Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Ongenaakbaar (1981)

Informatie terzijde

Titelpagina van Ongenaakbaar
Afbeelding van OngenaakbaarToon afbeelding van titelpagina van Ongenaakbaar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.99 MB)

Scans (11.38 MB)

ebook (3.00 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Ongenaakbaar

(1981)–Rudolf Geel–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 124]
[p. 124]

[XXII]

Nadat Helen hem had meegedeeld dat zij op korte termijn naar Washington vertrok om haar zuster te bezoeken, trok er een rood waas voor zijn ogen. In blinde woede had hij zin een vaas op te nemen en die door het raam te gooien. Of een ander machteloos gebaar. Het kon hem niet schelen hoezeer hij zich daarmee Het kennen. Besefte zelfs vaag dat hij niets anders wilde.

Hij slikte en zweeg.

Helen wist nog niet hoe lang ze wilde blijven. Als ze haar zuster nu niet opzocht, deed ze het nooit meer. Ongetwijfeld was zij zich ervan bewust hoe banaal die woorden klonken. Ze wilde weg uit zijn buurt; en hij kon haar niet tegenhouden. En omdat het hem vanaf dat moment niets kon schelen (hoewel hij inwendig huilde) maakte hij scènes en beschuldigde haar van trouweloosheid, hoewel zij hem nooit enige trouw had toegezegd.

Hij eiste van haar dat zij bleef, dat zij die zuster, over wie zij nooit bijzonder liefdevol verteld had, uit haar hoofd zette. Wie hem verliet hoefde niet meer terug te komen. Om zijn woorden kracht bij te zetten, sleepte hij Vlasman erbij, de uitzonderlijke spanningen waaraan hij ten prooi was. Bloemrijk zette hij uiteen hoe snel hij ging verworden tot een wrak.

‘Maar je begrijpt zeker wel dat ik jou daarvan mee laat genieten. Ik zal je zo'n godvergeten schuldgevoel aanpraten dat je je de rest van je leven ongelukkig

[pagina 125]
[p. 125]

voelt. En als ik dan godverdomme weer gezond ben, dan kom ik voor het raam van je sanatorium staan en lachje blatend uit!’

‘Je doet maar,’ antwoordde Helen rustig.

 

Een paar dagen voor haar vertrek konden ze rustig praten. Zij was eerst bij hem komen zitten en ze waren met elkaar naar bed gegaan. Even was het vrede. (Lampions schommelden zacht aan draadjes. Op de achtergrond het zacht gejuich van de bevrijding.)

‘Ik zal je zeker missen,’ zei hij, met de ring spelend die zij om haar middenvinger droeg. ‘Misschien niet zo lang. Tien jaar of zo. Daarna gaat het langzaam over.’

‘Binnen tien jaar ben ik vast wel terug.’

‘Dat is nog een klein beetje hoopvol,’ zei hij. ‘Binnen tien jaar. Dan ben ik nog geen vijftig. Dan loop ik misschien nog zonder stok.’

‘Je moet bij het theater.’

‘O ja,’ antwoordde hij. ‘Als decorstuk. Een oude knoestige boom in het bos. Honden plassen tegen mijn bast. Een jongeman kerft een hart in mijn onderbuik. Ik zal daar aan de grond genageld staan en aan je denken.’

‘Ik zwaai naar je. Ik kom overal naar je kijken.’

Hij trok haar tegen zich aan.

‘Het is een vals kreng die zuster van je,’ zei hij, op bezwerende toon. ‘Ik heb besloten dat ik met je mee zal gaan om haar onschadelijk te maken.’

 

Later op de avond kregen ze weer ruzie. Hij wilde nog een keer met haar naar bed, maar ze zei dat ze moe was. Die vermoeidheid stond hem tegen. Hij had helemaal niet zoveel zin om per se nog een keer

[pagina 126]
[p. 126]

met haar te neuken. Maar haar weigering maakte hem razend. Hij wilde haar aan zich onderwerpen. De ouderwetse patriarch uithangen, om haar des te beter te kunnen beschermen (en daarin zichzelf).

‘Kunnen we er niet eens over ophouden?’ vroeg ze. ‘Misschien kom ik na een maand wel terug. Het is niet nodig dat je je zo uitslooft.’

‘Ik wil de hele nacht door met je naaien. Als we het de eerstkomende dagen veertig keer per dag doen, dan heb ik tenminste een paar herinneringen om op te teren.’

‘Die zul je dan wel nodig hebben ook,’ zei Helen. ‘Want de rest zal wel versleten zijn.’

 

‘Het is goed voor me dat ik een tijdje wegga,’ zei ze, nadat hij haar er toch van had weten te overtuigen dat het niet verantwoord was hem zonder een tweede orgasme de nacht in te laten gaan. ‘En al zou het mij m'n hoofd kosten, ik ga. Ik vind het niet leuk om je achter te laten. Maar ik kan nu niet meer blijven. Wanneer ik hier blijf loopt het verkeerd met ons af.’

‘Wat denk je godverdomme als je weggaat?!’

‘Ik wil onder jouw invloed vandaan,’ antwoordde Helen. ‘In ieder geval nu het nog kan. Ik denk dat ik je beter kan pareren als ik terugkom. En ik weet heel goed waarom je me niet wilt laten gaan. Dat komt omdat je niet tot compromissen in staat bent. Je bent een absolutist. Dat vond ik in het begin heel leuk. Omdat je zorgzaam bent en teder. Je gedroeg je alsof ik de enige was die voor je telde. En toen zag ik dat het ook zo was. Jij trekt degenen van wie je houdt in je invloedssfeer en laat ze niet meer los. Maar ik wil me niet laten verstikken. Ik ben bang dat je van mij een verlengstuk van jezelf wilt maken. Iemand die

[pagina 127]
[p. 127]

precies zo reageert als jij bedacht hebt. Ik hoop voor jou dat het nooit lukt.’

Hij zweeg; hij vreesde dat een antwoord scherp en fluitend uit zijn strot zou komen.

‘Heb ik niet een beetje gelijk?’

‘Je vindt toch dat je helemaal gelijk hebt,’ zei hij schor.

Zij stond op en liep naar de karaf waarin hij zoëven voorzichtig en liefdevol een fles Médoc met veel depot had uitgeschonken.

‘De manier waarop je reageerde op die overval was tekenend,’ vervolgde Helen haar requisitoir. ‘In het begin dacht ik dat je er echt van in de war was. Maar nu heb ik het idee dat je het speelde. Je vindt het heerlijk om in het middelpunt te staan. Je steekt je nek met opzet uit, om zo hard mogelijk te kunnen klagen als mensen erop slaan.’

‘Wat ken je me slecht,’ antwoordde hij.

Voor hemzelf klonk het niet overtuigend.

‘Je bent een verwend kind,’ zei Helen. ‘Een lief, aanhankelijk en veel te verwend kind. Je hebt me om je vinger gewonden, maar daarna kon ik niet meer los. Je bent aardig zolang je macht over mensen kunt uitoefenen. Eigenlijk is het niet slecht voor je wat Vlasman gedaan heeft. Nu weet je tenminste wat die macht betekent.’

Hij beet op zijn lippen.

‘Ik dacht even dat je naar je zuster wilde,’ zei hij. ‘Maar wat jij doet is mij naar de verdommenis wensen.’

‘Wat ben je zielig,’ antwoordde ze. ‘Wat word je toch verschrikkelijk tekort gedaan.’

‘Dan zijn we uitgepraat.’

‘Als we zijn uitgepraat kunnen we ons net zo goed

[pagina 128]
[p. 128]

aankleden,’ meende Helen.

‘Je denkt toch niet dat ik er nu nog zin in heb!’

‘Stel je niet aan,’ zei ze. ‘Was jij die jongen die het over veertig keer had?’

Wat is er met mij, dacht hij. Heb ik je te vroeg ontmoet, toen ik bijna hebzuchtig naar de schrammen keek die Alice mij bezorgd had?

Een nieuwe verbintenis was toen het laatste wat hij wilde. Zo was hij met haar omgegaan: onbevangen, kome wat er komen mag. Nu begreep hij maar al te goed dat deze fase voorbij was gegaan. De lichtvoetigheid van het karakterloze kon hij niet lang meer verdragen.

 

Zij kwam voor hem op de grond zitten en legde een hand op zijn knie. Meestal vormde dit gebaar de inleiding tot liefdesspel. Misschien dat hij daar nu beter niet over kon beginnen. Deze verandering, die zoveel pijn deed. En zijn onvermogen om haar uit te leggen waarom hij de dingen deed die haar op de vlucht deden slaan. De tegenstrijdigheid in haar woorden maakte het onmogelijk zijn gedachten op één punt te richten. Of kwam voor haar alles toch weer samen bij de dwangmatige angst voor zijn invloed? Zijn schaduw viel over haar heen. Met één beweging zou hij die willen uitwissen om haar te laten voelen hoe warm zijn lichaam was. Die warmte zou zij op een dag ontberen. Als het dan maar niet te laat was! Hij voelde de wanhoop naar zijn keel kruipen. Bij wie ging zij beschutting zoeken wanneer zij zich ontheemd voelde in Washington?

‘Ik zal je iets zeggen,’ zei hij. ‘Ik verdraag het niet wanneer de dingen onder mijn handen vandaan glippen. Zoals nu. Ik weet dat ik er niet onderuit kan en

[pagina 129]
[p. 129]

dat de afrekening op een dag toch arriveert. Maar ik geloof heilig in uitstel. Iedere dag waarop je later gaat is er een kans dat ik je overtuig dat je moet blijven.’

‘Je doet een beetje al te hard je best je leven in een vaste baan te houden.’

‘Het is gecompliceerder,’ zei hij. ‘Wanneer ik van iemand houd wil ik haar om mij heen houden. Ik weet dat het niet lukt. Het proberen is bedrog, verwaandheid, jezelf voor de gek houden. Ons leven is een prooi van het toeval. Je kunt het trouwens niet eens een prooi noemen. Het toeval heeft geen plannen. Degene die wel plannen heeft ben ik. Ik probeer ze uit te voeren, om mijzelf met dat toeval te meten. Om aan spanningen te komen. Om uniek te zijn en ervaringen op te doen die niemand met me kan delen. Misschien alleen maar om erover te kunnen schrijven, bij gebrek aan fantasie, of om het elan te leven als een roofdier. Maar wat beteken ik op de jacht? Het is allemaal papier. Ik word steeds tevredener dat ze me te grazen namen. Dat gevoel neemt iedere dag toe, uit armoe, misschien wel omdat de emoties die ik werkelijk verlang mij ontwijken. Maar ja,’ zei hij. ‘Toen Vlasman mij onmondig maakte moest ik bijna huilen, omdat ik niet tegen de vernedering kon. Het heldendom, dat wel. Maar niet een volgekotste jas. Een grootse dood; niet leeglopen in een ziekenkamer.’

Hij glimlachte.

‘Dit is zo'n ogenblik waarop de dingen mislopen. Waarop ik niet weet welke richting ik uit moet.’

‘Geen zelfmedelijden,’ zei Helen.

‘Maar daar houd ik zo van!’

‘Wie niet?’

‘Je neemt me alles af.’

‘Er is geen sprake van dat ik uit je leven zal verdwij-

[pagina 130]
[p. 130]

nen, zoals je dat in je meest hartbrekende dromen voorstelt.’

‘Alleen moet ik even plaatsmaken voor Uncle Sam.’

‘Ik ging dus naar mijn zuster,’ zei Helen. ‘Zij zal mij verzorgen en uitleggen dat ik naar je terug moet gaan. Zij is echt reuze bezorgd. En ze houdt al van je, nog voor ze je ooit heeft gezien.’

‘Misschien kan ik iets met je zuster beginnen.’

‘Dan zul je me pas echt gaan waarderen.’

Zij legde haar hoofd tegen zijn knie.

‘Alsjeblieft geen zelfmedelijden meer,’ zei Helen.

 

Hij veilde zo vaak mogelijk bij haar zijn voor zij wegging. Maar zij moest van alles regelen. Hij stond erop haar te vergezellen, maar zij ging meestal alleen. Zijn werk stond weer eens op een uiterst laag pitje. Haar aanstaande vertrek vormde een stevig hekwerk in zijn geest. Geen mogelijkheid voor andere ervaringen om daardoorheen te dringen. Ideeën wendden zich in alle stilte van hem af. Hij had de plastic beschermhoes over zijn schrijfmachine gelegd. Dat deed hij anders nooit. Hij hield zijn batterij vuurklaar. Maar inmiddels was hij zijn eigen vijand. En die vijand was de sterkste van de twee. Hoe ingewikkeld allemaal.

Hoelang zou hij Helen niet meer zien? Hij probeerde zich te troosten met de gedachte dat de prettige dingen die hij met haar had meegemaakt, voorgoed vastlagen en niet veranderd konden worden. Zelfs niet door deze scheiding. Maar helaas was hij er de figuur niet naar om op zijn prettige herinneringen te teren. Niet als het Helen betrof Een landschap kan lieflijk in het geheugen wachten tot de bezitter van de herinnering het weer eens wenst te betreden. Maar in

[pagina 131]
[p. 131]

haar geval ging het om prikkels die hij steeds opnieuw wilde beleven. Hij kon zich zoveel voorvallen herinneren waarbij zij samen betrokken waren geweest. Hij kende de vormen van haar lichaam, in alle houdingen. Hij wist hoe zij voelde, wanneer hij bij haar binnenging of als zij hem vriendschappelijk kneep. Zij beroerde hem zo hevig dat zijn geheugen haar voortdurend terugriep. Haar beeltenis was als een plant, die zichzelf in het licht zette.

Bij het steeds vaker ontberen van haar aandachtig op hem reagerende lichaam, groeide zijn onzekerheid en vandaaruit de weerbarstigheid die hem ertoe zou brengen alles achter zich te verbranden, haar mee te delen dat zij niet bij hem hoefde terugkomen. Maar als hij dat dacht hunkerde hij er tegelijk naar dat zij zou zeggen: idioot, ik neem hier het heft in handen. Er is geen sprake van dat jij me kunt afdanken omdat ik een tijdje genoeg heb van het leven hier.

Als ze dat maar zou zeggen, hem geruststellen. Wanneer ze dat sporadisch deed, verdween zijn opluchting weer na een paar uur. Vooral wanneer zijn lichaam hem liet weten dat het haar nodig had. Met haar slapen betekende niet alleen het zoeken naar bevrediging, het was tevens de bevestiging dat zij er nog was.

Zij was altijd opgewekt als hij kwam.

‘Dat is ook zoiets wat verdwijnt als je altijd maar boven op elkaars lip zit,’ zei ze. ‘Nu is ieder bezoek prettig.’

‘Op den duur wordt het knap vervelend steeds weer op bezoek te moeten komen.’

‘Als ik dat ga merken,’ zei ze. ‘Als ik denk dat we echt vastzitten, dan vertrek ik opnieuw.’

‘Je bent nog niet eens weg!’

[pagina 132]
[p. 132]

‘Reken maar dat ik een koffertje gepakt houd.’

‘Wat romantisch!’ had hij geroepen. Hij liep naar haar toe en wilde haar vastpakken. Maar zij onttrok zich snel en handig aan die aanraking.

‘Ik meen het,’ zei ze. ‘Je kunt geen claim op me leggen. En er is nog iets Philip: ik wil niet dat je me de dingen nadraagt die er tussen ons gebeurd zijn. Hoe prettig ze ook waren. Je mag nooit zeggen: we hebben zo vaak zo lief en hevig met elkaar geslapen. Dus moet het nu ook kunnen. Want op een dag kan ik dat misschien niet.’

‘Ben je daar bang voor?’ informeerde hij lachend.

Zij keek hem ernstig aan.

‘Ik zie nu al dat je die gedachte niet kunt verdragen.’

‘O jawel. Ik wen er al aan.’

‘Ik ben er bang voor,’ zei ze. ‘Ik ben bang voor de verwijten die mensen elkaar maken om wat er tussen hen gebeurd is. Als ik oud ben zal ik er waarschijnlijk anders over denken.’

‘Als je oud bent zal ik nog steeds met je naar bed gaan.’

‘Mijn lichaam wordt oud. En slap. Daar ben ik bang voor.’

‘Het gaat niet alleen om je lichaam,’ zei hij. ‘Maar om je emoties. Pas als die oud worden, is het met je gebeurd. Wanneer ik met je slaap gebeurt er zoveel tegelijk. Er zijn dingen in ons aan de gang die ik niet kan uitleggen omdat ik ze niet begrijp.’

‘Lieve Philip,’ zei ze. ‘Lieve lieve Philip. Soms ben ik bang voor mezelf. Door alle dingen die je tegen mij zegt. Kan ik ze geloven? Ik moet wel. En ik wil het zo graag. Maar ze maken me tegelijk zo bang. Ik ken je pas een paar maanden!’

[pagina 133]
[p. 133]

‘De tijd heeft er niets mee te maken.’

‘O ja,’ zei ze. ‘Daar ben ik zeker van.’

Hij wilde weten op welke manier ze dat bedoelde, maar zij antwoordde:

‘Als je mij het heden maar nooit gaat verwijten.’

Hij kuste haar op het voorhoofd, alsof hij bang was verder te gaan en haar te kwetsen. De vrouw van wie hij wist dat hij haar bij zich wilde houden. Zonder dat hij er zeker van kon zijn dat dit verlangen altijd zou duren.

Hij nam haar bij zich en begon met haar te vrijen. Zij begon een beetje te huilen en zei dat hij haar niet ernstig nam. Na een dergelijk gesprek moest je niet meteen naar elkaars lichaam verlangen. Hij merkte hoe opgewonden zij was. Ze zei dat hij haar zijn vertrouwen kon tonen door haar met rust te laten.

Opeens keek hij naar zichzelf als naar een zeurend kind. Hij wou godverdomme zijn ijsje! En moeder stond ermee in haar handen, maar zij was onverbiddelijk. En hij was toevallig altijd op zoek naar meer. Tevredenheid betekende de dood.

 

De avond voor haar vertrek vroeg zij of hij bij haar bleef. De laatste keer daarvoor lag, door een paar afscheidsbezoeken, alweer een paar dagen terug.

‘Kun je het aan?’ vroeg zij.

‘Wat zou ik niet aankunnen?’

 

Zo gedroeg hij zich verkrampt. De manier waarop hij haar liefkoosde leek ook al nergens naar. Hij bezorgde haar weinig vreugde. Had afscheid van haar willen nemen bij de galm van cimbalen. Nu was het alsof hij op pannedeksels had geslagen, waarbij hij met opzet de laatste keer zijn eigen hoofd ertussen nam.

[pagina 134]
[p. 134]

Hij zag haar uit zijn blikveld verdwijnen, terwijl zij gewoon samen zaten te praten.

Toen zij in slaap viel was het donker, zodat hij haar ook niet meer kon zien.

Zij lag naast hem te woelen, maar hij durfde haar niet wakker te maken om te vragen of zij onaangenaam droomde.

Pas bij het licht worden viel hij zelf in een korte, onrustige slaap. Hij ontwaakte tegen achten en zag dat zij al op was. Zij had thee gezet en was bezig met haar bagage.

Na het ontbijt bracht hij haar naar Schiphol. Zij was veel te vroeg, maar besloot toch maar meteen door de controle te gaan. Dat betekende dat hij afscheid van haar moest nemen, en wel op dit moment. Hij zette zich schrap en maakte een paar grapjes, die aardig bedoeld waren en wrang in hem naklonken. Maar zij lachte erom.

Hij keek toe hoe zij de hoog gezeten marechaussee haar pas overhandigde. Daarna keerde zij zich nog eenmaal om en zwaaide.

Langzaam liep hij naar zijn auto, alsof zij het besluit kon nemen terug te keren, en nu voorgoed. Hij startte de motor en gaf een klap op het stuur. Even later reed hij roekeloos naar de stad terug, in de zekerheid dat hem niets zou overkomen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken