Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ongenaakbaar (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ongenaakbaar
Afbeelding van OngenaakbaarToon afbeelding van titelpagina van Ongenaakbaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (11.38 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ongenaakbaar

(1981)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

[XI]

De instituutskantine lag er proper bij. De beheerder sloot zijn kassa af en maakte aanstalten naar huis te gaan. In een der hoeken stonden twee studenten op gedempte toon te praten. Verder was het stil als bij een schriftelijk tentamen.

De veranderde opstelling van de bar maakte een beter geoliede uitdeling mogelijk van koffie en thee. De smaak zou nog wel niet veranderd zijn. Het laffe drab vormde een even sterke aanslag op de intimiteit als de grote aantallen studenten die hier niets meer konden leren dan een vak.

Waarom stond hij hier? Hij had zijn weg over de gracht kunnen vervolgen, zoals de jaren daarvoor. Wat bracht hem terug naar de plaats waar hij zoveel verschillende emoties had doorgemaakt en waar hij kind aan huis was tot aan de dag waarop hij zijn diploma kreeg en er daarna nooit meer terugkwam.

Hij draaide zich om en liep naar de lift. Op de derde verdieping bevond zich de bibliotheek, waar hij wacht had gezeten en zich voorbereidde op tentamens. Waar hij de avond over de stad zag vallen en zich ongelukkig voelde wanneer de lichten werden ontstoken. Omdat hij zich dan geïsoleerd wist van de gezelligheid in de stad. Hoe vaak niet was het hem overkomen dat hij hals over kop zijn tas inpakte en ervoor zorgde dat hij zo snel mogelijk gezelschap vond?

Hij wist precies waarom hij hierheen was gegaan en

[pagina 72]
[p. 72]

zijn verleden in zich opnam, in het volledige besef dat hij een vreemde was geworden. Van vervreemding had hij trouwens nooit last gehad. Zijn jaargenoten waren uitgezwermd, stonden in verre uithoeken de Franse revolutie uit te leggen aan kinderen wier ouders nog nauwelijks waren bekomen van de seksuele.

Misschien zouden zij nu schrikken in de grote stad, die zij op hun achttiende zo hoopvol hadden betreden.

De gedachte maakte hem somber.

Hij draalde nog even, in de stille hoop dat een der hoogleraren de gang door kwam lopen en hem zou herkennen. Hij wilde tegen iemand praten, zoals zo vaak de laatste dagen. Hij keek om zich heen en trachtte uit alle macht iets vrolijks te verzinnen. Hij zag zich door deze kale grachtengangen lopen met zijn jaargenoten; de meisjes die in het begin allemaal een vriend in de provincie hadden en nu waarschijnlijk ook weer. Ze waren hem onverschillig geweest, maar toen ze eenmaal een aantal jaren samen gestudeerd hadden raakte hij op de meesten gesteld. Bijna allen waren zij keurig getrouwd, net op tijd weggerukt uit de naar drank walmende moloch waarin zij zich met opgeheven kin hadden begeven.

Dat soort meisjes bestond niet meer, naar hij wilde aannemen. En niemand had er aan gedacht er een te conserveren en in een vitrine te zetten, in een poging de traditie niet voetstoots verloren te laten gaan.

Hij herinnerde zich zijn verlangen; nachtenlange gesprekken over het Leven en het Al (Geen Bal begrijp ik van het Al) zonder dat er één kledingstuk werd geofferd aan de gezamenlijk ontwikkelde fantasie. Zo degelijk allemaal. Het gaf een troosteloos gevoel dat dit alles voorbij was, ondanks het feit dat die truttigheid lang genoeg had bestaan. Het lag aan zijn

[pagina 73]
[p. 73]

stemming. Hij moest zich over zijn teleurstelling heenwerken. Niet Vlasman had hem daarvan bewust gemaakt, hij had er alleen voor gezorgd dat hij niet meer terug kon. De vertrouwde wereld bestond niet meer. Daarin was hij opgegroeid, aan weerszijden ondersteund door zijn ouders. Hij had er rondgezwommen, zich een fantasiewereld geschapen, waarin hij het middelpunt was van een feestelijke toekomst. Hij was afgestudeerd en automatisch in een baan gerold. Hij had zijn eerste boek gepubliceerd en degenen die het prezen benijdden hem erom dat hij vierentwintig was en nog kon ondernemen wat hij zich voornam. Hij had steeds geleefd in de illusie dat hij altijd kon terugkeren naar de plaatsen waar hij zich had overgegeven aan de plichten die vertrouwde docenten hem oplegden. Hij had nooit de avonturier hoeven uithangen. Alles ging bijna vanzelf.

Soms lichtelijk geamuseerd, dan weer niet al te zeer geërgerd, had hij moeten toezien hoe de oude waarden werden ontmaskerd en verdreven. Dat debatten soms uitliepen in ordeverstoringen had hij aanvaard, uit gebrek aan belangstelling voor alles dat verder reikte dan zijn eigen onderzoek. Zolang ze hem met rust lieten en hij kon afstuderen, liet hij het uiterlijk vertoon graag over aan degenen die de nieuwe eisen probeerden door te drukken.

Het gekke was dat ook de Vlasman die hier een paar jaar na hem was gaan studeren, tot een wereld behoorde die zichzelf had overleefd. Op deze plaats hadden zij beiden niets meer te zoeken. Hij was binnengelopen in de vage en onuitgesproken verwachting dat hij een teken zou krijgen waaruit zijn vergissing zou blijken. Een plechtige optocht van mannen in toga. Een zenuwachtige familie, wachtend tot de

[pagina 74]
[p. 74]

oudste zoon naar buiten kwam met zijn bul. Oude, strenge mannen die te lang hoogleraar waren en geen onderscheid meer wisten te maken tussen kennis en een slecht humeur. Een groep kaalgeschoren foeten, een kamer ingeramd door een in blauw pak met afgezakte das geklede ouderejaars. Bierglazen die door de lucht vlogen en braken tegen spiegels.

Ondanks alles verlangde hij het onmogelijke: de geruststelling dat Vlasman niet bestond en niet meer dan een schim was, opgeroepen door een kwade droom.

 

Toen hij thuiskwam lag er een brief van Van Roon. Het was een uitvoerige brief, waarin de journalist hem schreef hoezeer hij geschokt was door het gebeurde. ‘Ik heb mijn artikel doorgelezen,’ schreef hij, ‘naarstig op zoek naar een onduidelijke passage, die jou een aanleiding had kunnen geven tot een verkeerde interpretatie in je, naar mijn mening geestige en rake persiflage. Maar ik heb er geen gevonden. Hoewel ik mij ervan bewust ben dat mijn stijl suggestief is, en wel zodanig dat sommige mensen mijn stukken om die reden afwijzen, kan ik je toch verzekeren dat ik de waarheid, zoals ik die zie, zo getrouw mogelijk heb weergegeven. Dat Vlasman politieke contacten onderhoudt, onder meer in het buitenland, staat zo vast als een huis. De laatste dagen ben ik opnieuw achter hem aangegaan. Maar hij heeft zich niet laten zien. Bijgevoegd vind je een aantal biografische gegevens over hem, die ik niet in mijn artikel heb kunnen verwerken. Misschien heb je er iets aan. Al vind je het alleen maar aardig (en misschien bevestigend!) om ze te lezen. Ik laat ze graag aan jou over, al bewaar ik een kopie. Ten slotte zijn we nu allebei met hem verbon-

[pagina 75]
[p. 75]

den, met alle mogelijke consequenties van dien.’

Hij keek de gegevens in en dacht: dit is niet waar. Het is allemaal zo kleinschalig. Een jongen uit het zuiden op een jongensschool. Het schoolblad, moeilijkheden met de rector. Alsof ik het zelf ben.

Maar hij was een ander. En hij liet zich meeslepen door de gevolgen van een minieme gebeurtenis. Hij had een stomp in zijn maag gehad; ze hadden hem bedreigd. En wat dan nog? Uit hoeveel procent grootspraak bestonden de Vlasmans? Over twee dagen kreeg hij een nieuwe bril. Moderner dan de vorige. Hij moest lachen.

Van Roon was een bedenker van verhalen. Net als hijzelf Hij ging een roman schrijven en die roman ging over een geflipte student. Die student heette Vlasman en in een dronken en dolle bui gooide hij een steen naar iemand die hem beledigd had. Dat was het gegeven, en verder moest hij alles invullen. Hij moest Vlasman tot leven brengen, hem uniek maken, zijn tragiek naar voren halen, hem voorstellen als exempel.

Moest hij dat?

De opgewekte stemming verdween weer even snel als hij gekomen was. Misschien was Vlasman niet belangrijk. En zonder twijfel zou hij die lichamelijke afstraffing spoedig vergeten zijn. In ieder geval zou die hem niets meer doen. Maar er was meer. En dat kon hij niet onder woorden brengen. Dat meerdere heette om te beginnen onrust. Het veroorzaakte onlustgevoelens en woede.

Vlasman had zijn evenwicht verstoord, dat toch al wankel was. Nu zat hij op een dol geworden wip in een speeltuin. Hij moest zich vastklemmen, anders schokte hij er af. Het was goed dat Van Roon hem die

[pagina 76]
[p. 76]

gegevens had gestuurd. Maar toen hij ze nogmaals doornam gleden de papieren uit zijn handen, zo moe was hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken