nog steeds mee bezig, met een gretigheid die geen hiaten kende. En omdat hij die wilde vasthouden en zijn eigen kaartenhuis al voelde wankelen, wilde hij nu niet van haar weggaan, al besefte hij de kracht achter dit verzoek. Daarom bewees hij haar de onmogelijkheid ervan. Radeloos beende hij door de kamer, met geen andere bondgenoot dan zijn tekortschietende logica. Hij stelde zich ook aan. Niets liet hij achterwege om haar van besluit te doen veranderen.

‘Ik ga gewoon niet weg,’ zei hij. ‘Het is beter dat ik het je ronduit zeg.’

‘Alsjeblieft Philip, geen scène!’

‘Dit wordt de beste scène die ik ooit gemaakt heb!’

Zij trok haar schoenen aan.

‘Als het je zoveel moeite kost dan zal ik zelf wel gaan.’

 

‘Luister Philip,’ zei ze even later. ‘Ik ben gewoon een beetje moe. Je mag aan zoiets geen conclusies verbinden. Ik weet best hoeveel je om me geeft. Maar ik kan toch een terugslag hebben? Het komt misschien een beetje te snel op me af.’

‘Wat dan?’ wilde hij weten.

‘Dat kan ik juist niet zeggen.’

‘Als je het niet kunt verwoorden blijft het niet meer dan een gevoel.’

‘Je hebt hoop ik toch niets tegen gevoel?’

‘Wat komt er op je af?’ vroeg hij. ‘Je kunt toch wel een deel omschrijven van de dingen die op je afkomen?’

Zij haalde haar schouders op.

[pagina 32]
[p. 32]

‘De hele wereld geloof ik.’

Hij begon te lachen.

‘Als de hele wereld op mij afkwam werd ik niet moe maar wel bang!’

‘Ik ben ook bang.’

‘Je hoeft niet bang te zijn waar ik bij ben.’

‘Wat is dat voor onzin!’

Hij voelde zich beledigd. Een mengeling van gekwetste trots en bezorgdheid om haar.

Zij stak haar hand uit en legde die op zijn knie.

‘Zullen we er nu mee ophouden?’ zei ze. ‘We kunnen er toch niets aan veranderen.’

‘Dat is juist wat me tegenstaat.’

‘Je hoeft het niet zo zwaar te zien.’

‘Je maakt me ongerust.’

‘Zo opeens?’

‘Wat bedoel je?’

‘Dat je opeens ongerust bent.’

‘Maar ik ben echt ongerust!’

‘Omdat je jezelf vijf minuten vrij geeft,’ zei ze. ‘Vijf minuten voor je ongerustheid.

 

Naar huis rijdend had hij zin om risico's te nemen. Toen zijn banden door een bocht gierden, minderde hij snelheid en probeerde het stuur niet zo krampachtig te omknellen.

Hij zou die nacht alleen zijn met zijn stormloop op het onbegrip dat hem kwelde. Het vooruitzicht dat hij geen contact met haar kon maken, stuwde een mengeling van woede en wanhoop in hem omhoog.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken