Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ongenaakbaar (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ongenaakbaar
Afbeelding van OngenaakbaarToon afbeelding van titelpagina van Ongenaakbaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (11.38 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ongenaakbaar

(1981)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

II

[pagina 137]
[p. 137]

[XXIII]

Hij keek naar Van Roon, die tegenover hem zat, en merkte voor het eerst op dat hij dik was, een pafferige man met een vriendelijk gezicht, die het bestek hanteerde zoals een arts het scalpel.

Zij hadden afgesproken buiten de stad te gaan eten. Van Roon had hem opgehaald, hem door het aflopende spitsuur geloodst, terwijl hij op ontspannen toon de genoegens van het restaurant bij de Amstel aan een voorbeschouwing onderwierp.

Toen zij daar waren aangekomen, keek hij een tijdje naar de stroming in het water, terwijl Van Roon de auto parkeerde. Daarbij dacht hij, zoals zo vaak, aan Helen. Hoe langer hij zelf van huis was hoe beter hij de gedachte verdroeg dat zij daar aan de overkant van de oceaan bezig was ontdekkingen te doen waarmee zij zich zou amuseren; zonder hem, dat stond vast. Aan dit uitgangspunt viel niet te tornen. De onverbiddelijkheid ervan bracht hem op sommige momenten zelfs tot rust.

‘En hoe voel je je de laatste tijd?’ wilde Van Roon weten.

‘Uitstekend. Uitstekend.’

‘Een beetje tot rust gekomen? Ik kan je nog wel iets meer over die Vlasman vertellen. Daar heb je nu geen zin in.’

Hij glimlachte naar de journalist. De zorgvuldig gedecoreerde sjiek van de plaats waar zij zich nu be-

[pagina 138]
[p. 138]

vonden was het absolute anti-Vlasman.

‘Op hun heel eigen manier blijven die jongens altijd aan het wroeten,’ zei Van Roon. ‘Ik kom gewoon niet van ze los!’

Hij lachte, diep uit zijn keel.

Maar Philip had geen zin om over Vlasman na te denken. Toch had hij het vermoeden dat Van Roon daar op aanstuurde. Waarom had hij hem mee uit eten gevraagd? ‘Om na die vervelende opwinding iets gezelligs te doen. Wat mij betreft een ereschuld.’

Hij keek in het roze, dooraderde gezicht en wist niet wat hij ervan moest denken. Het was al te gemakkelijk iemand te beoordelen op een stuk dat hij geschreven had. Toch zou het hem woedend maken wanneer dat in zijn geval op dezelfde manier werd gesteld.

‘Ben je nog met Vlasman bezig?’ vroeg hij met tegenzin.

Van Roon knikte onnadrukkelijk.

‘Mag ik je eerst iets vragen?’ zei hij. ‘Wat ga jij verder doen? Wat betreft je medewerking aan Wereldvisie. Je weet dat wij achter je staan. Bij ons kun je publiceren wat je wilt.’

‘Ik heb er nog niet over nagedacht,’ antwoordde hij, niet naar waarheid.

Van Roon boog zich voorover, zo ver dat zijn das bijna in zijn bord hing, waar de restanten van een sausje een bruin-grijze glans veroorzaakten.

‘Zou je nog iets tegen Vlasman kunnen schrijven?’ vroeg hij. ‘Of wil je de zaak laten rusten? Weet je zeker dat je dat wilt, wanneer je de beslissing neemt hem met rust te laten. Of is het uit angst? Dat zou ik willen weten. Als je het niet aanmatigend van mij vindt. Kan iemand als jij het zich veroorloven die

[pagina 139]
[p. 139]

Vlasman te laten schieten?’

‘Ik wil me niet meer direct met hem bemoeien.’

‘Ik ga verder met Vlasman,’ zei Van Roon. ‘Ik laat hem nog niet los. Ik wil weten wat hij voorstelt. Ik heb een paar verhalen over hem gehoord. Misschien onbenullige voorvallen. Maar toch dingen waaraan jij en ik niet zouden beginnen. Ik wil weten of hij echt gevaarlijk is.’

‘Ik heb er geen idee van,’ zei Philip met tegenzin.

‘Je wilt toch niet zeggen dat het je niets meer kan schelen?’

‘Ik wil Vlasman niet opnieuw aanvallen,’ zei hij.

‘Toch niet omdat je bang bent?! Je laat je toch niet door dat schorem inpakken! Je laat je niet zo maar bedreigen!’

‘Dat is het niet.’

‘Wat dan?’

‘Ik weet het niet,’ zei hij langzaam. ‘Het staat me tegen over Vlasman na te denken. Soms overvalt me de gedachte dat er niets meer aan hem toegevoegd hoeft te worden. Dat ik het allemaal wel weet. Het kostte me moeite om afstand te nemen. Nu gaat dat vanzelf.’

‘Bij mij gaat het er niet helemaal om wat ik zelf wil,’ zei Van Roon. ‘De redactie ziet me aankomen. Ik had het leuk gevonden als je bij mijn tweede artikel een commentaar schreef. Over je bevindingen. Een verhaal is ook goed. Over een man die in elkaar geslagen wordt. Dat zouden we uitgebreid kunnen adverteren en groot brengen.’

‘Heb je me daarom uitgenodigd?’

Van Roon stak zijn arm uit en legde zijn hand over de tafel heen op Philips schouder.

‘Zo mag je dat niet zien,’ zei hij. ‘Ik vind het prettig

[pagina 140]
[p. 140]

om met je te eten. Natuurlijk wel op kosten van Wereldvisie. Maar persoonlijk zal ik er geen bezwaar tegen hebben als je niet meedoet. Dat is van ondergeschikt belang, voor mij. Ze hadden je wel veel willen betalen. Maar als ik je zo zie zitten denk ik dat dit je afscheidsdiner van ons blad is.’

 

Zwijgend zaten zij naast elkaar in de auto.

‘Toen ik pas met dit vak begon heb ik eens een halve nacht op wacht gelegen in een bos,’ zei Van Roon opeens. ‘Gek dat ik daar nu aan denk. Ik was zoveel jonger. Eind jaren vijftig. Om iets op het spoor te komen. Ik weet niet eens meer wat. Nou ja, ik weet het nog precies, maar het is te onbelangrijk geworden om het zelfs maar te vermelden. En daar lag ik. Eerst voelde ik me gespannen. Als ik een takje hoorde kraken en wanneer een windvlaag door de bomen ging, raakte ik bijna versteend. Toen het licht werd - er was niets gebeurd - vroeg ik mij af wat ik aan het doen was. Ik lag een hele tijd op mijn buik. Overal mieren. God wat een leven in zo'n bos. Dat houd je niet voor mogelijk. Maar daar kon ik moeilijk een artikel over schrijven. Ik moest daar op iets wachten en toen er niets gebeurde vroeg ik mij af: waarom doe je dat? Er was geen antwoord. Ik heb daarna tegen mijzelf gezegd: in het vervolg moet je de dingen nog alleen maar dóen. De rechtvaardiging komt later. Begrijp je me?’

‘Ja,’ zei hij.

Hij dacht plotseling aan zijn vader. Die in de oorlog wacht had moeten lopen, opdat zijn verkleumde landgenoten niet de spoorbielzen verdonkeremaanden die zij nodig hadden voor verwarming. Zonder draaglijke temperatuur was de mens twee keer zo hulpeloos.

[pagina 141]
[p. 141]

Daar liep zijn vader. Het was vroeg in het jaar, winter nog. De handen diep in de zakken en alleen. Een lichamelijk niet moedig mens, die geen timmerman met een zaag zou weten te stuiten. En die daarom zijn lichamelijke tekortkomingen zou moeten bekopen met de kogel. Terwijl zijn vrouw thuis wachtte, met Philip in haar armen. Hoeveel verschil was er tussen zijn vader en Van Roon? Het verschil tussen deelnemer en de man die waarneemt?

Bestond er zoiets als een keuze in het leven? Hij had altijd gedacht dat het zo was. Maar hij twijfelde eraan.

De gedachte aan zijn vader liet zich niet verdringen. Inleven betekende misschien een geheim op het spoor komen. De verduisterde stad die zo dichtbij was. Het spoorwegemplacement met zijn vele kilometers rails. De mensen die het verkeer wilden ontwrichten als verzetsdaad en de desperado's. Hoe bang was zijn vader geweest? Wat ging er door hem heen? Had hij af en toe gehuild, als hij aan zijn zoontje dacht?

‘Ik kan me wel voorstellen dat je ermee ophoudt,’ zei Van Roon opeens. ‘Maar denk je dat het zin heeft te doen alsof je werkelijk los bent van Vlasman?’

Zij besloten nog iets te gaan drinken in de binnenstad. Het was niet dat hij ernaar verlangde nog langer in het gezelschap van de journalist te blijven, maar hij liet het over zich komen, hij had geen zin de avond te regelen, hij had het tot nu toe plezierig gehad. Tegelijk wist hij dat hij anders tegen dit uitstapje had aangekeken wanneer hij Helen thuis had geweten; ongeduldiger waarschijnlijk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken